Page 89 of 292

Stilstandfunctie:
Teneinde het tegemoetkomend verkeer niet te
verblinden, draait de aanpasbare bochtverlich‐
ting bij stilstand naar de passagierszijde.
Storing Het waarschuwingslampje licht op.
Op het Control Display wordt een
melding getoond. De adaptieve
bochtverlichting heeft een functiestoring of is
uitgevallen. Systeem zo spoedig mogelijk laten
controleren.
Koplampverstelling De koplampverstelling wordt automatisch ge‐
relegd, bijv. bij het accelereren en remmen en
bij oneven belading.
Grootlicht/parkeerlicht1Grootlicht2Lichtsignaal3Parkeerlicht
Parkeerlicht links of rechts
Als extra mogelijkheid kunt u uw auto voor het
parkeren eenzijdig verlichten.
Inschakelen Na het parkeren van de auto de hendel over
het drukpunt heen lang naar boven of naar on‐
der drukken, pijl 3.
Het parkeerlicht ontlaadt de accu. Laat het
daarom niet over een langere tijdspanne inge‐
schakeld, anders kan de motor evt. niet meer
worden gestart.
Uitschakelen
De hendel in tegengestelde richting tot het
drukpunt drukken, pijl 3.
Grootlichtassistent
Principe Met ingeschakeld licht schakelt dit systeem
het grootlicht automatisch in en weer uit. Een
sensor aan de voorzijde van de binnenspiegel
regelt de procedure. De assistent zorgt ervoor
dat het grootlicht wordt ingeschakeld als de
verkeerssituatie dit vereist. Er kan steeds wor‐
den ingegrepen en het grootlicht zoals ge‐
woonlijk worden in- en uitgeschakeld.
Grootlichtassistent inschakelen1.Lichtschakelaar in standdraaien.2.De richtingaanwijzerschakelaar met inge‐
schakeld dimlicht in de richting van het
grootlicht aantikken.
Het controlelampje op het instrumen‐
tenpaneel gaat branden.
Met ingeschakeld licht wordt automa‐
tisch op grootlicht geschakeld en gedimd.
Het systeem reageert op de verlichting van het
tegemoetkomende en vooroprijdende verkeer
alsook op voldoende verlichting in bv. be‐
bouwde kommen.
Seite 89LichtBediening89
Online Edition for Part no. 01 40 2 954 086 - II/15
Page 90 of 292

Handmatig in- en uitschakelen▷Grootlicht aan, pijl 1.▷Grootlicht uit/lichtsignaal, pijl 2.
Om de grootlichtassistent weer te activeren,
knipperlichthendel grootlicht aantippen.
Via iDrive activeren/deactiveren
1."Instellingen"2."Licht"3."Grootlichtassistent"
Instelling wordt voor de momenteel gebruikte
afstandsbediening opgeslagen.
Grenzen van het systeem Persoonlijke verantwoordelijkheid
De grootlichtassistent kan de persoon‐
lijke beslissing over het gebruik van het groot‐
licht niet vervangen. In situaties waarin dit no‐
dig is dus handmatig het grootlicht
uitschakelen, anders bestaat er een veilig‐
heidsrisico.◀
In de volgende voorbeeldsituaties werkt het
systeem niet of slechts beperkt en kan een
persoonlijke reactie nodig zijn:
▷Bij extreem ongunstige weersomstandig‐
heden zoals dichte mist of hevige neerslag.▷Bij de waarneming van verkeersdeelne‐
mers met slechte eigen verlichting, zoals
voetgangers, fietsers, ruiters, karren, bij
trein- of scheepsverkeer nabij de weg en
op plaatsen waar het wild de verkeersweg
oversteekt.▷In nauwe bochten, op steile hellingen of af‐
dalingen, bij kruisend verkeer of half ver‐
dekt tegemoetkomend verkeer op de snel‐
weg.▷In slecht verlichte dorpen en bij sterk re‐
flecterende borden.▷Bij lage snelheden.▷Als de voorruit in het gebied voor de bin‐
nenspiegel beslagen, verontreinigd of door
stickers, vignetten enz. bedekt is.
Sensorgezichtsveld
Het gezichtsveld van de sensor bevindt zich op
de voorzijde van de binnenspiegel.
Het gebied niet met stickers enz. bedekken.
Gezichtsveld reinigen, zie pagina 265.
Mistachterlicht
Om in- en uit te schakelen de toets indrukken.
Dimlicht moet zijn ingeschakeld. De gele con‐
trolelamp op het instrumentenpaneel gaat
branden als de mistachterlichten worden inge‐
schakeld.
Seite 90BedieningLicht90
Online Edition for Part no. 01 40 2 954 086 - II/15
Page 91 of 292

