Page 57 of 292

Door te drukken op de start-/stopknop wordt
de stand-by van de radio of het contact in- en
uitgeschakeld.
De motor wordt gestart wanneer bij het druk‐
ken op de start-/stopknop bij de handgescha‐
kelde versnellingsbak of bij de automatische
transmissie de rem wordt bediend.
Stand-by van de radio De afzonderlijke stroomverbruikers zijn ge‐
bruiksklaar. Op het instrumentenpaneel wor‐
den tijd en buitentemperatuur weergegeven.
De stand-by van de radio wordt automatisch
uitgeschakeld:▷Als de afstandsbediening uit het contact‐
slot wordt verwijderd.▷Bij comforttoegang het aanraken van het
oppervlak over het portierslot, vergrende‐
len, zie pagina 38.
Contact aan
Alle stroomverbruikers kunnen in werking wor‐
den gesteld. Op het instrumentenpaneel wor‐
den kilometerteller en dagteller weergegeven.
Bij afgezette motor het contact en niet beno‐
digde stroomverbruikers uitschakelen om de
accu te sparen.
Stand-by van de radio en contact uit
Alle controle-, waarschuwingslampen en aan‐
duidingen in het instrumentenpaneel doven.
Sport-automatische transmissieIn bepaalde situaties wordt automatisch trans‐
missiestand P geselecteerd. Om ervoor te zor‐
gen dat de auto bijv. in een wasstraat kan rol‐
len, de aanwijzingen in hoofdstuk wassen van
de auto opvolgen, zie pagina 262.
Starten van de motor
Gesloten ruimtes
De motor niet in gesloten ruimtes laten
draaien, het inademen van de uitlaatgassen
kan tot bewusteloosheid en de dood leiden.
Uitlaatgassen bevatten het kleur- en reukloze,
maar giftige koolmonoxide.◀
Auto zonder toezicht
De auto niet zonder toezicht met draai‐
ende motor laten staan, dit kan gevaarlijk zijn.
Vóór het verlaten van de auto bij draaiende
motor de parkeerrem vastzetten en keuzehen‐
delstand P of de stationaire stand inschakelen,
anders kan de auto gaan bewegen.◀
Vaak kort achter elkaar starten
Herhaalde startpogingen waarbij de mo‐
tor niet aanslaat of vaak kort achter elkaar star‐
ten moeten worden vermeden. Anders wordt
de brandstof niet of onvoldoende verbrand en
bestaat gevaar voor oververhitting en bescha‐
diging van de katalysator.◀
De motor niet stationair laten warmdraaien,
maar met een matig toerental wegrijden.
Handgeschakelde versnellingsbak
Afstandsbediening in het contactslot of met
comfortoegang in de auto, zie pagina 37.
1.Rempedaal indrukken.2.Koppeling intrappen.3.Start-/stopknop indrukken.Seite 57RijdenBediening57
Online Edition for Part no. 01 40 2 954 086 - II/15
Page 58 of 292

Het starten geschiedt gedurende een be‐
paalde tijd automatisch en wordt eveneens au‐
tomatisch beëindigd zodra de motor aanslaat.
Sport-automatische transmissie
Afstandsbediening in het contactslot of met
comfortoegang in de auto, zie pagina 37.1.Rempedaal indrukken.2.Start-/stopknop indrukken.
Het starten geschiedt gedurende een be‐
paalde tijd automatisch en wordt eveneens au‐
tomatisch beëindigd zodra de motor aanslaat.
Motorstop Afstandsbediening meenemen
Neem bij het verlaten van de auto de af‐
standsbediening mee, anders kunnen kinderen
b.v. de motor starten of de parkeerrem vrijzet‐
ten.◀
Parkeerrem vastzetten en evt. voertuig
aanvullend vastzetten
Bij het parkeren de parkeerrem inschakelen,
anders kan de auto gaan rollen. Bij sterke stij‐
gingen en hellingen het voertuig aanvullend
vastzetten, bijv. stuurwiel richting stoeprand
inslaan.◀
Handgeschakelde versnellingsbak
1.Bij een stilstaande auto de start-/stop-
toets indrukken.2.Eerste versnelling of de achteruitversnel‐
ling inschakelen.3.Parkeerrem bedienen.4.Afstandsbediening uit het contactslot ver‐
wijderen, zie pagina 56.
Sport-automatische transmissie
1.Bij een stilstaande auto de start-/stop-
toets indrukken.2.Parkeerrem bedienen.3.Afstandsbediening uit het contactslot ver‐
wijderen, zie pagina 56.
Start- en stopautomaat
motor
Principe
De auto-start-stop-functie helpt u erbij brand‐
stof te sparen en de emissies te doen dalen.
Het systeem schakelt daarvoor de motor tij‐
dens een stop uit, bijv. in een file of bij stop‐
lichten. Het contact blijft ingeschakeld. Zodra u
de koppeling bediend, start de motor vanzelf.
Automatische werking
Na elke start is de start- en stopautomaat klaar
voor gebruik. De functie wordt geactiveerd, zo‐
dra u sneller dan 5 km/h rechtdoor rijdt.
Automatische motorstop
De motor wordt tijdens het stoppen onder de
volgende voorwaarden automatisch afgezet:
▷Stationair is ingeschakeld en koppelings‐
pedaal is niet ingetrapt.▷Veiligheidsgordel bestuurder is omgedaan
of bestuurderportier is gesloten.
Bij afgezette motor wordt de hoeveelheid lucht
van de airconditioning/airconditioning met
elektronische temperatuurregeling geredu‐
ceerd.
Controlelampje op het
instrumentenpaneel
Het controlelampje brandt, als de
Auto Start Stop-functie gereed is
voor de automatische motorstart.
Het controlelampje leuchtet, als niet
is voldaan aan de voorwaarden voor
een automatische motorstop.
Seite 58BedieningRijden58
Online Edition for Part no. 01 40 2 954 086 - II/15
Page 59 of 292

