Page 97 of 292

Grenzen van het systeemPlotse beschadiging van de banden
Ernstige, plotselinge beschadiging van
een band door uitwerkingen van buitenaf kun‐
nen niet worden aangekondigd.◀
Een natuurlijk, gelijkmatig spanningsverlies in
alle vier de banden wordt niet herkend.
In de volgende situaties kan het systeem ver‐
traagd of onjuist werken:▷Systeem is niet geïnitialiseerd.▷Rijden op besneeuwde of gladde wegen.▷Sportieve rijstijl: doorslippen op de aange‐
dreven wielen, hoge dwarsversnelling.▷Rijden met sneeuwkettingen.
Statusweergave
Op het Control Display kan de momentele sta‐
tus van de bandenpechwaarschuwing worden
weergegeven, bv. of de RPA actief is.
1."Voertuiginfo"2."Voertuigstatus"3. "Indicatie lekke band (RPA)"
De status wordt weergegeven.
Initialisatie
Met de initialisatie worden de ingestelde ban‐
denspanningen als referentie voor de herken‐
ning van een lekke band overgenomen. Gestart
wordt de initialisatie door bevestiging van de
bandenspanningen.
Bij het rijden met sneeuwkettingen het sys‐
teem niet initialiseren.
1."Voertuiginfo"2."Voertuigstatus"3. "Bandenspanning bevestigen"4.Motor starten - niet wegrijden.5.Met "Bandenspanning initialis." het initiali‐
seren starten.6.Wegrijden.Het afsluiten van de initialisatie gebeurt tijdens
het rijden, de rit kan te allen tijde worden on‐
derbroken.
Tijdens een volgende rit wordt de initialisatie
automatisch voortgezet.
Melding van bandenpech De waarschuwingslampjes lichten
geel en rood op. Op het Control Dis‐
play wordt een melding weergege‐
ven. Hierbij klinkt bovendien een sig‐
naal.
U hebt een lekke band of een band met een
aanzienlijk spanningsverlies.1.Snelheid verminderen en voorzichtig stop‐
pen. Heftige rem- en stuurbewegingen
vermijden.2.Controleer of de auto met normale banden
of banden met noodloopeigenschappen is
uitgerust.
Banden met noodloopeigenschappen, zie
pagina 238, zijn op de zijwand gekenmerkt
met een rond symbool met de letters RSC.
Niet verder rijden zonder banden met
noodeigenschappen
Niet verder rijden als de auto niet is uitgerust
met banden met noodeigenschappen, anders
kunnen ernstige ongevallen het gevolg zijn.◀
Bij melding van bandenpech wordt evt. de dy‐
namische stabiliteitscontrole DSC ingescha‐
keld.
Juiste handelwijze bij bandenpech
Normale banden
1.Beschadigde band identificeren.
Controleer daarvoor de bandenspanning in
alle vier banden.
Is de bandenspanning in alle vier de ban‐
den in orde, dan is de bandenpechwaar‐
schuwing waarschijnlijk niet geïnitialiseerd.
Systeem dan initialiseren.Seite 97VeiligheidBediening97
Online Edition for Part no. 01 40 2 954 086 - II/15
Page 98 of 292

Als identificatie niet mogelijk is, contact
opnemen met de service.2.Bandenpech van beschadigde band ver‐
helpen.
Banden met noodloopvoorzieningen
Doorrijden met een beschadigde band is tot
max. 80 km/h mogelijk.
Verder rijden met bandenpech
Bij verder rijden met beschadigde banden:
1.Heftige rem- en stuurbewegingen vermij‐
den.2.Snelheid van 80 km/h niet meer overschrij‐
den.3.Bij de eerstvolgende gelegenheid de ban‐
denspanning in alle vier de banden contro‐
leren.
Is de bandenspanning in alle vier de ban‐
den in orde, dan is de bandenpechwaar‐
schuwing waarschijnlijk niet geïnitialiseerd.
Systeem dan initialiseren.
Mogelijke afstand bij volledig bandenspan‐
ningsverlies:
De mogelijke afstand die met bandenpech af‐
gelegd kan worden, is afhankelijk van de bela‐
ding en de belasting van de auto tijdens de rit.
Bij een gemiddelde belading bedraagt de mo‐
gelijke resterende afstand ca. 80 km.
