Page 113 of 292

LuchtrecirculatieBij geuren of schadelijke stoffen in
de buitenlucht, de toevoer van
buitenlucht tijdelijk blokkeren. De lucht in het
interieur wordt dan gerecirculeerd.
De luchtrecirculatiefunctie kan tevens via een
toets op het stuurwiel geactiveerd/gedeacti‐
veerd worden, zie pagina 12.
Luchthoeveelheid Druk op de betreffende toets. Hoe
groter de luchtmassa is, hoe beter
het systeem verwarmt of koelt.
De hoeveelheid lucht wordt evt. tot het uit‐
schakelen gereduceerd om de accu te sparen.
Luchtverdeling De uitstromende lucht tegen de
ruiten
, op het hoogte van bo‐
venlichaam
op de hoogte van
de knieën en de beenruimte
richten. Tussenstanden zijn mo‐
gelijk. In de 6‐uur-stand stroomt ook een ge‐
ringe hoeveelheid lucht tegen de ruiten om ze
condensvrij te houden.
Ruiten ontdooien en ontwasemen
1Luchtverdeling 1 op stand .2Luchtrecirculatiefunctie 2 deactiveren.3Airconditioningsfunctie 3 inschakelen.4Temperatuu 4 naar rechts, rood.5Luchtmassa 5 op Maximaal zetten.6Voor het ontdooien van de achterruit de
achterruitverwarming 6 inschakelen
.
Achterruitverwarming
De achterruitverwarming schakelt
zichzelf na enige tijd of bij het ope‐
nen van de hardtop automatisch uit.
Microfilter
Het microfilter houdt stofdeeltjes en pollen in
de binnenstromende lucht tegen. Het microfil‐
ter wordt tijdens het onderhoud bij door uw
dealer vervangen.
Ventilatie
1Hendel voor het wijzigen van de uitstroom‐
richting2Gekartelde knop voor het traploos openen
en sluiten van de uitstroomopeningen
Ventilatie om te koelen
De ventilatieroosters zo richten dat de koele
lucht in uw richting stroomt, bijvoorbeeld bij
een opgewarmde auto.
Tochtvrije ventilatie
De ventilatieroosters zo richten dat de lucht
aan u voorbijgaat.
Seite 113KlimaatBediening113
Online Edition for Part no. 01 40 2 954 086 - II/15
Page 114 of 292

Airconditioning1Temperatuur, interieur links2Maximaal koelen3Achterruitverwarming4Ruiten ontdooien en ontwasemen5Automatische luchtrecirculatieregeling
AUC/luchtrecirculatieregeling6Luchtverdeling handmatig7AUTO-programma8Luchtmassa handmatig, aircostijl9Temperatuur, interieur rechts10Koelfunctie handmatig in- en uitschakelenOpmerking
Voldoende ventilatie
Bij lange ritten voor voldoende ventilatie
van buitenaf zorgen en continu gebruik van de
luchtrecirculatiefunctie vermijden om verslech‐
tering van de luchtkwaliteit in de auto te voor‐
komen.◀
Een aangenaam klimaat
Voor bij alle voorwaarden biedt het AUTO-pro‐
gramma 7 de optimale luchtverdeling en lucht‐
hoeveelheid, zie AUTO-programma's hierna.
Kies uitsluitend een aangename interieurtem‐
peratuur.
In de volgende alinea's worden nog meer indi‐
viduele instellingen aangegeven.
De meeste instellingen worden voor de mo‐
menteel gebruikte afstandsbediening opgesla‐
gen, Personal Profile instellingen, zie pa‐
gina 31.Aircofuncties in detail
Systeem in-/uitschakelen Linker toets ingedrukt houden of In de kleinste
aanjagerstand om de airconditioning met elek‐
tronische temperatuurregeling compleet uit te
schakelen. Alle aanduidingen met uitzondering
van een ingeschakelde achterruitverwarming
doven.
Willekeurige toets indrukken, met uitzondering
van de achterruitverwarmingstoets, om de ge‐
integreerde verwarmings- en airconditionings‐
regeling opnieuw in te schakelen.