Rechts-/linksrijdend verkeer
Uw dealer heeft afplakfolie voor u om de ver‐
blinding door de koplampen te voorkomen, als
in een land niet aan dezelfde kant van de weg
wordt gereden als in het land van toelating.
Voor het aanbrengen van de folie de bijge‐
voegde gebruiksaanwijzing in acht nemen.
BMW adviseert om dergelijke werkzaamheden
door uw dealer te laten uitvoeren, als u hier‐
mee niet vertrouwd bent.
Het afplakken van de koplampen veroorzaakt
geen verblinding van tegenliggers, daarom
kunnen de koplampen al vóór de grensover‐
gang naar het land van bestemming worden af‐
geplakt.
Verwijder bij de grensovergang naar het eigen
land de afplakfolie om een optimale rijwegver‐
lichting te waarborgen.
Instrumentenverlichting
Voor de regeling van de verlichtingssterkte
moet het stads- of dimlicht ingeschakeld zijn.1.Toets 1 zo vaak naar boven of onder druk‐
ken, tot op de weergave het betreffendesymbool en de verlichtingssterkte en
"SET“ verschijnen.2.Toets 2 indrukken.3.Toets 1 naar boven of naar onderen druk‐
ken om de gewenste verlichtingssterkte te
selecteren.4.Toets 2 indrukken.
Buitentemperatuur en tijd worden opnieuw
getoond.
Interieurverlichting
De interieurverlichting, de beenruimteverlich‐
ting, de instapverlichting, de bagageruimtever‐ lichting en de bodemverlichting worden auto‐
matisch aangestuurd.
Bij de bodemverlichting bevinden zich LED-
lampen in de portierhandgrepen om het bui‐
tengedeelte voor de portieren te verlichten.
Om de accu te ontzien, wordt ca. 8 minuten na
het uitschakelen van het contact, start-/stop-
knop, zie pagina 56, alle verlichting in het inte‐
rieur van de auto uitgeschakeld.
Seite 91LichtBediening91
Online Edition for Part no. 01 40 2 954 086 - II/15
Page 92 of 292
Interieurverlichting handmatig in-/
uitschakelen
Interieurlicht:
Om in- en uit te schakelen toets indrukken.
Indien interieurverlichtingt, Fußraumleuchten,
instapverlichting en bodemverlchting perma‐
nent uitgeschakeld moeten blijven, toets van
de interieurverlichting vóór ca. 3 seconden
lang indrukken.
Leeslampjes
Leeslampjes bevinden zich naast de interieur‐
verlichting. Om in- en uit te schakelen toets in‐
drukken.
Seite 92BedieningLicht92
Online Edition for Part no. 01 40 2 954 086 - II/15
Page 93 of 292

VeiligheidVoertuiguitrusting
In dit hoofdstuk worden alle standaard-, land-
en speciale uitrustingen beschreven, die in de
modelserie worden aangeboden. Er worden
daarom tevens uitvoeringen beschreven, die in
een auto bijv. wegens de gekozen speciale uit‐
voering of de landenvariant niet beschikbaar
zijn. Dit geldt tevens voor functies en syste‐
men die relevant zijn voor de veiligheid.
Bij gebruik van de betreffende functies en sys‐
temen moeten de geldende landspecifieke
voorschriften in acht worden genomen.
Airbags Onder de gemarkeerde gebieden bevinden
zich de volgende airbags:1Voor-airbags2Zij-airbags in de stoelleuningen
Voor-airbags
Frontairbags beschermen de bestuurder en de
voorpassagier bij een frontale aanrijding waar‐
bij de beschermende werking van de veilig‐
heidsgordels alleen niet meer voldoende is.
Zij-airbags Bij een aanrijding van opzij beschermt de zij-
airbag het lichaam aan de zijkant van de borst.
Beschermende werking
De airbags worden niet bij elke botsing inge‐
schakeld, bijv. niet bij minder ernstige aanrij‐
dingen of aanrijdingen van achteren.
Ook als alle aanwijzingen in acht worden geno‐
men, kunnen naargelang de omstandigheden
letsels ten gevolge van een contact met de air‐
bag niet volledig worden uitgesloten.
Bij daarvoor gevoelige inzittenden kunnen door
het ontstekings- en opblaasgeluid van de air‐
bag kortstondige, in de regel niet-blijvende ge‐
hoorproblemen optreden.
Aanwijzingen voor een optimale be‐
schermende werking van de airbags▷Afstand tot de airbags houden.▷Stuurwiel steeds aan de stuurwielrand aan‐
vatten, handen in de 3-uur- en 9-uur-
stand, om het risico van verwonding van
handen of armen bij het activeren van de
airbag zo klein mogelijk te houden.▷Tussen airbags en personen mogen zich
geen andere personen, dieren of voorwer‐
pen bevinden.▷Afdekking van de voorste airbag op de
passagierszijde niet als opbergvak gebrui‐
ken.▷Dashboard en ruit aan passagierszijde vrij‐
houden, d.w.z. niet met folie of bekledin‐
gen afdekken en geen houders voor bv.
navigatiesysteem of mobiele telefoon aan‐
brengen.▷Zorg ervoor dat de voorpassagier correct
zit, dus voeten of benen in de beenruimte
laat en niet op het dashboard steunt, an‐
ders kunnen bij het activeren van de voor-
airbag de benen letsel oplopen.▷Geen hoezen, kussens of andere voorwer‐
pen op de voorstoelen aanbrengen die niet
speciaal voor stoelen met geïntegreerde
zij-airbags zijn vrijgegeven.Seite 93VeiligheidBediening93
Online Edition for Part no. 01 40 2 954 086 - II/15
Page 94 of 292

