Page 329 of 646

Bij het parkeren
• Schakel de automatische werking van
de parkeerrem uit. Anders kan de
parkeerrem vastvriezen en mogelijk
niet worden gedeactiveerd.
Maak ook geen gebruik van de
volgende systemen omdat hierdoor
de parkeerrem kan worden bediend,
zelfs wanneer de automatische
werking uitgeschakeld is.
– Brake Hold-systeem
• Als de auto stilstaat en de remmen
vochtig zijn terwijl de temperatuur
laag is, kunnen de remmen bevriezen.
Auto's met automatische transmissie of
Multidrive CVT
• Parkeer de auto en zet de
selectiehendel in stand P, maar
activeer de parkeerrem niet. De
parkeerrem kan vastvriezen en bij het
deactiveren niet vrij komen. Blokkeer
bij het parkeren van de auto de wielen
zonder de parkeerrem te gebruiken.
Het niet in acht nemen hiervan kan
gevaarlijk zijn omdat de auto
onverwacht in beweging kan komen,
hetgeen kan leiden tot een ongeval.
• Wanneer de parkeerrem in de
automatische modus staat, wordt de
parkeerrem gedeactiveerd wanneer
de selectiehendel in stand P wordt
gezet. (→Blz. 205)
• Controleer als de auto geparkeerd is
zonder de parkeerrem te activeren of
de selectiehendel niet uit stand P kan
worden gezet.
Auto's met handgeschakelde transmissie:
Parkeer de auto en zet de selectiehendel
in de 1e versnelling of stand R staat,
maar activeer de parkeerrem niet.
Blokkeer bij het parkeren van de auto de
wielen zonder de parkeerrem te
gebruiken. Het niet in acht nemen
hiervan kan gevaarlijk zijn omdat de
auto onverwacht in beweging kan
komen, hetgeen kan leiden tot een
ongeval.WAARSCHUWING!
Bij het parkeren
Blokkeer bij het parkeren van de auto
de wielen zonder de parkeerrem te
gebruiken. Als u de wielen niet
blokkeert, kan de auto onverwachts in
beweging komen, waardoor een
ongeval kan ontstaan.
Kiezen van sneeuwkettingen
Auto's zonder 235/55R19 banden
Gebruik de juiste maat sneeuwkettingen.
De maat van de sneeuwkettingen is
afgestemd op de bandenmaat.
AZijketting:
Bdiameter 3 mm
Cbreedte 10 mm
Dlengte 30 mm
Dwarsketting:
Ediameter 4 mm
Fbreedte 14 mm
Glengte 25 mm
Auto's met 235/55R19 banden
Er kunnen geen sneeuwkettingen worden
gemonteerd.
Gebruik in plaats daarvan winterbanden.
4.6 Rijtips
327
4
Rijden
Page 330 of 646

Wetgeving met betrekking tot het
gebruik van sneeuwkettingen (behalve
235/55R19 banden)
De wetgeving met betrekking tot het
gebruik van sneeuwkettingen verschilt
per land en per soort weg. Stel u op de
hoogte van lokale voorschriften alvorens
sneeuwkettingen te monteren.
Monteren van sneeuwkettingen
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen
in acht bij het monteren en verwijderen
van sneeuwkettingen:
• Monteer en verwijder de
sneeuwkettingen op een veilige
locatie.
• Monteer de sneeuwkettingen
uitsluitend op de voorwielen. Gebruik
geen sneeuwkettingen om de
achterwielen.
• Plaats de sneeuwkettingen zo strak
mogelijk om de voorwielen. Zet de
sneeuwkettingen na 0,5 - 1,0 km
opnieuw vast.
• Monteer de sneeuwkettingen volgens
de meegeleverde gebruiksaanwijzing.
OPMERKING
Monteren van sneeuwkettingen
(auto's met bandenspannings-
waarschuwingssysteem)
Als er sneeuwkettingen gemonteerd
zijn, werken de
bandenspanningssensoren en -zenders
mogelijk niet goed.