Temperatuur Op de bestuurders- en passa‐
gierszijde de gewenste tempera‐
tuur individueel instellen.
De automatische airconditioning
regelt deze temperatuur bij ieder jaargetijde zo
snel mogelijk, indien nodig met het hoogste
koel- of verwarmingsvermogen, en houdt deze
dan constant.Seite 114BedieningKlimaat114
Online Edition for Part no. 01 40 2 954 086 - II/15
Page 115 of 292

Temperatuur niet kort achter elkaar verande‐
ren, opdat de geïntegreerde verwarmings- en
airconditioningsregeling voldoende tijd heeft
om de ingestelde temperatuur te bereiken.
Met de hoogste instelling kan, onafhankelijk
van de buitentemperatuur, het maximale ver‐
warmingsvermogen worden opgeroepen.
In de laagste instelling wordt permanent ge‐
koeld.
Koelfunctie in- en uitschakelen De lucht wordt bij ingeschakelde
koelfunctie gekoeld, gedroogd en
afhankelijk van de temperatuurin‐
stelling weer verwarmd. De functie
is slechts bij draaiende motor be‐
schikbaar.
De koelfunctie helpt bewasemen van de ruiten
te voorkomen of deze snel te verwijderen.
Na het starten van de motor kan afhankelijk
van de weersomstandigheden de voorruit
korte tijd beslaan.
In het AUTO-programma wordt automatisch
de koelfunctie ingeschakeld.
Maximaal koelen Bij draaiende motor wordt de lucht
het snelst afgekoeld.
De airconditioning met elektronische tempera‐
tuurregeling gaat met de laagste temperatuur
in de luchtrecirculatie. De lucht stroomt met
maximale luchthoeveelheid uit de uitstroom‐
openingen ter hoogte van het bovenlichaam.
Daarom de ventilatieroosters openen om maxi‐
maal te koelen.
AUTO-programma
Het AUTO-programma neemt de instelling
over van de luchtverdeling op de voorruit en de
zijruiten, in richting bovenlichaam, knie- en
beenruimte.De luchtstroom en de luchtverdeling worden
tevens aangepast aan uw temperatuurregeling
en aan invloeden van buitenaf door de jaarge‐
tijden, zoals bijv. zonnestraling of beslaan van
de ruiten.
In het AUTO-programma wordt eveneens au‐
tomatisch de koelfunctie ingeschakeld.
In-/uitschakelen Toets indrukken.
Bij het deactiveren van het AUTO-
programma wordt de handmatige luchtverde‐
ling en luchtmassa ingeschakeld.
Aircostijl van het AUTO-programma
Door de aircostijlen kan bij ingeschakeld
AUTO-programma de intensiteit worden geva‐
rieerd. Hierbij wordt automatisch bijv. de lucht‐
hoeveelheid aangepast om de airconditioning
te optimaliseren.
Is het AUTO-programma inge‐
schakeld, dan kan via de toetsen
de handmatige luchthoeveelheid
van de aircostijl van het AUTO-programma
worden geselecteerd.
De geselecteerde aircostijl wordt via een LED
weergegeven.
Cabrio-programma
Na het openen van de hardtop is ook het ca‐
brio-programma automatisch geactiveerd. In
het cabrio-programma is de geïntegreerde ver‐
warmings- en airconditioningsregeling geopti‐
maliseerd voor het rijden met een geopende
hardtop. Bovendien wordt bij toenemende
snelheid de luchthoeveelheid vergroot.