OpmerkingDe motor wordt in de volgende situaties niet
automatisch uitgezet:▷Buitentemperatuur te laag.▷Hoge buitentemperatuur en werking van
de elektronische temperatuurregeling.▷Interieur nog niet zoals gewenst opge‐
warmd of afgekoeld.▷Motor is nog niet op bedrijfstemperatuur.▷Grote stuuruitslag of zware besturing.▷Na achteruitrijden.▷Beginnend beslaan van de ruiten bij inge‐
schakelde airconditioning met elektroni‐
sche temperatuurregeling.▷Auto-accu is sterk ontladen.▷Motorkap is ontgrendeld.▷Stop & Go-verkeer.
Het controlelampje brandt.
Auto afzetten tijdens automatische motorstop
Bij automatische motorstop kan de auto veilig
worden afgezet, bijv. om hem te verlaten.
1.Start-/stopknop indrukken. Het contact
wordt uitgeschakeld. De Auto Start Stop-
functie is gedeactiveerd.2.Parkeerrem bedienen.
Motorstart zoals normaal via start-/stop-toets.
Automatisch starten van de motor Voor het wegrijden start de motor automa‐
tisch, zodra het koppelingspedaal wordt inge‐
trapt.
Na het starten van de motor, zoals gewoonlijk
accelereren.
Veiligheidsfunctie
De motor start na automatisch afzetten niet
zelf, als wordt voldaan aan één van de vol‐
gende voorwaarden:▷Veiligheidsgordel bestuurder afgedaan of
bestuurderportier geopend.▷Motorkap werd ontgrendeld.
De controlelamp gaat branden. Op
het Control Display wordt een mel‐
ding getoond.
De motor kan alleen via de start-/stopknop ge‐
start worden.
Opmerking Ook wanneer niet moet worden weggereden,
start de afgezette motor in de volgende situ‐
aties automatisch:
▷Sterk opgewarmd interieur bij ingescha‐
kelde koelfunctie.▷Bij besturing.▷Aanrollende auto.▷Beginnend beslaan van de ruiten bij inge‐
schakelde airconditioning met elektroni‐
sche temperatuurregeling.▷Auto-accu is sterk ontladen.▷Sterk afgekoeld interieur bij ingeschakelde
verwarming.▷Lage remdruk, bijv. door meermaals op‐
eenvolgend bedienen van het rempedaal.Seite 59RijdenBediening59
Online Edition for Part no. 01 40 2 954 086 - II/15
Page 60 of 292