4.6.2 Voorzorgsmaatregelen bij
terreinauto's
Deze auto behoort tot de categorie
terreinauto's die een grotere
grondspeling en een kleinere
spoorbreedte hebben in verhouding tot
de hoogte van het zwaartepunt. Dit biedt
de mogelijkheid in een grote variëteit van
terreinomstandigheden te rijden.Kenmerken terreinauto's
• Vanwege het specifieke ontwerp
hebben terreinauto's een hoger
zwaartepunt dan gewone
personenauto's. Door dit specifieke
ontwerpkenmerk kan deze categorie
auto's eerder over de kop slaan.
Terreinauto's hebben een aanzienlijk
grotere kans om over de kop te slaan
dan andere auto's.
• Een voordeel van de grotere
bodemvrijheid is een beter zicht op de
weg, waardoor u beter kunt
anticiperen.
• Een vierwielaangedreven auto is niet
ontworpen om bochten met dezelfde
snelheid te nemen als gewone
personenauto's, net als lage
sportwagens niet zijn ontworpen om
in het terrein te presteren. Daarom
kan de auto bij scherpe bochten en
een te hoge snelheid over de kop
slaan.
WAARSCHUWING!
Voorzorgsmaatregelen bij
terreinauto's
Let altijd op de volgende
waarschuwingen om het risico op
dodelijk of ernstig letsel en schade aan
uw auto te voorkomen:
• Als een auto over de kop slaat, heeft
een inzittende zonder
veiligheidsgordel een aanzienlijk
grotere kans op ernstig letsel dan
een inzittende die wel een
veiligheidsgordel draagt. Alle
inzittenden dienen daarom gebruik
te maken van hun gordels.
• Vermijd waar mogelijk scherpe
bochten en abrupte manoeuvres. Het
verkeerd bedienen van deze auto kan
resulteren in het verliezen van de
controle over de auto of in het over
de kop slaan van de auto, waardoor
dodelijk of ernstig letsel kan
ontstaan.
4.6 Rijtips
328
Page 331 of 646

WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Door het laden van voorwerpen op
het imperiaal (indien aanwezig) zal
het zwaartepunt hoger komen te
liggen. Vermijd hoge snelheden, snel
optrekken, het maken van scherpe
bochten, plotseling remmen en
abrupte manoeuvres om te
voorkomen dat u de controle over de
auto verliest of dat de auto over de
kop slaat.
• Matig bij rukwinden altijd uw
snelheid. Door het profiel en het
hogere zwaartepunt is uw auto
gevoeliger voor zijwind dan een
gewone auto. U hebt meer controle
over de auto als u langzamer rijdt.
• Rijd niet horizontaal over steile
hellingen. Recht omhoog of recht
naar beneden rijden wordt
aanbevolen. Uw auto (en elke andere
vergelijkbare terreinauto) kan
gemakkelijker opzij omslaan dan
voor- of achterover.
Terreinrijden
Neem wanneer u gaat terreinrijden de
volgende voorzorgsmaatregelen in acht
voor optimaal rijgenot en om te
voorkomen dat terreinrijden in bepaalde
gebieden niet meer wordt toegestaan:
• Rijd alleen in gebieden waar
off-road-auto's mogen rijden.
• Respecteer particulier eigendom.
Vraag toestemming aan de eigenaar
voordat u een privéterrein betreedt.
• Betreed geen afgesloten gebieden.
Respecteer hekken, afsluitingen en
borden die u de toegang ontzeggen.
• Blijf op de gebaande paden. Pas, als
het nat is, uw rijtechniek aan of ga
langzamer rijden om schade aan het
terrein te voorkomen.WAARSCHUWING!
Voorzorgsmaatregelen voor
terreinrijden
Let altijd op de volgende
waarschuwingen om het risico op
dodelijk of ernstig letsel en schade aan
uw auto te voorkomen:
• Rijd voorzichtig bij terreinrijden.
