Page 185 of 646
A3mm
B14 mm
C30 mm
D36 mm
E394 mm
F332 mm
G370 mm
H570 mm
I601 mm
J1.074 mm
4.1 Voordat u gaat rijden
183
4
Rijden
Page 186 of 646

OPMERKING
Als de achterbumperversterking van
aluminium is
Controleer of het stalen deel van de
trekhaak niet direct in contact komt met
het aluminium.
Als staal en aluminium met elkaar in contact
komen, ontstaat er een reactie die te
vergelijken is met corrosie, waardoor het
desbetreffende gedeelte verzwakt wordt en
er schade kan ontstaan. Breng daarom op
het contactvlak een roestwerend middel aan.
Advies
De auto zal anders aanvoelen als u met
een aanhangwagen rijdt. Houd tijdens
het rijden met een aanhangwagen het
volgende in gedachten om een ongeval,
met mogelijk dodelijk of ernstig letsel tot
gevolg, te voorkomen:
Controleer de elektrische aansluiting
tussen de aanhangwagen en de auto
Breng de auto tot stilstand na een korte
afstand gereden te hebben en controleer,
net als voor het wegrijden, of de
verlichting van de aanhangwagen werkt.
Oefen het rijden met een aanhangwagen
• Oefen het rijden met een
aanhangwagen in een omgeving
zonder of met weinig verkeer, zodat u
leert hoe de combinatie aanvoelt bij
het keren, stoppen en achteruitrijden.
•
Houd tijdens het achteruitrijden het
stuurwiel stevig vast en draai het
stuurwiel rechtsom om de
aanhangwagen naar links te sturen en
linksom om de aanhangwagen naar
rechts te sturen. Verdraai het stuurwiel
altijd geleidelijk om stuurfouten te
voorkomen. Laat iemand u bij het
achteruitrijden begeleiden om de kans
op een ongeval te beperken.
Vergroten van de tussenafstand
Bij een snelheid van 10 km/h moet de
afstand tot uw voorligger minimaal gelijk
zijn aan de totale lengte van uw auto en
de aanhangwagen. Voorkom plotselinge
remmanoeuvres die tot een slip zouden
kunnen leiden. Als de auto in een slip
raakt, zou u de controle over de auto
kunnen verliezen. De kans hierop is vooral
aanwezig tijdens het rijden op een nat of
glad wegdek.
Acceleratie/stuurcommando's/
bochtengedrag
In te krappe bochten kan de
aanhangwagen de auto raken. Reduceer
uw snelheid voordat u een bocht nadert
en neem bochten met een zodanige
snelheid dat plotseling remmen niet
nodig is.
Belangrijke punten met betrekking tot
het aansnijden van bochten
De wielen van de aanhangwagen maken
een krappere bocht dan de wielen van de
auto. Snijd bochten daarom ruimer aan
dan u zou doen als u niet met een
aanhangwagen rijdt.
Belangrijke punten met betrekking tot de
stabiliteit
Een slecht wegdek en krachtige zijwind
zullen de wegligging en het rijgedrag
beïnvloeden. Ook bij het inhalen van
bussen of grote vrachtwagens of het
ingehaald worden door dergelijke
voertuigen, kunnen de aanhangwagen en
de auto gaan slingeren. Kijk bij het rijden
langs dergelijke voertuigen veelvuldig in
uw spiegels. Verminder vaart door
voorzichtig het rempedaal in te trappen
zodra u ziet dat de aanhangwagen gaat
slingeren. Houd tijdens het remmen het
stuurwiel altijd in de rechtuitstand.
4.1 Voordat u gaat rijden
184
Page 187 of 646