De werking van het cabrio-programma kan
door het aanbrengen van het windscherm aan‐
zienlijk worden verbeterd.Seite 115KlimaatBediening115
Online Edition for Part no. 01 40 2 954 086 - II/15
Page 116 of 292

Automatische
luchtrecirculatieregeling AUC/
luchtrecirculatiefunctie
De gewenste werkingswijze in‐
schakelen door herhaaldelijk druk‐
ken van de toets:▷LED uit: buitenlucht stroomt
continu naar binnen.▷Linker LED aan, AUC-modus: een sensor
herkent schadelijke stoffen in de buiten‐
lucht. Het systeem sluit de buitenluchttoe‐
voer indien nodig af en laat de lucht in het
interieur circuleren. Zodra de concentratie
van schadelijke stoffen in de buitenlucht
voldoende is verminderd, schakelt het sys‐
teem automatisch opnieuw op buitenlucht‐
toevoer.▷Rechter LED aan, luchtrecirculatiewerking:
de toevoer van buitenlucht is permanent
afgesloten. De lucht in het interieur wordt
dan gerecirculeerd.
Luchthoeveelheid handmatig instellen
Toets links indrukken om de lucht‐
hoeveelheid te verminderen.
Toets rechts indrukken om de
luchthoeveelheid te verhogen.
De luchthoeveelheid wordt evt. tot aan het uit‐
schakelen gereduceerd om de accu te ontzien.
De aanduiding blijft onveranderd.
Luchtverdeling, handmatig
Afhankelijk van de geselecteerde instelling
wordt de lucht wordt naar de voorruit, het bo‐
venlichaam en de beenruimte geleid.
Luchtverdeling handmatig afstellen Toets zo vaak indrukken, totdat de
gewenste luchtverdeling is inge‐
steld. De betreffende LED licht op.
De handmatige luchtverdeling wordt ook bij
het deactiveren van het AUTO-programma in‐
geschakeld.
Restwarmte
De in de motor opgeslagen warmte wordt voor
de verwarming van het interieur gebruikt.
U activeert de functie met de rech‐
terknop, als aan de volgende voor‐
waarden voldaan is:▷Tot 15 minuten na het afzetten van de mo‐
tor.▷Bij bedrijfswarme motor.▷Bij voldoende accuspanning.▷Bij een buitentemperatuur onder 25 ℃.
De middelste LED brandt als de functie is inge‐
schakeld.
Ruiten ontdooien en condens
verwijderen
Ijs en wasem snel van de voorruit
en de voorste zijruiten verwijde‐
ren.
Hiervoor tevens de koelfunctie inschakelen.
Achterruitverwarming De achterruitverwarming schakelt
zichzelf na enige tijd of bij het ope‐
nen van de hardtop automatisch uit.
Micro-/actief-koolstoffilter
Het microfilter houdt binnenstromende buiten‐
lucht vrij van stofdeeltjes en pollen. Het actief-
koolstoffilter reinigt bovendien de binnenstro‐
mende buitenlucht van gasvormige schadelijke
stoffen. Het gecombineerde filter wordt tijdens
het onderhoud bij door uw dealer vervangen.
Seite 116BedieningKlimaat116
Online Edition for Part no. 01 40 2 954 086 - II/15
Page 117 of 292
Ventilatie1Hendel voor het wijzigen van de uitstroom‐
richting2Gekartelde knop voor het traploos openen
en sluiten van de uitstroomopeningen3Gekartelde knop voor het aanpassen van
de temperatuur op het bovenlichaam. De
ingestelde interieurtemperatuur voor be‐
stuurders en passagiers wordt niet gewij‐
zigd.
Ventilatie om te koelen
De ventilatieroosters zo richten dat de koele
lucht in uw richting stroomt, bijvoorbeeld bij
een opgewarmde auto.
Tochtvrije ventilatie
De ventilatieroosters zo richten dat de lucht
aan u voorbijgaat.
Seite 117KlimaatBediening117
Online Edition for Part no. 01 40 2 954 086 - II/15
Page 118 of 292

InterieuruitrustingVoertuiguitrusting
In dit hoofdstuk worden alle standaard-, land-
en speciale uitrustingen beschreven, die in de
modelserie worden aangeboden. Er worden
daarom tevens uitvoeringen beschreven, die in
een auto bijv. wegens de gekozen speciale uit‐
voering of de landenvariant niet beschikbaar
zijn. Dit geldt tevens voor functies en syste‐
men die relevant zijn voor de veiligheid.