Systeem handmatig deactiveren/
activeren
Toets indrukken.
▷Led op de toets brandt: Auto Start Stop-
functie is gedeactiveerd.
Tijdens een automatische motorstop wordt
de motor gestart.
De motor kan alleen via de Start-/stopknop
worden afgezet of gestart.▷LED gaat uit: Auto Start Stop-functie is ge‐
activeerd.
Automatische deactivering
In bepaalde situaties wordt de Auto Start Stop-
functie automatisch gedeactiveerd om de vei‐
ligheid te waarborgen, bijv. als wordt herkend
dat de bestuurder afwezig is.
Storing De start- en stopautomaat schakelt
de motor niet meer automatisch uit.
De controlelamp gaat branden. Op
het Control Display wordt een melding ge‐
toond. Verder rijden is niet mogelijk. Systeem
laten controleren.
Parkeerrem
Principe
Uw auto is uitgerust met een elektromechani‐
sche parkeerrem, die met één schakelaar kan
worden vastgezet en worden ontgrendeld.
Met de parkeerrem voorkomt u uitsluitend dat
de auto vanuit stilstand wegrolt.
Bij een stilstaande auto werkt de parkeerrem
via een elektrisch mechanisme op de achter‐
wielen. Bij een rollende of rijdende auto werkt
de parkeerrem via de remhydraulica op de
schijfremmen van de voor- en achterwielen.
Vastzetten
Aan de schakelaar trekken. De parkeerrem
wordt aangetrokken.
Het controlelampje op het instrumen‐
tenpaneel en de LED op de schakelaar
lichten rood op. De parkeerrem is aan‐
getrokken.
Voor het aantrekken van de parkeerrem moet
de afstandsbediening niet in het contactslot
steken.
Tijdens het rijden
Indien bij wijze van uitzondering het tijdens de
rit nodig is om langer aan de schakelaar te
trekken: de auto remt krachtig af, zolang aan
de schakelaar wordt getrokken.
Het controlelampje in het instrumen‐
tenpaneel licht rood op, er klinkt een
akoestisch signaal en de remlichten
gaan branden.
Zodra de auto bijna tot stilstand is gekomen,
ca. 3 km/h, afremmen, blijft de parkeerrem ver‐
grendeld.
Seite 60BedieningRijden60
Online Edition for Part no. 01 40 2 954 086 - II/15
Page 61 of 292

LoslatenAfstandsbediening meenemen
Neem bij het verlaten van de auto de af‐
standsbediening mee, anders kunnen kinderen
b.v. de motor starten of de parkeerrem vrijzet‐
ten.◀
De parkeerrem kan alleen bij ingeschakeld
contact of draaiende motor worden losgezet.
Handgeschakelde versnellingsbak
Schakelaar van parkeerrem indrukken. Hierbij
rem- of koppelingspedaal intrappen.
Sport automatische transmissie Schakelaar van parkeerrem bij bediend rempe‐
daal of geselecteerde versnelling P indrukken.
Controlelampjes Bij het loszetten van de parkeerrem
dooft het controlelampje op het instru‐
mentenpaneel.
Storing In geval van uitval of storing van de parkeer‐
rem, de auto bijv. met een keg tegen wegrollen
beveiligen, als u de auto verlaat.
Richtingaanwijzer,
grootlicht, lichtsignaal1Grootlicht2Lichtsignaal3Richtingaanwijzers
Inschakelen van de richtingaanwijzers
Schakelaar door het drukpunt heen indrukken.
Om handmatig uit te schakelen de schakelaar
tot aan het drukpunt drukken.
Ongewoon snel knipperen van de controle‐
lamp wijst op een uitgevallen knipperlicht.
Kort inschakelen van de
richtingaanwijzers
Hendel tot over het drukpunt drukken en zo‐
lang er geknipperd moet worden houden.
Kort knipperen
Hendel tot het drukpunt drukken. De richting‐ aanwijzer knippert driemaal.
Kan worden ingesteld, of bij kort knipperen
eenmaal of driemaal moet worden geknipperd.
1. Toets indrukken.2."Instellingen"Seite 61RijdenBediening61
Online Edition for Part no. 01 40 2 954 086 - II/15
Page 62 of 292

3."Licht"4."Driemaal knipperen"
Instelling wordt voor de momenteel gebruikte
afstandsbediening opgeslagen.
Ruitenwisserinstallatie Opmerkingen Wisserwerking niet bij vorst
Wissers niet inschakelen, als deze vast‐
gevroren is, anders kunnen de wisserbladen en
de ruitenwissermotor worden beschadigd.◀
Werking van de ruitenwissers niet bij
droge ruit
Ruitenwisser nooit bij droge ruit gebruiker, an‐
ders kunnen de wisserbladen sneller slijten of
beschadigen.◀
Wissers inschakelen
Hendel naar boven drukken, pijl.
Na het loslaten keert de hendel in de basis‐
stand terug.
Normale wissersnelheid
Eenmaal indrukken.
Bij stilstaande auto wordt de intervalstand in‐
geschakeld.
Hoge wissersnelheidTweemaal indrukken of door het drukpunt
heen drukken.
Bij stilstaande auto wordt de normale snelheid
ingeschakeld.
Wissers uitschakelen of kort wissen
Hendel naar onderen drukken, pijl.
Na het loslaten keert de hendel in de basis‐
stand terug.
Intervalstand of regensensor
Zonder regensensor is het interval voor de wis‐
serwerking vooraf ingesteld.
Met regensensor wordt de wisserwerking af‐
hankelijk van de regenintensiteit automatisch
gestuurd. De regensensor bevindt zich op de
voorruit, voor de binnenspiegel.
Intervalstand of regensensor activeren
Seite 62BedieningRijden62
Online Edition for Part no. 01 40 2 954 086 - II/15
Page 63 of 292

