Page 105 of 646

wordt weergegeven voor functies
waarvoor informatie over de werking,
de informatie op het display, enz. kan
worden geselecteerd. Selecteer, als
het instelscherm wordt weergegeven,
de instelling of de gewenste waarde
(tijd, enz.) met behulp van
.
4. Druk na het wijzigen van de
instellingen op
van de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel.
Helderheid instrumentenpaneel
aanpassen
Hiermee kunt u de helderheid van de
verlichting van het instrumentenpaneel
afstellen.
LTA (Lane Tracing Assist) (indien
aanwezig) (→blz. 237)
Hiermee kunt u de volgende zaken
instellen.
• “Lane Centre” (midden rijstrook)
Hiermee kunt u de Lane
Centering-functie in- of uitschakelen.
• “Sensitivity” (gevoeligh.)
Hiermee kunt u de gevoeligheid van
de Lane Departure Alert instellen.
• “Sway Warning” (uitzw. waarsch.)
Hiermee kunt u de waarschuwing voor
slingeren in- of uitschakelen.
• “Sway Sensitivity” (gevoel. uitzw.)
Hiermee kunt u de gevoeligheid van
de waarschuwing voor slingeren
instellen.
BSM (Blind Spot Monitor) (indien
aanwezig) (→blz. 276)
Hiermee kunt u de volgende zaken
instellen.
• BSM (Blind Spot Monitor) aan/uit
Hiermee kunt u het BSM-systeem in-
of uitschakelen.
• “Brightness” (helderheid)Hiermee kunt u de helderheid van de
indicatoren in de buitenspiegels
wijzigen. (→Blz. 277)
• “Sensitivity” (gevoeligh.)
Hiermee kunt u de timing van de
waarschuwing voor een naderend
voertuig wijzigen.
PCS (Pre-Crash Safety-systeem)
(indien aanwezig)
Hiermee kunt u de volgende zaken
instellen.
• PCS aan/uit
Hiermee kunt u het Pre-Collision-
systeem in- of uitschakelen.
• “Sensitivity” (gevoeligh.)
Hiermee kunt u het
waarschuwingstijdstip van het
Pre-Crash Safety-systeem wijzigen.
Toyota Parking Assist-sensor
(indien aanwezig) (→blz. 281)
Hiermee kunt u de volgende zaken
instellen.
• Toyota Parking Assist-sensor aan/uit
Hiermee kan de Toyota Parking
Assist-sensor worden in- of
uitgeschakeld.
• “Volume”
Hiermee kunt u het volume van de
zoemer die bij het bedienen van de
Toyota Parking Assist-sensor klinkt
instellen.
RCTA (Rear Cross Traffic Alert)
(indien aanwezig) (→blz. 291)
Hiermee kunt u de volgende zaken
instellen.
• RCTA (Rear Cross Traffic Alert) aan/uit
Hiermee kunt u het RCTA-systeem in-
of uitschakelen.
• “Volume”
Hiermee kunt u het volume van de
zoemer die bij het bedienen van het
RCTA-systeem klinkt instellen.
2.1 Instrumentenpaneel
103
2
Voertuigstatusinformatie en controlelampjes
Page 106 of 646

PKSB (Parking Support Brake
System) (indien aanwezig) (→blz. 296)
Hiermee kunt u de Parking Support
Brake-functie in- of uitschakelen.
RSA (Road Sign Assist) (indien
aanwezig) (→blz. 248)
Hiermee kunt u de volgende zaken
instellen.
• Road Sign Assist aan/uit
Hiermee kunt u de RSA (Road Sign
Assist) in- of uitschakelen.
• “Notification Method”
(meldingsmethode)
Hiermee kunt u elke
meldingsmethode wijzigen die wordt
gebruikt om de bestuurder te
waarschuwen wanneer het systeem
een te hoge snelheid of een
verkeersbord voor verboden in te
rijden signaleert.
• “Notification Level” (drempelwaarde
melding)
Hiermee kunt u elk meldingsniveau
dat wordt gebruikt om de bestuurder
te waarschuwen wanneer het systeem
een verkeersbord met een
snelheidslimiet signaleert, wijzigen.
Voertuiginstellingen
• DRCC (RSA) (indien aanwezig)
(→blz. 259)
Hiermee kunt u de Dynamic Radar
Cruise Control met Road Sign Assist
in- of uitschakelen.