Passeren van andere auto's
Houd rekening met de totale lengte van
uw auto en de aanhangwagen en zorg
ervoor dat er voldoende tussenafstand is
voordat u van rijstrook verandert.
Informatie over de transmissie
Auto's met automatische transmissie
Rijd teneinde effectief op de motor te
kunnen blijven afremmen niet in stand D.
In de S-modus moet de selectiehendel in
stand 6 of lager staan. (→Blz. 192)
Auto's met Multidrive CVT
Rijd niet in stand D teneinde effectief op
de motor te kunnen blijven afremmen.
(→Blz. 196)
Auto's met handgeschakelde transmissie
Om maximaal te kunnen profiteren van de
motorremwerking en de laadstroom
tijdens het afremmen op de motor, mag
de transmissie niet in de 5e versnelling of
hoger staan. (→Blz. 200)
Als de motor oververhit raakt
Het rijden met een aanhangwagen op een
lange, steile helling bij
buitentemperaturen hoger dan 30°C kan
ertoe leiden dat de motor oververhit
raakt. Als de
koelvloeistoftemperatuurmeter aangeeft
dat de motor oververhit raakt, schakel
dan direct de airconditioning uit en breng
de auto op een veilige plaats tot stilstand.
(→Blz. 458)
Bij het parkeren
Plaats altijd wielblokken onder de wielen
van de auto en de aanhangwagen. Zorg
ervoor dat de auto goed op de
parkeerrem staat en zet de
selectiehendel in stand P bij auto's met
automatische transmissie of Multidrive
CVT en in de eerste versnelling of
achteruitversnelling bij auto's met
handgeschakelde transmissie.Inrijden
Toyota raadt het rijden met een
aanhangwagen af gedurende de eerste
800 km als er onderdelen van de
aandrijflijn van de auto vervangen zijn.
Onderhoud
• Als met de auto regelmatig met een
aanhangwagen wordt gereden, moet
er vaker onderhoud worden
uitgevoerd omdat de auto zwaarder
belast wordt dan bij het rijden zonder
aanhangwagen.
•
Draai nadat er ongeveer 1.000 km met
een aanhangwagen is gereden alle
bouten van de trekhaak nogmaals vast.
Als de aanhangwagen slingert
Een of meerdere factoren (sterke
zijwind, passerende voertuigen, een
slecht wegdek, enz.) kunnen een
negatieve invloed hebben op de
stabiliteit van de auto met een
aanhangwagen, waardoor instabiliteit
kan worden veroorzaakt.
• Als de aanhangwagen begint te
slingeren:
– Pak het stuurwiel stevig vast. Blijf
rechtuit sturen. Probeer de
aanhangwagen niet onder controle
te krijgen door aan het stuurwiel te
draaien.
– Laat het gaspedaal onmiddellijk
maar zeer geleidelijk los om
snelheid te minderen.
Ga niet harder rijden. Rem niet.
Als u geen extreme correcties uitvoert
met sturen of remmen, zullen uw auto
en de aanhangwagen stabiliseren (als
de Trailer Sway Control is
ingeschakeld, kan dit helpen de auto
en aanhangwagen te stabiliseren).
• Zodra de aanhangwagen niet meer
slingert:
– Breng de auto op een veilige plaats
tot stilstand. Laat alle inzittenden
uitstappen.
– Controleer de banden van de auto
en de aanhangwagen.
4.1 Voordat u gaat rijden
185
4
Rijden
Page 188 of 646

– Controleer de lading in deaanhangwagen. Controleer of de
lading niet is gaan schuiven. Zorg
dat de kogeldruk in orde is, indien
mogelijk.
– Controleer de lading in de auto. Controleer of de auto niet te zwaar
beladen is nadat de inzittenden zijn
ingestapt.
Als u geen probleem kunt vaststellen,
ligt de snelheid waarbij de aanhan-
gwagen ging slingeren hoger dan de
limiet van de combinatie auto-
aanhangwagen. Rijd met een lagere
snelheid om instabiliteit te voorkomen.
Houd er rekening mee dat het slingeren
van de aanhangwagen verergert
naarmate de rijsnelheid van de auto
hoger is.
4.2 Rijprocedures
4.2.1 Contactslot (auto's zonder
Smart entry-systeem en
startknop)
Starten van de motor
1. Trek aan de parkeerremschakelaar om te controleren of de parkeerrem is
geactiveerd. (→Blz. 204)
Het waarschuwingslampje van de
parkeerrem gaat branden.
2. Controleer of de selectiehendel in stand P (automatische transmissie of
Multidrive CVT) of in de neutraalstand
(handgeschakelde transmissie) staat.
3. Trap het rempedaal (automatische transmissie of Multidrive CVT) of het
koppelingspedaal (handgeschakelde
transmissie) stevig in.
4. Zet het contact in stand START om de motor te starten.
Als de motor niet aanslaat
De startblokkering is mogelijk niet
uitgeschakeld. (→Blz. 60) Neem contact op met een erkende
Toyota- dealer of hersteller/reparateur of
een andere naar behoren gekwalificeerde
en uitgeruste deskundige.
Wanneer het stuurslot niet kan worden
ontgrendeld
Soms kan de sleutel bij het starten
moeilijk vanuit UIT worden gedraaid.
Draai het stuurwiel enigszins naar links of
naar rechts om het stuurslot te
ontgrendelen.
WAARSCHUWING!
Bij het starten van de motor
Start de motor alleen als u op de
bestuurdersstoel zit. Trap nooit het
gaspedaal in terwijl u de motor start.
Als u dat wel doet, kan dat leiden tot
een ongeval met dodelijk of ernstig
letsel tot gevolg.
OPMERKING
Bij het starten van de motor
• Laat de startmotor niet langer dan
30 seconden onafgebroken werken.
Anders kunnen de startmotor en de
bedrading oververhit raken.
• Jaag een nog koude motor nooit op toeren.
•
Indien de motor moeilijk aanslaat of
vaak afslaat, laat uw auto dan
onmiddellijk controleren door een
erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
4.1 Voordat u gaat rijden
186
Page 189 of 646