Toets indrukken, pijl. De LED in de toets
brandt.
Intervaltijd of gevoeligheid van de
regensensor afstellen
Gekartelde knop draaien.
Ruitensproeiers niet gebruiken bij vorst
De ruitensproeiers alleen gebruiken wan‐
neer het uitgesloten is dat de sproeiervloeistof
op de voorruit bevriest, om te voorkomen dat
het zicht nadelig wordt beïnvloed. Gebruik
daarom antivries.
De sproeiers niet bij een leeg reservoir bedie‐
nen om beschadiging van de sproeierpomp te
voorkomen.◀
Intervalstand of regensensor
deactiveren
Toets opnieuw indrukken, pijl. De LED in de
toets gaat uit.
Regensensor in reinigingsinstallaties
deactiveren
In wasstraten de regensensor uitschakelen,
anders kan door ongewild wissen schade op‐
treden.◀
Voorruit en koplampen reinigen
Aan hendel trekken, pijl.
Sproeiervloeistof wordt op de voorruit ge‐
sproeid en de wissers worden kort ingescha‐
keld.
Bij ingeschakelde verlichting worden de kop‐
lampen tegelijkertijd in zinvolle tussenpozen
gereinigd.
Ruitensproeiermonden
De ruitensproeiers worden bij lopende motor
of ingeschakeld contact automatisch ver‐
warmd.
Sproeiervloeistof Algemeen Antivries voor de sproeiervloeistof
Antivries is ontbrandbaar en kan bij on‐
deskundig gebruik letsel veroorzaken.
Daarom uit de buurt van ontstekingsbronnen
houden.
Alleen in gesloten originele verpakking en voor
kinderen onbereikbaar bewaren.
Waarschuwingen en aanwijzingen op het ex‐
pansiereservoir in acht nemen.◀
Seite 63RijdenBediening63
Online Edition for Part no. 01 40 2 954 086 - II/15
Page 64 of 292

Tank voor sproeiervloeistofVullen van de sproeiervloeistof
Sproeiervloeistof alleen bij afgekoelde
motor bijvullen en daarna het deksel volledig
sluiten, om contact van de sproeiervloeistof
met hete motoronderdelen te voorkomen.
Anders bestaat bij morsen of naar buiten tre‐
den van de vloeistof brandgevaar en wordt de
persoonlijke veiligheid in gevaar gebracht.◀
Alle ruitensproeiers worden via één reservoir
verzorgd.
De aanbevolen minimum vulhoeveelheid be‐
draagt 1 liter.
Vulling met mengsel van ruitensproeiervloei‐
stofconcentraat en leidingwater, zo nodig aan‐
gevuld door antivries, op aanwijzing van de fa‐
brikant.
Sproeiervloeistof voor het vullen mengen, zo‐
dat de mengverhouding wordt aangehouden.
Ruitensproeiervloeistofconcentraat en anti‐
vries nooit onverdund vullen en geen water al‐
leen bijvullen; dit kan schade veroorzaken aan
de ruitenwisserinstallatie.
Nooit ruitensproeiervloeistofconcentraten van
verschillende producenten mengen, omdat de
ruitensproeiers anders verstopt kunnen raken.
Handgeschakelde
versnellingsbak
Schakelvlak in acht nemen
Tijdens het gelijkmatig schakelen naar de
5e of 6e versnelling de versnellingshendel naar
rechts drukken, anders kan per ongeluk scha‐
kelen naar de 3e of 4e versnelling de motor be‐
schadigen.◀
Achteruitversnelling
Alleen bij stilstaande auto inschakelen. Als de
versnellingshendel naar links wordt gedrukt over de weerstand drukken.
Storing De waarschuwingslamp brandt geel.
Op het Control Display wordt een
melding getoond.Bovendien klinkt
een akoestisch signaal.
Koppelingstemperatuur te hoog.
8-traps-sport-automatische
versnellingsbak
Keuzestanden automatische
transmissie
D Drive, Automatic-stand Stand voor normaal rijden. Schakelen in alle
vooruitversnellingen.
Seite 64BedieningRijden64
Online Edition for Part no. 01 40 2 954 086 - II/15