•
PBD (elektrisch bedienbare
achterklep) (indien aanwezig)
Hiermee kunt u de volgende zaken
instellen.
– Systeeminstellingen
Hiermee kan de functie elektrisch
bedienbare achterklep worden in-
of uitgeschakeld.
– “Hands Free” (handsfree)
*
Hiermee kunt u de handsfree
elektrisch bedienbare achterklep in-
of uitschakelen.– “Opening Adjustment” (inst.
opening)
Selecteer de positie openen
wanneer de elektrisch bedienbare
achterklep geheel is geopend.
– “Volume”
Hiermee kunt u het volume instellen
van de zoemer die klinkt wanneer de
elektrisch bedienbare achterklep in
werking is.
*Auto's met handsfree elektrisch
bedienbare achterklep
•
Stop & Start-systeem (indien
aanwezig)
Hiermee kunt u de werkingsduur van
het Stop & Start-systeem instellen als
de airconditioning is ingeschakeld
met de aircoschakelaar.
• “Rear Seat Reminder”
(herinneringsfunctie achterbank)
(→blz. 118) Hiermee kunt u de
herinneringsfunctie voor de
achterbank in- of uitschakelen.
• TPWS
(bandenspanningswaarschuwingssysteem)
(→blz. 386)
– “Set Pressure” (spanning instellen)
Hiermee kan het
bandenspanningswaarschuwingssysteem
worden geïnitialiseerd.
– “Change Wheel” (band wisselen)
Hiermee kunt u de ingestelde
identificatiecode van de sensor van
het
bandenspanningswaarschuwingssysteem
wijzigen. Om deze functie te kunnen
inschakelen moet een tweede set
identificatiecodes van de sensoren
van het
bandenspanningswaarschuwingssysteem
door een Toyota-dealer worden
geregistreerd. Neem voor meer
informatie over het wijzigen van de
geregistreerde identificatiecode
contact op met een Toyota-dealer.
2.1 Instrumentenpaneel
104
Page 107 of 646

Instellingen
• “Language” (taal)
Hiermee kunt u de taal op het
multi-informatiedisplay wijzigen.
• “Units” (eenheden)
Hiermee kan de eenheid voor het
brandstofverbruik worden gewijzigd.
• Meter Type (type
instrumentenpaneel)
Hiermee kan het type
instrumentenpaneel worden
gewijzigd.
• Meter Style (stijl instrumentenpaneel)
Hiermee kan de stijl van het
instrumentenpaneel worden
gewijzigd.
• Dial Type (type meter)
Hiermee kan het type meter worden
gewijzigd. (→Blz. 84)
•
(ECO-controlelampje)
(→blz. 101)
Hiermee kunt u het ECO-
controlelampje in- en uitschakelen.
• Fuel Economy (brandstofverbruik)
Hiermee kunt u de weergave van het
brandstofverbruik wijzigen.
(→Blz. 100)
• Drive Info (rij-informatie)
Hiermee kunt u de weergegeven items
van de rij-informatie wijzigen.
(→Blz. 102)
• “Pop-Up Display” (pop-updisplay)
Hiermee kunt u de pop-updisplays in-
of uitschakelen. Deze displays kunnen
in bepaalde situaties verschijnen.
• “Default” (Standaard)
Hiermee kunnen de instellingen van
de weergave van het
instrumentenpaneel worden gereset.
Helderheid van de
instrumentenverlichting (dagmodus en
nachtmodus)
De helderheid van de
instrumentenverlichting kan afzonderlijk
worden ingesteld.In de volgende gevallen wisselen de
tellers tussen dagmodus en nachtmodus.
• Dagmodus: Wanneer de achterlichten
zijn uitgeschakeld of wanneer de
achterlichten zijn ingeschakeld, maar
de omgeving licht is
• Nachtmodus: Wanneer de
achterlichten zijn ingeschakeld en de
omgeving donker is
Onderbreking van de weergave van de
instellingen
• In de volgende situaties wordt de
bediening van het instellingendisplay
tijdelijk uitgeschakeld.
– Wanneer er een
waarschuwingsmelding op het
multi-informatiedisplay verschijnt.
– Wanneer de auto begint te rijden
• Bepaalde instellingen kunnen niet
gewijzigd worden tijdens het rijden.