Neem geen onnodige risico's door op
gevaarlijke plaatsen te rijden.
• Pak de spaken van het stuurwiel niet
vast als u door terrein rijdt. Een
plotselinge hobbel kan het stuurwiel
verdraaien en uw handen
verwonden. Houd beide handen en
vooral de duimen op de buitenkant
van de stuurwielrand.
• Controleer altijd de werking van de
remmen direct na het rijden door
zand, modder, water of sneeuw.
• Controleer na het rijden door lang
gras, modder, zand, riviertjes, over
stenen, enz. of er geen gras, takken,
papier, doeken, stenen, zand, enz. aan
de onderkant is blijven hangen of
vastzit. Verwijder dergelijke
onregelmatigheden van de
onderkant van de auto. Als met de
auto wordt gereden terwijl deze
materialen onder de auto vastzitten
of blijven hangen, kan de auto kapot
gaan of kan er brand ontstaan.
• Als u over onverharde wegen of door
ruw terrein rijdt, rijd dan niet met
hoge snelheid, spring niet met de
auto, maak geen scherpe bochten,
raak geen voorwerpen, enz. Dit kan
ervoor zorgen dat u de controle over
de auto verliest of over de kop slaat,
waardoor dodelijk of ernstig letsel
kan ontstaan. Bovendien bestaat dan
de kans dat er kostbare schade
ontstaat aan de wielophanging en
het chassis van de auto.
4.6 Rijtips
329
4
Rijden
Page 332 of 646

OPMERKING
Voorkomen van waterschade
Neem alle veiligheidsmaatregelen in
acht om er zeker van te zijn dat er geen
waterschade aan de motor of andere
onderdelen ontstaat.
• Water dat in de luchtinlaat van de
motor komt, veroorzaakt ernstige
motorschade.
• Water dat in de automatische
transmissie komt, veroorzaakt
vermindering van de schakelkwaliteit,
blokkering van de transmissie wat
vergezeld gaat van trillingen, en
uiteindelijk schade.
• Water kan het vet van de wiellagers
spoelen, roestvorming veroorzaken en
zorgen voor storingen. Het water kan
in de differentiëlen, het transmissie-
en het tussenbakhuis (uitvoeringen
met vierwielaandrijving)
binnendringen, waardoor de
smerende eigenschappen van de oliën
afnemen.
Tijdens het rijden door water
Indien u door water wilt rijden,
bijvoorbeeld bij het oversteken van een
beekje, controleer dan eerst de diepte
van het water, de bodemgesteldheid en
de toegankelijkheid van de oever aan de
overzijde. Rijd langzaam en vermijd diep
water.
Controle na terreinrijden
• Zand en modder op de remschijven
kunnen de remcapaciteit nadelig
beïnvloeden en beschadigingen
veroorzaken aan onderdelen van het
remsysteem.
• Voer na een dag terreinrijden altijd
een onderhoudsinspectie uit nadat u
door ruw terrein, zand, modder of
water hebt gereden.
4.6 Rijtips
330
Page 333 of 646
5.1 Gebruik van de airconditioning en de
achterruitverwarming.........332
5.1.1 Handmatig bediende
airconditioning
*..........332
5.1.2 Automatische airconditioning*. .336
5.1.3 Stuurwielverwarming*/
stoelverwarming*/
stoelventilatoren*.........343
5.2 Gebruik van de interieurverlichting . . .345
5.2.1 Overzicht interieurverlichting . . .345
5.3 Gebruik van de opbergmogelijkheden .347
5.3.1 Overzicht van
opbergmogelijkheden.......347
5.3.2 Voorzieningen in de bagageruimte .351
5.4 Gebruik van de overige voorzieningen in
hetinterieur...............355
5.4.1 Overige voorzieningen in het
interieur..............355
Voorzieningen in het interieur5
331
Page 334 of 646

5.1 Gebruik van de airconditioning en de
achterruitverwarming
5.1.1 Handmatig bediende airconditioning*
*Indien aanwezig
Bedieningspaneel airconditioning
AToets aanjagersnelheid
BTemperatuurtoets
CToets ON/OFF
DToets voorruitontwaseming
EToets achterruit- en
buitenspiegelverwarming
FToets luchtcirculatieregeling
GToets buitenlucht-/
recirculatiemodus
HToets A/C
Wijzigen van de ingestelde temperatuur
Draai de draaiknop voor de
temperatuurregeling rechtsom (warm) of
linksom (koel) om de
temperatuurinstelling aan te passen.