▷Geen kledingstukken, zoals vesten, over de
rugleuningen hangen.▷Erop letten dat inzittenden het hoofd uit de
buurt van de zij-airbag houden, omdat er
anders bij het activeren van de airbag letsel
kan ontstaan.▷Het airbagveiligheidssysteem niet demon‐
teren.▷Het stuurwiel niet demonteren.▷De afdekkingen van de airbags niet beplak‐
ken, bekleden of op een andere manier wij‐
zigen.▷Aan de afzonderlijke componenten en de
bedrading geen enkele wijziging uitvoeren.
Dit geldt ook voor afdekklingen van het
stuurwiel, het instrumentenpaneel en de
stoelen.◀
Bij storing, buiten bedrijf stellen en na in
werking treden van de airbag
Direct na het in werking treden van het sys‐
teem de afzonderlijke onderdelen niet aanra‐
ken, want dan bestaat er gevaar voor brand‐
wonden.
De controle, reparatie of demontage en het
vernietigen van de airbaggeneratoren uitslui‐
tend toevertrouwen aan uw servicedienst of
een werkplaats die over de vereiste vergunnin‐
gen op het gebied van explosieve stoffen be‐
schikt.
Anders kunnen ondeskundig uitgevoerde
werkzaamheden storingen in het systeem of
het ongewenst in werking treden van het sys‐
teem tot gevolg hebben en tot letsel leiden.◀
Gebruiksklaarheid van het
airbagsysteem
Bij het opstarten, zie pagina 57, gaat de waar‐
schuwingslamp voor korte tijd branden en
duidt daarmee de functionaliteit aan van het
gehele airbagsysteem en van de gordelspan‐
ners.
Airbagsysteem gestoord
▷Waarschuwingslamp gaat niet branden na
het inschakelen van het contact.▷Waarschuwingslamp brandt permanent.
Laat het airbagsysteem bij een storing
direct controleren
Laat het airbagsysteem bij een storing direct
controleren, anders bestaat het gevaar dat het
systeem bij een ongeval ondanks de zware
botsingskracht niet volgens de verwachtingen
werkt.◀
Sleutelschakelaar voor
passagierairbags
Front- en zij-airbag voor de passagier kunnen
met een sleutelschakelaar gedeactiveerd en
opnieuw geactiveerd worden. Deze vindt u op
Seite 94BedieningVeiligheid94
Online Edition for Part no. 01 40 2 954 086 - II/15
Page 95 of 292