Bij een rit met beschadigde banden verande‐
ren de rijeigenschappen, de auto zal bijv. snel‐
ler uitbreken bij het remmen, de remweg wordt
langer of het stuurgedrag verandert. Pas de
rijstijl daaraan aan. Vermijd abrupte stuurbe‐
wegingen en het rijden over obstakels zoals
stoepranden, gaten in de weg etc.
Omdat de mogelijke afstand in belangrijke
mate afhangt van de belasting van de auto tij‐
dens de rit, kan deze afhankelijk van de snel‐
heid, de conditie van het wegdek, de buiten‐
temperatuur, de belading etc. korter zijn, maar
ook langer, wanneer er voorzichtig wordt gere‐
den.
Verder rijden met bandenpech
Rustig rijden en een snelheid van max.
80 km/h niet overschrijden.
Bij bandenspanningsverlies veranderen de rij-
eigenschappen, bv. verminderde koersstabili‐
teit bij het remmen, langere remweg en een
ander stuurgedrag.◀
Definitief einde van de band
Trillingen of harde geluiden tijdens het
rijden kunnen het definitieve einde van de
band aankondigen. Snelheid verlagen en stop‐
pen, anders kunnen er stukjes band loskomen,
wat tot een ongeval zou kunnen leiden. Niet
doorrijden maar contact opnemen met de ser‐
vicedienst.◀
Bandenspanningscontrole
RDC
Principe Het systeem bewaakt de bandenspanning in
de vier gemonteerde banden. Het systeem
waarschuwt, wanneer in één of meerdere ban‐
den de bandenspanning duidelijk is gedaald.
Hiervoor meten sensoren in de bandventielen
de bandenspanning.
Opmerkingen Beschadiging van de band door uitwer‐
kingen van buitenaf
Plotselinge beschadiging van een band door
uitwerkingen van buitenaf kunnen niet worden
aangekondigd.◀
Voor de bediening van het systeem tevens de
verdere informatie en aanwijzingen onder ban‐
denspanning, zie pagina 237, in acht nemen.
Voorwaarden voor een correcte
werking
Het systeem moet bij een correcte banden‐
spanning zijn teruggezet, anders is een be‐Seite 98BedieningVeiligheid98
Online Edition for Part no. 01 40 2 954 086 - II/15
Page 99 of 292

trouwbare melding van een bandenspannings‐
verlies niet gewaarborgd.
Na aanpassing van de bandenspanning op een
nieuwe waarde en na het verwisselen van een
band of wiel het systeem terugzetten.
Altijd wielen met RDC-elektronica gebruiken,
zodat een storingsvrije werking van het sys‐
teem is gegarandeerd.
Statusweergave1. Toets indrukken. Het startmenu
wordt opgeroepen.2."Voertuiginfo"3."Voertuigstatus"4."RDC"5.De status wordt weergegeven.
Toestandsaanduiding op het Control
Display
De banden- en systeemtoestand wordt door
de kleur van de banden weergegeven.
RDC houdt er rekening mee dat de banden‐
spanning zich tijdens het rijden verandert.
Alle wielen groen Het systeem is actief en waarschuwt bij afwij‐
king van de laatst opgeslagen bandenspannin‐
gen.
"RDC Actief" wordt op het Control Display
weergegeven.
Een wiel geel
Bandenpech of een groter spanningsverlies in
de weergegeven banden. Op het Control Dis‐
play wordt een melding weergegeven.
Alle wielen geel
▷Bandenpech of een groter spanningsver‐
lies in meerdere banden.▷Het systeem is na het wielen verwisselen
niet teruggezet en waarschuwt bij afwijkingvan de laatst opgeslagen bandenspannin‐
gen.▷Bandenpech aan een of meerdere banden
tijdens het terugzetten van het systeem.
Op het Control Display wordt een melding
weergegeven.
Alle wielen grijs Het systeem kan geen bandenpech herken‐
nen.
Redenen hiervoor kunnen zijn:
▷RDC werd teruggezet.▷Tijdelijke storing door installaties of appa‐
ratuur met dezelfde zendfrequentie.▷Storing.
Extra informatie
In de statusweergave worden bovendien de
actuele bandenspanningen weergegeven. De
getoonde waarden zijn de huidige meetwaar‐
den en kunnen veranderen door het rijden of
door weersomstandigheden.
Systeem terugzetten Na aanpassing van de bandenspanning op een
nieuwe waarde en na ieder verwisselen van een band of wiel het systeem resetten.
