Rondom de middenconsole1Control Display 182Waarschuwingsknipperlichten 2553Centrale vergrendeling 354▷Verwarming en airconditioning 112▷Airconditioning 1145Speler voor▷Audio-cd/dvd 170▷Navigatie-dvd 1386Bedieningselementen voor▷Radio 164▷Cd/dvd 1707Stoelverwarming 48Park Distance Control PDC 109Hardtop sluiten 42Hardtop openen 42Start- en stopautomaat deactive‐
ren 588Parkeerrem 609Controller met toetsen 1810Rijdynamiekcontrole 104Seite 16OverzichtBedieningsorganen16
Online Edition for Part no. 01 40 2 954 086 - II/15
Personal Profile
Principe Sommige functies van de auto kunnen indivi‐
dueel worden ingesteld.▷Instellingen worden automatisch in het
momenteel geactiveerde profiel opgesla‐
gen.▷Bij het ontgrendelen wordt de desbetref‐
fende afstandsbediening herkend en het
daarbij opgeslagen profiel wordt opgeroe‐
pen.▷Persoonlijke instellingen worden ook weer
herkend en opgeroepen, als tussentijds
een andere persoon met een eigen af‐
standsbediening met de auto heeft gere‐
den.
Persoonlijke instellingen worden voor maxi‐
maal vier afstandsbedieningen opgeslagen, bij
comforttoegang voor twee.
Personal Profile instellingen De volgende functies en instellingen kunnen in
een profiel worden opgeslagen.
Meer over de instellingen onder:
▷Toewijzing van de toets favorieten, zie pa‐
gina 23.▷Reactie van de centrale vergrendeling bij
het ontgrendelen van de auto, zie pa‐
gina 32.▷Automatisch ontgrendelen van de auto, zie
pagina 35.▷Automatisch oproepen van de stand van
de bestuurdersstoel en de buitenspiegels
na het ontgrendelen, zie pagina 34.▷Kort knipperen, zie pagina 61.▷Instellingen voor de weergave op het Con‐
trol Display en in het instrumentenpaneel:▷12h/24h-formaat van de klok, zie pa‐
gina 78.▷Datumformaat, zie pagina 79.▷Helderheid op het Control Display, zie
pagina 80.▷Taal op het Control Display, zie pa‐
gina 80.▷Gedeeld scherm, splitscreen, zie pa‐
gina 22.▷Maateenheden voor verbruik, weg/
afstanden en temperatuur, zie pa‐
gina 78.▷Volume Park Distance Control PDC, zie pa‐
gina 110.▷Lichtinstellingen:▷Begroetingslicht, zie pagina 87.▷Uitstapverlichting, zie pagina 88.▷Dagrijlicht, zie pagina 88.▷Grootlichtassistent, zie pagina 89.▷Automatische airconditioning: AUTO-pro‐
gramma, koelfunctie en automatische
luchtrecirculatieregeling geactiveerd/
gedeactiveerd, temperatuur, luchthoeveel‐
heid, luchtverdeling, zie pagina 114.▷Navigatie:▷Spraakuitgave, zie pagina 152.▷Instellingen kaartaanzicht, zie pa‐
gina 154.▷Routecriteria, zie pagina 150.▷Entertainment:▷Geluid instellen, zie pagina 162.▷Radio, opgeslagen zender, zie pa‐
gina 168.▷Cd/multimedia, de als laatst gehoorde
audiobron, zie pagina 170.▷Tv, opgeslagen programma's, zie pa‐
gina 189.▷Telefoon▷Volume, zie pagina 201.Seite 31Openen en sluitenBediening31
Online Edition for Part no. 01 40 2 954 086 - II/15
Het starten geschiedt gedurende een be‐
paalde tijd automatisch en wordt eveneens au‐
tomatisch beëindigd zodra de motor aanslaat.
Sport-automatische transmissie
Afstandsbediening in het contactslot of met
comfortoegang in de auto, zie pagina 37.1.Rempedaal indrukken.2.Start-/stopknop indrukken.