de passagierszijde zijdelings van het dash‐
board.
De passagiersairbags kunnen alleen met stil‐
staande auto en geopend passagiersportier
gedeactiveerd en opnieuw geactiveerd wor‐
den.
Passagiersairbags deactiveren Geïntegreerde sleutel insteken
en nadrukken.
Gedrukt houden en tot de aan‐
slag in de stand OFF draaien.
Aan de aanslag verwijderen.
Sleutelschakelaar in de eindstand
Let erop dat de sleutelschakelaar in de
betreffende eindstand staat, anders zijn de air‐
bags niet gedeactiveerd/geactiveerd.◀
Passagiersairbags zijn gedeactiveerd.
De bestuurderairbags blijven verder actief.
Als op de passagiersstoel geen kinderzitje
meer is gemonteerd, dan de passagiersairbags
opnieuw activeren zodat deze bij een ongeval
zoals voorgeschreven in werking treden.
Passagiersairbags activeren Geïntegreerde sleutel insteken
en nadrukken.
Gedrukt houden en tot de aan‐
slag in de stand ON draaien.
Aan de aanslag verwijderen.
Sleutelschakelaar in de eindstand
Let erop dat de sleutelschakelaar in de
betreffende eindstand staat, anders zijn de air‐
bags niet gedeactiveerd/geactiveerd.◀
De passagiersairbags zijn weer geactiveerd en
treden in werking indien de situatie dit vereist.Controlelampje passagiersairbags
Het controlelampje van de passagierairbag
geeft de status van de passagiersairbags aan.
Na het inschakelen van het contact geeft de
lamp aan of de airbags geactiveerd of gedeac‐
tiveerd zijn.
▷Bij gedeactiveerde airbags brandt het con‐
trolelampje voortdurend.▷Bij geactiveerde airbags brandt het contro‐
lelampje niet.
Voetgangerbeschermsystee
m, actief
Principe
Met het actieve voetgangerbeschermsysteem
wordt bij een botsing van de voorzijde van de
auto met een voetganger de motorkap opge‐
tild. Ter herkenning van een dergelijke situatie
dienen sensoren onder de bumper. Hierdoor
wordt aanvullende deformatieruimte onder de
actieve motorkap ter beschikking gesteld voor
een eventueel voorkomende aanraking met het
hoofd.
De afzonderlijke component niet aanra‐
ken
De actuators van de scharnieren en de motor‐
kapsloten niet aanraken, anders bestaat door
abusievelijk activeren van het systeem kans op
letsel.◀
Seite 95VeiligheidBediening95
Online Edition for Part no. 01 40 2 954 086 - II/15
Page 96 of 292

Grenzen van het systeem
De actieve motorkap wordt uitsluitend bij snel‐
heden tussen ca. 20 km/h en 55 km/h geacti‐
veerd.
Wegens veiligheidredenen kan het systeem in
sommige gevallen ook dan worden geacti‐
veerd, als een botsing met een voetganger niet
duidelijk kan worden uitgesloten, bijvoorbeeld:▷bij het botsen tegen een ton of een grens‐
paaltje.▷bij een botsing met dieren.▷bij steenslag.▷bij het rijden in een sneeuwjacht.
Geactiveerd
voetgangerbeschermsysteem
Na activering of beschadiging
Na activering van de actieve motorkap of
bij beschadiging het systeem controleren en
laten vervangen.
Deze werkzaamheden alleen aan de service‐
dienst toevertrouwen, anders is een correcte
werking van deze veiligheidsvoorziening niet
gewaarborgd.◀
Storing De controlelamp gaat branden. Op
het Control Display wordt een mel‐
ding getoond.
Het systeem werd geactiveerd of er is een sto‐
ring opgetreden.
Langzaam doorrijden is mogelijk. Dadelijk naar
de dichtstbijzijnde service rijden om het sys‐
teem te laten controleren en te repareren.
Motorkap niet openen
Nadat het waarschuwingslampje is ver‐
schenen, de motorkap niet openen, anders
kunnen beschadigingen worden veroorzaakt.◀
Opmerkingen
Systeem niet demonteren/wijzigen
Het systeem niet demonteren of op eni‐
gerlei wijze veranderen.
Aan de afzonderlijke componenten en de be‐
drading geen wijzigingen aanbrengen.◀
Bij storingen, buiten bedrijf stellen of na
activeren
Controle, reparatie, demontage of vernietiging
van het systeem alleen aan uw servicedienst
toevertrouwen. Anders kunnen ondeskundig
uitgevoerde werkzaamheden storingen in het
systeem of het ongewenst in werking treden
van het systeem tot gevolg hebben en tot let‐
sel leiden.◀
Bandenpechwaarschuwing
RPA
Principe
Het systeem herkent een spanningsverlies in
een band op grond van toerentalvergelijkingen
tussen de verschillende wielen tijdens de rit.
Bij een spanningsverlies verandert de loop‐ vlakomtrek en daardoor de omwentelingssnel‐
heid van het betreffende wiel. Deze verande‐
ring wordt herkend en als bandenpech gemeld.
Voorwaarden voor een correcte
werking
Het systeem moet bij een correcte banden‐
spanning zijn geïnitialiseerd, anders is een be‐ trouwbare melding van een bandenpech niet
gewaarborgd. Na elke correctie van de ban‐
denspanning en elke keer na het verwisselen
van een band of wiel moet het systeem op‐
nieuw worden geïnitialiseerd.Seite 96BedieningVeiligheid96
Online Edition for Part no. 01 40 2 954 086 - II/15