Als de aircoschakelaar niet is ingedrukt,
blaast het systeem lucht met de
omgevingstemperatuur of verwarmde
lucht in het interieur.
Instellen van de aanjagersnelheid
Draai de knop voor de aanjagersnelheid
rechtsom (hoger) of linksom (lager) om
de aanjagersnelheid aan te passen.
Door op de AAN-/UIT-schakelaar te
drukken wordt de aanjager uitgeschakeld.
Als de aanjager is uitgeschakeld, kunt u
deze weer inschakelen door op de
AAN-/UIT-schakelaar te drukken of aan de
knop voor de aanjagersnelheid te draaien.
Wijzigen van de luchtcirculatiemodus
Druk op de schakelaar voor de
luchtcirculatieregeling.
De luchtcirculatiemodus verandert
telkens wanneer de schakelaar wordt
ingedrukt als volgt:
112233
44
5.1 Gebruik van de airconditioning en de achterruitverwarming
332
Page 335 of 646

1. Bovenlichaam
2. Bovenlichaam en voeten
3. Voeten
4. Voeten en voorruitontwaseming
Schakelen tussen buitenluchtmodus en
recirculatiemodus
Druk op de schakelaar
buitenlucht-/recirculatiemodus.
Iedere keer dat de schakelaar wordt
bediend, wijzigt de modus tussen
buitenluchtmodus en recirculatiemodus.
Wanneer de recirculatiemodus is
geselecteerd, brandt het controlelampje
op de schakelaar
buitenlucht-/recirculatiemodus.
In-/uitschakelen van de koel- en
ontvochtigingsfunctie
Druk op de toets A/C.
Wanneer de functie is ingeschakeld,
brandt het controlelampje in de toets
A/C.
Ontwasemen van de voorruit
De ontwaseming wordt gebruikt om de
voorruit en de zijruiten voor te
ontwasemen.
Druk op de schakelaar voor de
voorruitontwaseming.
Zet, als de recirculatiemodus is
ingeschakeld, de toets voor de
buitenlucht-/recirculatiemodus in de
buitenluchtmodus.
Verhoog de aanjagersnelheid en de
temperatuur om de voorruit en zijruiten
snel te ontwasemen.
Druk wanneer de voorruit is ontwasemd
nogmaals op de schakelaar voor de
voorruitontwaseming om terug te keren
naar de vorige modus.
Als de voorruitontwaseming is
ingeschakeld, brandt het controlelampje
op de schakelaar voorruitontwaseming.Ontwasemen van de achterruit en
buitenspiegels
De achterruit- en
buitenspiegelverwarming worden
gebruikt om de achterruit te ontwasemen
en om regendruppels, dauw en ijs van de
buitenspiegels te verwijderen.
Druk op de toets voor de achterruit- en
buitenspiegelverwarming.
Als de toets voor de achterruit- en
buitenspiegelverwarming is ingedrukt,
brandt het controlelampje in de toets
voor de achterruit- en
buitenspiegelverwarming.
De achterruit- en
buitenspiegelverwarming wordt na
ongeveer 60 minuten automatisch
uitgeschakeld. Afhankelijk van condities
zoals de buitentemperatuur en de status
van het laadsysteem wordt de achterruit-
en buitenspiegelverwarming echter al na
ongeveer 15 minuten mogelijk
automatisch uitgeschakeld.