Het starten geschiedt gedurende een be‐
paalde tijd automatisch en wordt eveneens au‐
tomatisch beëindigd zodra de motor aanslaat.
Motorstop Afstandsbediening meenemen
Neem bij het verlaten van de auto de af‐
standsbediening mee, anders kunnen kinderen
b.v. de motor starten of de parkeerrem vrijzet‐
ten.◀
Parkeerrem vastzetten en evt. voertuig
aanvullend vastzetten
Bij het parkeren de parkeerrem inschakelen,
anders kan de auto gaan rollen. Bij sterke stij‐
gingen en hellingen het voertuig aanvullend
vastzetten, bijv. stuurwiel richting stoeprand
inslaan.◀
Handgeschakelde versnellingsbak
1.Bij een stilstaande auto de start-/stop-
toets indrukken.2.Eerste versnelling of de achteruitversnel‐
ling inschakelen.3.Parkeerrem bedienen.4.Afstandsbediening uit het contactslot ver‐
wijderen, zie pagina 56.
Sport-automatische transmissie
1.Bij een stilstaande auto de start-/stop-
toets indrukken.2.Parkeerrem bedienen.3.Afstandsbediening uit het contactslot ver‐
wijderen, zie pagina 56.
Start- en stopautomaat
motor
Principe
De auto-start-stop-functie helpt u erbij brand‐
stof te sparen en de emissies te doen dalen.
Het systeem schakelt daarvoor de motor tij‐
dens een stop uit, bijv. in een file of bij stop‐
lichten. Het contact blijft ingeschakeld. Zodra u
de koppeling bediend, start de motor vanzelf.
Automatische werking
Na elke start is de start- en stopautomaat klaar
voor gebruik. De functie wordt geactiveerd, zo‐
dra u sneller dan 5 km/h rechtdoor rijdt.
Automatische motorstop
De motor wordt tijdens het stoppen onder de
volgende voorwaarden automatisch afgezet:
▷Stationair is ingeschakeld en koppelings‐
pedaal is niet ingetrapt.▷Veiligheidsgordel bestuurder is omgedaan
of bestuurderportier is gesloten.
Bij afgezette motor wordt de hoeveelheid lucht
van de airconditioning/airconditioning met
elektronische temperatuurregeling geredu‐
ceerd.
Controlelampje op het
instrumentenpaneel
Het controlelampje brandt, als de
Auto Start Stop-functie gereed is
voor de automatische motorstart.
Het controlelampje leuchtet, als niet
is voldaan aan de voorwaarden voor
een automatische motorstop.
Seite 58BedieningRijden58
Online Edition for Part no. 01 40 2 954 086 - II/15
OpmerkingDe motor wordt in de volgende situaties niet
automatisch uitgezet:▷Buitentemperatuur te laag.▷Hoge buitentemperatuur en werking van
de elektronische temperatuurregeling.▷Interieur nog niet zoals gewenst opge‐
warmd of afgekoeld.▷Motor is nog niet op bedrijfstemperatuur.▷Grote stuuruitslag of zware besturing.▷Na achteruitrijden.▷Beginnend beslaan van de ruiten bij inge‐
schakelde airconditioning met elektroni‐
sche temperatuurregeling.▷Auto-accu is sterk ontladen.▷Motorkap is ontgrendeld.▷Stop & Go-verkeer.
Het controlelampje brandt.
Auto afzetten tijdens automatische motorstop
Bij automatische motorstop kan de auto veilig
worden afgezet, bijv. om hem te verlaten.
1.Start-/stopknop indrukken. Het contact
wordt uitgeschakeld. De Auto Start Stop-
functie is gedeactiveerd.2.Parkeerrem bedienen.
Motorstart zoals normaal via start-/stop-toets.
Automatisch starten van de motor Voor het wegrijden start de motor automa‐
tisch, zodra het koppelingspedaal wordt inge‐
trapt.
Na het starten van de motor, zoals gewoonlijk
accelereren.
Veiligheidsfunctie
De motor start na automatisch afzetten niet
zelf, als wordt voldaan aan één van de vol‐
gende voorwaarden:▷Veiligheidsgordel bestuurder afgedaan of
bestuurderportier geopend.▷Motorkap werd ontgrendeld.