Breng de auto op een veilige plaats tot
stilstand voordat u instellingen
wijzigt.
• Als er een waarschuwingsmelding
wordt weergegeven, kan het
instelscherm tijdelijk niet worden
bediend.
WAARSCHUWING!
Waarschuwing bij het instellen van
het display
Aangezien de motor tijdens het
instellen van het display moet draaien,
dient de auto te worden geparkeerd op
een plaats met voldoende ventilatie. In
een afgesloten ruimte, zoals een
garage, kunnen uitlaatgassen die het
schadelijke koolmonoxide (CO)
bevatten, zich ophopen en in de auto
terechtkomen. Dit kan leiden tot de
dood of zeer schadelijk zijn voor de
gezondheid.
2.1 Instrumentenpaneel
105
2
Voertuigstatusinformatie en controlelampjes
Page 108 of 646

OPMERKING
Tijdens het instellen van het display
Zorg ervoor dat de motor draait tijdens
het instellen van het display om te
voorkomen dat de accu leeg raakt.
Weergave waarschuwingsmelding
Hiermee kunnen
waarschuwingsmeldingen en te nemen
maatregelen worden weergegeven als
een storing wordt gesignaleerd.
(→Blz. 427)
Comfortvoorzieningen
(suggestiefunctie)
Hiermee worden suggesties voor de
bestuurder weergegeven in de
onderstaande situaties. U kunt een
reactie op de weergegeven suggestie
selecteren met behulp van de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel.
Suggestie om de koplampen uit te
schakelen
Als de koplampen nog enige tijd blijven
ingeschakeld nadat het contact UIT is
gezet, verschijnt een melding van de
suggestiefunctie.
Wanneer de lichtschakelaar in de stand
AUTO staat:
Selecteer “Yes” ( ja) om de koplampen uit
te schakelen.
Als het bestuurdersportier wordt
geopend nadat het contact UIT is gezet,
wordt deze melding van de
suggestiefunctie niet weergegeven.Suggestie om de elektrisch bedienbare
ruiten te sluiten (gekoppeld aan de
werking van de ruitenwissers)
Als de ruitenwissers worden bediend
terwijl een of meer elektrisch bedienbare
ruiten zijn geopend, verschijnt een
melding van de suggestiefunctie met de
vraag of u de elektrisch bedienbare ruiten
wilt sluiten.
Selecteer “Yes” ( ja) om alle elektrisch
bedienbare ruiten te sluiten.
Persoonlijke voorkeursinstellingen
Bepaalde functies kunnen worden
aangepast aan de persoonlijke voorkeur.
(→Blz. 474)
2.1.7 Informatie over
brandstofverbruik
De informatie over het brandstofverbruik
kan worden weergegeven op het
multimedia-display.
Weergaveprocedure
Druk in het hoofdmenu op
en druk
vervolgens op “Trip information”
(ritinformatie).
Weergave actueel brandstofverbruik
Als een ander brandstofverbruikscherm
dan “Current” (huidig) wordt
weergegeven, selecteer dan “Current”
(huidig).
Het weergegeven gemiddelde
brandstofverbruik is een globale waarde.
Sommige schermen kunnen afwijken
afhankelijk van het type
multimedia-display.
De afbeelding is slechts een voorbeeld en
kan afwijken van de werkelijke situatie.
2.1 Instrumentenpaneel
106
Page 109 of 646

AResetten van de verbruiksgegevens
BHet brandstofverbruik gedurende de
laatste 15 minuten
CActueel brandstofverbruik
DDe gemiddelde rijsnelheid sinds het
starten van de motor.
ERitafstand
FDe verstreken tijd sinds het starten
van de motor.
Scherm “History” (geschiedenis)
Als een ander scherm dan “History”
(geschiedenis) wordt weergegeven,
selecteer dan “History” (geschiedenis).
Het weergegeven gemiddelde
brandstofverbruik is een globale waarde.
Sommige schermen kunnen afwijken
afhankelijk van het type
multimedia-display.
De afbeelding is slechts een voorbeeld en
kan afwijken van de werkelijke situatie.
ARecent brandstofverbruik
BHet laagste gemeten
brandstofverbruik
CHet vorige gemeten
brandstofverbruik
DDe gegevens uit de geschiedenis
resetten
EHet recente brandstofverbruik
bijwerken
De gegevens uit de geschiedenis
bijwerken
Werk het recente brandstofverbruik bij
door op “Update” (updaten) te drukken
om het actuele brandstofverbruik
opnieuw te meten.