Werking van de airconditioning in de
ECO-rijmodus
In de ECO-rijstand wordt de
airconditioning bediend voor een laag
brandstofverbruik. Hierbij worden het
motortoerental en de compressorwerking
afgeregeld om zo de capaciteit van de
verwarming/koeling te beperken.
Doe het volgende om de prestaties van
de airconditioning te verbeteren:
• Wijzig de aanjagersnelheid
• Wijzig de ingestelde temperatuur
• Schakel de ECO-rijmodus uit
(→blz. 312)
Beslaan van de ruiten
• Wanneer de luchtvochtigheid in de
auto hoog is, zullen de ruiten
gemakkelijk beslaan. Wanneer de
toets A/C wordt ingeschakeld, wordt
de lucht die via de
5.1 Gebruik van de airconditioning en de achterruitverwarming
333
5
Voorzieningen in het interieur
Page 336 of 646

uitstroomopeningen stroomt
ontvochtigd en wordt de voorruit
efficiënt ontwasemd.
• Als u de toets A/C uitschakelt, zullen
de ruiten mogelijk sneller beslaan.
• De ruiten zullen mogelijk beslaan als
de recirculatiemodus is ingeschakeld.
Bij het rijden op stoffige wegen
Sluit alle ruiten. Als er na het sluiten van
de ruiten nog altijd stof wordt
aangezogen, zet dan de
luchttoevoerregeling in de
buitenluchtmodus en schakel de
aanjager in.
Buitenlucht-/recirculatiemodus
Het wordt aangeraden om de
recirculatiemodus tijdelijk in te
schakelen om te voorkomen dat er vuile
lucht wordt aangevoerd en om de auto
te helpen koelen wanneer het buiten
warm is.
Wanneer de buitentemperatuur tot
bijna 0°C daalt
De ontvochtigingsfunctie werkt
mogelijk niet, zelfs niet wanneer de
aircoschakelaar wordt ingedrukt.
Geuren ventilatie en airconditioning
• Zet de airconditioning in de
buitenluchtmodus om frisse lucht
binnen te laten.
• Tijdens het gebruik kunnen
verschillende geuren van binnen en
buiten de auto in het
airconditioningsysteem
terechtkomen. Dit kan tot gevolg
hebben dat de lucht die uit de
uitstroomopeningen komt niet lekker
ruikt.
• Voorkomen van onaangename
geuren: We raden u aan de
airconditioning in de
buitenluchtmodus te zetten voordat u
de motor uitschakelt.
• Bij het parkeren schakelt het systeem
automatisch de buitenluchtmodus invoor een betere luchtcirculatie in de
auto, wat helpt om geuren bij het
starten van de auto te verminderen.
De airconditioning blijft in werking als
de motor is uitgezet door het Stop &
Start-systeem (auto's met Stop &
Start-systeem)
Als de motor is uitgezet door het Stop &
Start-systeem, worden de koel-,
verwarmings- en
ontvochtigingsfuncties uitgeschakeld
en blaast het systeem alleen lucht die op
omgevingstemperatuur is. Het blazen
van lucht die op omgevingstemperatuur
is, kan eveneens stoppen. Druk op de
uitschakeltoets van het Stop &
Start-systeem om te voorkomen dat de
airconditioning wordt uitgeschakeld.
Als de voorruit beslagen is en de motor
is uitgezet door het Stop &
Start-systeem (auto's met Stop &
Start-systeem)
Druk op de schakelaar
voorruitontwaseming om de motor
opnieuw te starten en de voorruit te
ontwasemen.
Druk als de voorruit blijft beslaan op de
uitschakeltoets van het Stop &
Start-systeem en gebruik het Stop &
Start-systeem niet.
Wanneer er een geur vrijkomt uit de
airconditioning als de motor is
uitgezet door het Stop &
Start-systeem (auto's met Stop &
Start-systeem)
Druk op de uitschakeltoets van het Stop
& Start-systeem om de motor weer te
starten.
Interieurfilter
→Blz. 393
5.1 Gebruik van de airconditioning en de achterruitverwarming
334