1. Toets indrukken. Het startmenu
wordt opgeroepen.2."Voertuiginfo"3."Voertuigstatus"4."Bandenspanning initialis."5.Motor starten, maar niet wegrijden.6.Met "Bandenspanning initialis." het terug‐
zetten van het systeem starten.7.Wegrijden. De banden worden grijs weer‐
gegeven en "RDC wordt geïnitialiseerd"
wordt weergegeven.
Na korte rijtijd boven 30 km/h worden de inge‐
stelde bandenspanning als voorgeschreven
waarde overgenomen. Het terugzetten van het
Seite 99VeiligheidBediening99
Online Edition for Part no. 01 40 2 954 086 - II/15
Page 100 of 292

systeem wordt tijdens de rit, die op ieder mo‐
ment kan worden onderbroken, afgesloten.
Wordt hierbij doorgereden, dan wordt het te‐
rugzetten automatisch voortgezet. Op de Con‐
trol Display worden de banden groen weerge‐
geven en "RDC Actief" wordt weer
weergegeven.
Wordt tijdens het terugzetten en overnemen
van de bandenspanning een bandenpech her‐
kend, dan worden alle banden op de Control
Display geel weergegeven. De melding
"Bandenspanningsverlies!" wordt weergege‐
ven.
Melding bij lage bandenspanning De waarschuwingslampjes lichten
geel en rood op. Op het Control Dis‐
play wordt een melding weergege‐ ven. Hierbij klinkt bovendien een sig‐
naal.▷U hebt een lekke band of een band met
een aanzienlijk spanningsverlies.▷Het systeem is niet teruggezet. Het sys‐
teem waarschuwt daarom bij afwijking van
de laatst opgeslagen bandenspanningen.1.Snelheid verminderen en voorzichtig stop‐
pen. Heftige rem- en stuurbewegingen
vermijden.2.Controleer of de auto met normale banden
of banden met noodloopeigenschappen is
uitgerust.
De banden met noodloopeigenschappen,
zie pagina 100, zijn op de zijwand geken‐
merkt met een rond symbool met de let‐
ters RSC.
Niet verder rijden zonder banden met
noodeigenschappen
Niet verder rijden als de auto niet is uitgerust
met banden met noodeigenschappen, anders
kunnen ernstige ongevallen het gevolg zijn.◀
Bij melding van bandenpech wordt evt. de dy‐
namische stabiliteitscontrole DSC ingescha‐
keld.
Juiste handelwijze bij bandenpech
Normale banden1.Beschadigde band identificeren.
Controleer daarvoor de bandenspanning in
alle vier banden.
Is de bandenspanning in alle vier de ban‐
den in orde, dan is de bandenspannings‐
controle mogelijk niet teruggezet. Systeem
vervolgens terugzetten.
Als identificatie niet mogelijk is, contact
opnemen met de service.2.Bandenpech van beschadigde band ver‐
helpen.
Het gebruik van bandenafdichtmiddel kan
de RDC-wielelektronica beschadigen. In dit
geval de elektronica bij de volgende gele‐
genheid laten controleren en zo nodig la‐
ten vervangen.
Banden met noodloopvoorzieningen
Doorrijden met een beschadigde band is tot
max. 80 km/h mogelijk.
Verder rijden met bandenpech Bij verder rijden met beschadigde banden:
1.Heftige rem- en stuurbewegingen vermij‐
den.2.Snelheid van 80 km/h niet meer overschrij‐
den.3.Bij de eerstvolgende gelegenheid de ban‐
denspanning in alle vier de banden contro‐
leren.
Is de bandenspanning in alle vier de ban‐
den in orde, dan is de bandenspannings‐
controle mogelijk niet teruggezet. Systeem
vervolgens terugzetten.
Mogelijke afstand bij volledig bandenspan‐
ningsverlies:
De mogelijke afstand die met bandenpech af‐
gelegd kan worden, is afhankelijk van de bela‐
ding en de belasting van de auto tijdens de rit.
Seite 100BedieningVeiligheid100
Online Edition for Part no. 01 40 2 954 086 - II/15
Page 101 of 292

Bij een gemiddelde belading bedraagt de mo‐
gelijke resterende afstand ca. 80 km.