Bij gebruik van de betreffende functies en sys‐
temen moeten de geldende landspecifieke
voorschriften in acht worden genomen.
Geïntegreerde universele
afstandsbediening
Principe Met de geïntegreerde universele afstandsbe‐
diening kunnen max. 3 functies worden be‐
diend door op afstandsbediende installaties,
bijv. garagedeuraandrijvingen of verlichting‐
systemen. De geïntegreerde universele af‐
standsbediening vervangt hierbij max. 3 ver‐
schillende handzenders. Voor de bediening
moeten de toetsen op de binnenspiegel wor‐
den geprogrammeerd met de gewenste func‐ ties. Voor het programmeren is de handzender
van de betreffende installatie nodig.
Tijdens het programmeren
Tijdens het programmeren en voor het
activeren van een inrichting met de universele
garagedeurbedieningssysteem ervoor zorgen,
dat zich geen personen, dieren of voorwerpen
binnen het draai- of bewegingsveld van de be‐
treffende inrichting bevinden, dit kan anders li‐ chamelijk letsel of schade veroorzaken.
Ook de veiligheidsvoorschriften voor de hand‐
zender in acht nemen.◀Voor verkoop van de auto voor de veiligheid de
opgeslagen functies wissen.
Compatibiliteit Als het symbool op de verpakking of de
handleiding van de te bedienen instal‐
latie is afgebeeld, is deze normaliter
compatibel met de geïntegreerde universele
afstandsbediening.
Een lijst met compatibele handzenders is be‐
schikbaar op internet: www.homelink.com.
HomeLink is een geregistreerd handelsmerk
van de Gentex Corporation.
Bedienelementen op de binnenspiegel1Toetsen2LED3Handzender, wordt gebruikt voor het pro‐
grammeren.
Programmeren
Algemeen
1.Contact inschakelen.2.Eerste ingebruikneming:
De rechter- en linkertoets op de binnen‐
spiegel gelijktijdig ca. 20 seconden lang in‐
gedrukt houden, totdat de lichtdiode op de
binnenspiegel knippert. Alle geprogram‐Seite 118BedieningInterieuruitrusting118
Online Edition for Part no. 01 40 2 954 086 - II/15
Page 119 of 292

meerde functies van de toetsen op de bin‐
nenspiegel worden vervolgens gewist.3.De handzender van de te bedienen installa‐
tie vanaf een afstand van ca. 5 tot 30 cm
aan de toetsen op de binnenspiegel hou‐
den. De vereiste afstand is afhankelijk van
de handzender.4.De toets van de gewenste functie op de
handzender en de te programmeren toets
op de binnenspiegel gelijktijdig indrukken
en ingedrukt houden. De led op de binnen‐
spiegel knippert eerst langzaam.5.Zodra de led sneller knippert, beide toet‐
sen loslaten. Door het snellere knipperen
wordt getoond, dat de toets op de binnen‐
spiegel werd geprogrammeerd.
Canada: knippert de LED na uiterlijk
60 sec. niet snel, de afstand tussen bin‐
nenspiegel en handzender wijzigen en de
stap herhalen. Eventueel zijn meerdere po‐
gingen met verschillende afstanden nodig.
Tussen de pogingen minstens 15 secon‐
den wachten.6.Voor het programmeren van verdere func‐
ties op andere toetsen de bedieningsstap‐
pen 3 tot 5 herhalen.
De installaties kunnen met de toetsen op de
binnenspiegel worden bediend.
Bijzonderheid bij mobiele systemen
met wisselcode
Als de installatie na herhaaldelijk programme‐
ren niet kan worden gebruikt, controleren of de
oorspronkelijke handzender met een wisse‐
lend codesysteem is uitgerust.
Hiervoor in de handleiding van de installatie
nalezen of de geprogrammeerde toetsen op de
binnenspiegel langer indrukken. Als de led op
de binnenspiegel eerst snel knippert en vervol‐
gens 2 seconden continu brandt, is de installa‐
tie uitgerust met een wisselend codesysteem.
Het knipperen en branden van de led herhaalt
zich ca. 20 seconden lang.