De controlelamp gaat branden. Op
het Control Display wordt een mel‐
ding getoond.
De motor kan alleen via de start-/stopknop ge‐
start worden.
Opmerking Ook wanneer niet moet worden weggereden,
start de afgezette motor in de volgende situ‐
aties automatisch:
▷Sterk opgewarmd interieur bij ingescha‐
kelde koelfunctie.▷Bij besturing.▷Aanrollende auto.▷Beginnend beslaan van de ruiten bij inge‐
schakelde airconditioning met elektroni‐
sche temperatuurregeling.▷Auto-accu is sterk ontladen.▷Sterk afgekoeld interieur bij ingeschakelde
verwarming.▷Lage remdruk, bijv. door meermaals op‐
eenvolgend bedienen van het rempedaal.Seite 59RijdenBediening59
Online Edition for Part no. 01 40 2 954 086 - II/15
KlimaatVoertuiguitrustingIn dit hoofdstuk worden alle standaard-, land-
en speciale uitrustingen beschreven, die in de
modelserie worden aangeboden. Er worden
daarom tevens uitvoeringen beschreven, die in
een auto bijv. wegens de gekozen speciale uit‐voering of de landenvariant niet beschikbaar
zijn. Dit geldt tevens voor functies en syste‐
men die relevant zijn voor de veiligheid.
Bij gebruik van de betreffende functies en sys‐
temen moeten de geldende landspecifieke
voorschriften in acht worden genomen.
Overzicht
1Uitrustingsvariant: airconditioning 1122Uitrustingsvariant: automatische aircondi‐
tioning 1143Ventilatierooster: lucht op de voorruit en de
zijruitenSeite 111KlimaatBediening111
Online Edition for Part no. 01 40 2 954 086 - II/15
4Ventilatierooster: lucht naar het bovenli‐
chaam. De gekartelde wielen openen en
sluiten de luchttoevoer traploos, met dehendels wordt de uitstroomrichting gewij‐
zigd.5Ventilatierooster: lucht naar de knie- en
beenruimte
Verwarming en airconditioning
1Luchtverdeling2Luchtrecirculatie3Koelfunctie4Temperatuur5Luchthoeveelheid6AchterruitverwarmingOpmerking
Voldoende ventilatie
Bij lange ritten voor voldoende ventilatie
van buitenaf zorgen en continu gebruik van de
luchtrecirculatiefunctie vermijden om verslech‐
tering van de luchtkwaliteit in de auto te voor‐
komen.◀
Aircofuncties in detail
Systeem in-/uitschakelen Toets links ingedrukt houden of in
de laagste aanjagerstand toets
links indrukken. Aanjager, verwar‐
ming en airconditioning worden compleet uit‐
geschakeld, de luchttoevoer is geblokkeerd.
Willekeurige luchtmassa instellen om de ver‐
warming en airconditioning in te schakelen.Temperatuur
Voor een hogere temperatuur naar
rechts, rood, draaien. Voor een la‐
gere temperatuur naar links,
blauw, draaien.
Koelfunctie in-/uitschakelen De lucht wordt bij ingeschakelde
koelfunctie gekoeld, gedroogd en
afhankelijk van de temperatuurinstelling weer
verwarmd. De functie is slechts bij draaiende
motor beschikbaar.
De koelfunctie helpt bewasemen van de ruiten
te voorkomen of deze snel te verwijderen.
Na het starten van de motor kan afhankelijk
van de weersomstandigheden de voorruit
korte tijd beslaan.Seite 112BedieningKlimaat112
Online Edition for Part no. 01 40 2 954 086 - II/15
LuchtrecirculatieBij geuren of schadelijke stoffen in
de buitenlucht, de toevoer van
buitenlucht tijdelijk blokkeren. De lucht in het
interieur wordt dan gerecirculeerd.
De luchtrecirculatiefunctie kan tevens via een
toets op het stuurwiel geactiveerd/gedeacti‐
veerd worden, zie pagina 12.