Bij een rit met beschadigde banden verande‐
ren de rijeigenschappen, de auto zal bijv. snel‐
ler uitbreken bij het remmen, de remweg wordt
langer of het stuurgedrag verandert. Pas de
rijstijl daaraan aan. Vermijd abrupte stuurbe‐
wegingen en het rijden over obstakels zoals
stoepranden, gaten in de weg etc.
Omdat de mogelijke afstand in belangrijke
mate afhangt van de belasting van de auto tij‐
dens de rit, kan deze afhankelijk van de snel‐
heid, de conditie van het wegdek, de buiten‐
temperatuur, de belading etc. korter zijn, maar
ook langer, wanneer er voorzichtig wordt gere‐
den.
Verder rijden met bandenpech
Rustig rijden en een snelheid van max.
80 km/h niet overschrijden.
Bij bandenspanningsverlies veranderen de rij-
eigenschappen, bv. verminderde koersstabili‐
teit bij het remmen, langere remweg en een
ander stuurgedrag.◀
Definitief einde van de band
Trillingen of harde geluiden tijdens het
rijden kunnen het definitieve einde van de
band aankondigen. Snelheid verlagen en stop‐
pen, anders kunnen er stukjes band loskomen,
wat tot een ongeval zou kunnen leiden. Niet
doorrijden maar contact opnemen met de ser‐
vicedienst.◀
Melding bij niet uitgevoerd
terugzetten
Het waarschuwingslampje brandt
geel. Een Check-Control-melding
wordt weergegeven. Zo nodig is een
wiel verwisseld, zonder het systeem terug te
zetten.
Bandenspanning controleren en systeem te‐
rugzetten, zie pagina 99.Grenzen van het systeem
Het systeem werkt niet correct als het niet is
teruggezet, bijv. wordt ondanks correcte ban‐
denspanningen een bandenpech gemeld.
De bandenspanning is afhankelijk van de tem‐
peratuur van de band. Door de verhoging van
de bandentemperatuur, bijv. tijdens het rijden
of door zonnestraling, wordt de bandenspan‐
ning verhoogd. De bandenspanning wordt la‐
ger, als de bandentemperatuur daalt. Door dit
gedrag kan bij grote temperatuurdalingen we‐
gens de ingestelde waarschuwingsgrenzen
een waarschuwing worden gegeven.
Storing Het kleine waarschuwingslampjeknippert geel en brandt vervolgens
permanent, de grote waarschuwings‐
lamp brandt geel. Op de Control Dis‐
play worden de banden grijs weergegeven en
er verschijnt een melding. Er kan geen ban‐
denpech worden herkend.
Weergave in de volgende situaties:▷Wiel zonder RDC-elektronica is gemon‐
teerd: zo nodig door de service laten con‐
troleren.▷Storing: systeem door de dealer laten con‐
troleren.▷RDC kon het terugzetten niet afsluiten.
Systeem opnieuw terugzetten.
Het kleine waarschuwingslampje
knippert geel en brandt vervolgens
permanent, de grote waarschuwings‐
lamp brandt geel. Op de Control Dis‐
play worden de banden grijs weergegeven. Er
kan geen bandenpech worden herkend.
Weergave in de volgende situaties:
▷Storing door installaties met dezelfde
zendfrequentie. Na het verlaten van het
storingsveld wordt het systeem automa‐
tisch weer actief.Seite 101VeiligheidBediening101
Online Edition for Part no. 01 40 2 954 086 - II/15
Page 102 of 292
Dynamische remlichten
Principe▷Normaal remmen: remlichten branden.▷Hard remmen: remlichten knipperen.
Kort voor de stilstand wordt de waarschu‐
wingsknipperlichtinstallatie geactiveerd.
Waarschuwingsknipperlichtinstallatie deacti‐
veren:
▷Gaspedaal indrukken.▷Toets waarschuwingsknipperlichtinstalla‐
tie indrukken.Seite 102BedieningVeiligheid102
Online Edition for Part no. 01 40 2 954 086 - II/15
Page 103 of 292

KoersstabiliteitsregelsystemenVoertuiguitrustingIn dit hoofdstuk worden alle standaard-, land-
en speciale uitrustingen beschreven, die in de
modelserie worden aangeboden. Er worden
daarom tevens uitvoeringen beschreven, die in
een auto bijv. wegens de gekozen speciale uit‐
voering of de landenvariant niet beschikbaar
zijn. Dit geldt tevens voor functies en syste‐
men die relevant zijn voor de veiligheid.