Bij installaties met een wisselend codesys‐
teem moeten het garagedeurbedieningssys‐
teem en de installatie additioneel worden ge‐
synchroniseerd.
Informatie over de synchronisatie vindt u te‐
vens in de handleiding van de in te stellen in‐
stallatie.
De synchronisatie wordt vereenvoudigd als
deze met twee personen wordt uitgevoerd.
Synchroniseren:1.Auto binnen de actieradius van de radio‐
grafische installatie parkeren.2.De betreffende toets op de binnenspiegel,
zoals beschreven programmeren.3.Toets voor de synchronisatie aan de in te
stellen installatie lokaliseren en indrukken.
Er blijven ca. 30 seconden tijd voor de vol‐
gende stap.4.De geprogrammeerde toets op de binnen‐
spiegel ca. 3 seconden lang ingedrukt hou‐
den en vervolgens loslaten. Deze stap her‐
halen, evt. maximaal driemaal om de
synchronisatie af te sluiten. Bij afgesloten
synchronisatie wordt de geprogram‐
meerde functie uitgevoerd.
Afzonderlijke toetsen opnieuw
programmeren
1.Contact inschakelen.2.Handzender met ca. 5 tot 30 cm afstand
aan de geheugentoetsen houden.
De vereiste afstand is afhankelijk van de
handzender.3.Geheugentoets van de garagedeurbedie‐
ningssysteem indrukken.4.Knippert de LED na ca. 20 seconden lang‐
zaam, de zendtoets van de handzender in‐
drukken.5.Beide toetsen loslaten zodra de LED snel
knippert.Seite 119InterieuruitrustingBediening119
Online Edition for Part no. 01 40 2 954 086 - II/15
Page 120 of 292

Knippert de LED na ca. 60 seconden niet
snel, de afstand veranderen en de hande‐
ling herhalen.
Bediening
Vóór de bediening
Voor de bediening van een installatie
door de universele garagedeurbedieningssys‐
teem ervoor zorgen, dat zich geen personen,
dieren of voorwerpen binnen het draai- of be‐
wegingsveld van de betreffende inrichting be‐
vinden, dit kan anders lichamelijk letsel of
schade veroorzaken.
Ook de veiligheidsvoorschriften voor de hand‐
zender in acht nemen.◀
De installatie, bijv. de garagedeur, kan bij draai‐ ende motor of ingeschakeld contact met de
toets op de binnenspiegel worden bediend.
Hiervoor in het ontvangstbereik van de installa‐ tie de toets zo lang indrukken, totdat de functie
wordt geactiveerd. De led op de binnenspiegel
brandt tijdens de overdracht van het radiogra‐
fisch signaal constant.
Opgeslagen functies wissen
De rechter- en linkertoets op de binnenspiegel
gelijktijdig ca. 20 seconden lang ingedrukt
houden, totdat de led snel knippert. Alle opge‐
slagen functies zijn gewist. De functies kunnen
niet afzonderlijk worden gewist.
Asbak Openen
Op de lijst van het deksel drukken.
Legen
De geopende afdekking doordrukken, zie pijl.
U kunt de asbak wegnemen.
Aansteker
Bij draaiende motor of ingeschakeld contact
de sigarettenaansteker indrukken.
Zodra de aansteker terugspringt kan hij wor‐
den uitgenomen.
Gevaar voor verbranding
Hete aansteker alleen aan de kop aanvat‐
ten om gevaar voor verbranding te voorkomen.
Contact uitschakelen en afstandsbediening bij
het verlaten van de auto meenemen, zodat bv.
kinderen de aansteker niet kunnen gebruiken
en zich kunnen verbranden.◀
Afdekking na gebruik weer aanbrengen
Aansteker of contactdoosdeksel na ge‐
bruik weer aanbrengen, anders kunnen voo‐
werpen, die in de aanstekerfitting of de con‐
tactdoos vallen, een kortsluiting veroorzaken.◀
Seite 120BedieningInterieuruitrusting120
Online Edition for Part no. 01 40 2 954 086 - II/15