Luchthoeveelheid Druk op de betreffende toets. Hoe
groter de luchtmassa is, hoe beter
het systeem verwarmt of koelt.
De hoeveelheid lucht wordt evt. tot het uit‐
schakelen gereduceerd om de accu te sparen.
Luchtverdeling De uitstromende lucht tegen de
ruiten
, op het hoogte van bo‐
venlichaam
op de hoogte van
de knieën en de beenruimte
richten. Tussenstanden zijn mo‐
gelijk. In de 6‐uur-stand stroomt ook een ge‐
ringe hoeveelheid lucht tegen de ruiten om ze
condensvrij te houden.
Ruiten ontdooien en ontwasemen
1Luchtverdeling 1 op stand .2Luchtrecirculatiefunctie 2 deactiveren.3Airconditioningsfunctie 3 inschakelen.4Temperatuu 4 naar rechts, rood.5Luchtmassa 5 op Maximaal zetten.6Voor het ontdooien van de achterruit de
achterruitverwarming 6 inschakelen
.
Achterruitverwarming
De achterruitverwarming schakelt
zichzelf na enige tijd of bij het ope‐
nen van de hardtop automatisch uit.
Microfilter
Het microfilter houdt stofdeeltjes en pollen in
de binnenstromende lucht tegen. Het microfil‐
ter wordt tijdens het onderhoud bij door uw
dealer vervangen.
Ventilatie
1Hendel voor het wijzigen van de uitstroom‐
richting2Gekartelde knop voor het traploos openen
en sluiten van de uitstroomopeningen
Ventilatie om te koelen
De ventilatieroosters zo richten dat de koele
lucht in uw richting stroomt, bijvoorbeeld bij
een opgewarmde auto.
Tochtvrije ventilatie
De ventilatieroosters zo richten dat de lucht
aan u voorbijgaat.
Seite 113KlimaatBediening113
Online Edition for Part no. 01 40 2 954 086 - II/15
Airconditioning1Temperatuur, interieur links2Maximaal koelen3Achterruitverwarming4Ruiten ontdooien en ontwasemen5Automatische luchtrecirculatieregeling
AUC/luchtrecirculatieregeling6Luchtverdeling handmatig7AUTO-programma8Luchtmassa handmatig, aircostijl9Temperatuur, interieur rechts10Koelfunctie handmatig in- en uitschakelenOpmerking
Voldoende ventilatie
Bij lange ritten voor voldoende ventilatie
van buitenaf zorgen en continu gebruik van de
luchtrecirculatiefunctie vermijden om verslech‐
tering van de luchtkwaliteit in de auto te voor‐
komen.◀
Een aangenaam klimaat
Voor bij alle voorwaarden biedt het AUTO-pro‐
gramma 7 de optimale luchtverdeling en lucht‐
hoeveelheid, zie AUTO-programma's hierna.
Kies uitsluitend een aangename interieurtem‐
peratuur.
In de volgende alinea's worden nog meer indi‐
viduele instellingen aangegeven.
De meeste instellingen worden voor de mo‐
menteel gebruikte afstandsbediening opgesla‐
gen, Personal Profile instellingen, zie pa‐
gina 31.Aircofuncties in detail
Systeem in-/uitschakelen Linker toets ingedrukt houden of In de kleinste
aanjagerstand om de airconditioning met elek‐
tronische temperatuurregeling compleet uit te
schakelen. Alle aanduidingen met uitzondering
van een ingeschakelde achterruitverwarming
doven.
Willekeurige toets indrukken, met uitzondering
van de achterruitverwarmingstoets, om de ge‐
integreerde verwarmings- en airconditionings‐
regeling opnieuw in te schakelen.
Temperatuur Op de bestuurders- en passa‐
gierszijde de gewenste tempera‐
tuur individueel instellen.
De automatische airconditioning
regelt deze temperatuur bij ieder jaargetijde zo
snel mogelijk, indien nodig met het hoogste
koel- of verwarmingsvermogen, en houdt deze
dan constant.Seite 114BedieningKlimaat114
Online Edition for Part no. 01 40 2 954 086 - II/15