Bij gebruik van de betreffende functies en sys‐
temen moeten de geldende landspecifieke
voorschriften in acht worden genomen.
Antiblokkeersysteem ABS ABS voorkomt het blokkeren van de wielen tij‐
dens het remmen.
De bestuurbaarheid blijft ook bij noodstops be‐
houden, daardoor wordt de actieve veiligheid
verhoogd.
Het ABS is na het starten van de motor be‐
drijfsklaar.
Elektronische
remkrachtverdeling
Het systeem regelt voor het verkrijgen van een
stabiel remgedrag de remkracht aan de achter‐
wielen.
Dynamische remcontrole
DBC
Door snel indrukken van de rem veroorzaakt dit
systeem automatisch een maximale verhoging
van de remdruk. De remweg wordt bij nood‐
stops derhalve zo kort mogelijk gehouden.
Hierbij wordt eveneens gebruik gemaakt van
de voordelen van het ABS.Het rempedaal zo lang ingedrukt houden als
moet worden geremd.
Dynamische
stabiliteitscontrole DSC
Principe DSC voorkomt het doordraaien van de aange‐
dreven wielen bij het wegrijden en accelereren.
DSC herkent bovendien instabiele rijtoestan‐
den, zoals een uitbreken van de achterkant van
de auto of het schuiven via de voorwielen. DSC
helpt erbij de auto door reduceren van het mo‐
torvermogen en door remingrepen aan afzon‐
derlijke wielen binnen de natuurkundige gren‐
zen op een veilige koers te houden.
Rijstijl aan situatie aanpassen
De bestuurder blijft altijd verantwoorde‐
lijk voor een aangepaste, veilige rijstijl.
Ook met DSC is het niet mogelijk natuurkun‐
dige wetten uit te schakelen.
Beperk de bijkomende veiligheidsfactor niet
door gewaagd rijden.◀
DSC deactiveren/activeren DSC kan via het programma DSC OFF van de
rijdynamiekcontrole, zie pagina 104, worden
ge(de)activeerd.
Ter controle Controlelampje voor DSC knippert:
DSC regelt de aandrijf- en remkrach‐
ten.
Controlelampje voor DSC brandt: DSC is uit‐
gevallen.Seite 103KoersstabiliteitsregelsystemenBediening103
Online Edition for Part no. 01 40 2 954 086 - II/15
Page 104 of 292

Dynamische tractiecontrole
DTC
Principe Het systeem DTC en het programma TRAC‐
TION is een op tractie geoptimaliseerde variant
van de DSC.
Bij bijzondere wegdektoestanden, bijv. op on‐
dergesneeuwde wegen, biedt het systeem een
maximale tractie bij een beperkte rijstabiliteit.
Daarom zeer behoedzaam rijden.
In de volgende uitzonderlijke gevallen verdient
het aanbeveling de DTC tijdelijk in te schake‐
len:▷Rijden in vuile, natte sneeuw of op een niet
geruimd, met sneeuw bedekt wegdek.▷Auto vrij rijden of wegrijden uit diepe
sneeuw of op losse ondergrond.▷Rijden met sneeuwkettingen.
Dynamische tractiecontrole DTC
deactiveren/activeren
Het systeem en programma kunnen via rijdy‐
namiekcontrole, zie pagina 105, worden
ge(de)activeerd.
Rijdynamiek control
Principe Met rijdynamiek control kunnen de eigen‐
schappen van de rijdynamiek van de auto wor‐
den aangepast. Hiervoor staan verschillende
programma's ter keuze, met de beide toetsen
van de rijdynamiek control kan telkens één
programma worden geactiveerd.
Bediening van de programma'sToetsProgrammaDSC OFF
TRACTIONSPORT+
SPORT
COMFORT
DSC OFF
De koersstabiliteit is bij het versnellen en bij
het rijden in bochten beperkt.
In verband met een optimale stabiliteit DSC zo
spoedig mogelijk weer inschakelen.
Dynamische stabiliteitscontrole
deactiveren: DSC OFF
Toets indrukken, echter niet langer
dan ca. 10 seconden, totdat het con‐
trolelampje voor DSC OFF op het instrumen‐
tenpaneel brandt en DSC OFF op het instru‐
mentenpaneel wordt weergegeven.
Seite 104BedieningKoersstabiliteitsregelsystemen104
Online Edition for Part no. 01 40 2 954 086 - II/15