De gegevens resetten
De verbruiksgegevens kunnen worden
gewist door op “Clear data” (gegevens
wissen) te drukken.
Ritafstand
Geeft de geschatte maximale afstand aan
die nog met de in de tank aanwezige
brandstof kan worden gereden.
Deze afstand wordt berekend op basis
van het gemiddelde brandstofverbruik.
Hierdoor kan de werkelijke afstand die
nog kan worden gereden, afwijken van de
weergegeven afstand.
2.1 Instrumentenpaneel
107
2
Voertuigstatusinformatie en controlelampjes
Page 110 of 646
2.1 Instrumentenpaneel
108
Page 111 of 646
3.1 Informatie over sleutels.........110
3.1.1Sleutels..............110
3.2 Openen, sluiten en vergrendelen van de
portieren................114
3.2.1Portieren .............114
3.2.2 Achterklep.............120
3.2.3 Smart entry-systeem met
startknop
*.............135
3.3 Verstellen van de stoelen........140
3.3.1 Voorstoelen............140
3.3.2 Achterstoelen...........141
3.3.3 Ergonomisch geheugen
*......143
3.3.4 Hoofdsteunen...........145
3.4 Verstellen van het stuurwiel en de
spiegels.................146
3.4.1 Stuurwiel.............146
3.4.2 Binnenspiegel
*..........147
3.4.3 Digitale binnenspiegel*......148
3.4.4 Buitenspiegels...........156
3.5 Openen en sluiten van de ruiten en het
schuifdak................158
3.5.1 Elektrisch bedienbare ruiten....158
3.5.2 Schuifdak
*.............161
3.5.3 Panoramadak*...........164
Voordat u gaat rijden3
109
Page 112 of 646

3.1 Informatie over sleutels
3.1.1 Sleutels
Soorten sleutels
Bij de auto worden de volgende sleutels
geleverd.
Auto's zonder Smart entry-systeem en
startknop
AHoofdsleutels
Gebruik van de
afstandsbedieningsfunctie
(→blz. 112)
BPlaatje met sleutelnummer
Auto's met Smart entry-systeem en
startknop
AElektronische sleutels
• Bedienen van het Smart
entry-systeem met startknop
(→blz. 135)
• Gebruik van de
afstandsbedieningsfunctie
(→blz. 112)
BMechanische sleutels
CPlaatje met sleutelnummer
Aan boord van een vliegtuig
Druk aan boord van een vliegtuig nooit op
de toetsen van de sleutel met
afstandsbediening. Zorg dat de toetsen
niet per ongeluk kunnen worden
ingedrukt als de sleutel zich bijvoorbeeld
in uw tas bevindt. Als op de toetsen van
de sleutel wordt gedrukt, kunnen er
radiogolven worden uitgezonden die de
werking van de vliegtuigsystemen
kunnen verstoren.
Leegraken sleutelbatterij
Auto's zonder Smart entry-systeem en
startknop
• De standaard levensduur van de
batterij is1-2jaar.
• De batterij raakt ook ontladen als de
sleutel met afstandsbediening niet
wordt gebruikt. De volgende
symptomen geven aan dat de batterij
van de sleutel met afstandsbediening
mogelijk ontladen is. Vervang de
batterij indien nodig. (→Blz. 398)
– De afstandsbediening werkt niet.
– Het detectiegebied wordt kleiner.
Auto's met Smart entry-systeem en
startknop
• De standaard levensduur van de
batterij is1-2jaar.
• Als de batterij bijna leeg is, klinkt een
waarschuwingssignaal in de auto en
wordt er een melding weergegeven op
het multi-informatiedisplay als de
motor wordt uitgezet.
• Schakel de energiebespaarmodus van
de elektronische sleutel in om te
voorkomen dat de batterij van de
elektronische sleutel leegraakt
wanneer deze gedurende langere tijd
niet wordt gebruikt. (→Blz. 136)
• Omdat de elektronische sleutel altijd
radiogolven ontvangt, raakt de
batterij ook ontladen wanneer de
elektronische sleutel niet wordt
gebruikt. De volgende symptomen
3.1 Informatie over sleutels
110