Veranderen van de standen van het
contact
AUIT (stand LOCK)
Het stuurwiel is geblokkeerd en de
sleutel kan worden verwijderd.
(Auto's met automatische transmissie
of Multidrive CVT: de sleutel kan
alleen worden verwijderd als de
selectiehendel in stand P staat.)
BACC (stand ACC)
Sommige elektrische componenten
zoals het audiosysteem kunnen
worden gebruikt.
CAAN (stand ON)
Alle elektrische componenten kunnen
worden gebruikt.
DSTART (stand START)
Motor starten.
Het contact van stand ACC naar UIT
zetten
1. Zet de selectiehendel in stand P
(automatische transmissie of
Multidrive CVT) of in de neutraalstand
(handgeschakelde transmissie).
2. Druk de sleutel dieper in het slot en
draai deze naar UIT.Waarschuwingssysteem sleutel in
contactslot
Wanneer u het bestuurdersportier opent
terwijl het contact in stand ACC of UIT
staat, klinkt er een zoemer die u helpt
herinneren dat u de sleutel moet
verwijderen.
WAARSCHUWING!
Wees voorzichtig tijdens het rijden
Zet tijdens het rijden het contact niet
UIT. Als om welke dringende reden dan
ook de motor moet worden uitgezet
terwijl de auto nog rijdt, draai dan de
sleutel in stand ACC om de motor uit te
zetten. Als de motor wordt
uitgeschakeld tijdens het rijden kan
een ongeval het gevolg zijn.
(→Blz. 412)
OPMERKING
Voorkomen van ontlading van de accu
Laat het contact niet gedurende langere
tijd in stand ACC of AAN staan wanneer
de motor niet draait.
4.2.2 Startknop (auto's met
Smart entry-systeem en
startknop)
Als u de volgende handelingen uitvoert
terwijl u een elektronische sleutel bij u
hebt, wordt de motor gestart of de stand
van het contact veranderd.
Starten van de motor
1. Trek aan de parkeerremschakelaar om
te controleren of de parkeerrem is
geactiveerd. (→Blz. 204)
Het waarschuwingslampje van de
parkeerrem gaat branden.
2. Controleer of de selectiehendel in
stand P (automatische transmissie of
Multidrive CVT) of in de neutraalstand
(handgeschakelde transmissie) staat.
4.2 Rijprocedures
187
4
Rijden
Page 190 of 646

3. Trap het rempedaal (automatische
transmissie of Multidrive CVT) of het
koppelingspedaal (handgeschakelde
transmissie) stevig in.
en een melding worden op het
multi-informatiedisplay
weergegeven.
Als dit niet wordt weergegeven, kan
de motor niet worden gestart.
4. Druk kort en krachtig op de startknop.
Eén keer kort en stevig indrukken van
de startknop is voldoende om deze te
bedienen. U hoeft de startknop niet
ingedrukt te houden.
De motor wordt gestart totdat hij
aanslaat, waarbij elke startpoging
maximaal 30 seconden duurt.
Houd het rempedaal (automatische
transmissie of Multidrive CVT) of het
koppelingspedaal (handgeschakelde
transmissie) ingetrapt tot de motor is
aangeslagen.
De motor kan in elke stand van het
contact worden gestart.
Als de motor niet aanslaat
• De startblokkering is mogelijk niet
uitgeschakeld. (→Blz. 60) Neem
contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
• Lees de op het multi-
informatiedisplay weergegeven
melding m.b.t. het starten en volg de
aanwijzingen op.•
Als het portier wordt ontgrendeld met
de mechanische sleutel, kan de motor
niet worden gestart met het Smart
entry-systeem met startknop.
Raadpleeg
blz. 452 om de motor te
starten. Als de elektronische sleutel
zich echter in de auto bevindt en de
portieren worden vergrendeld
(→blz. 119), kan de motor worden
gestart.
Als de accu ontladen is
De motor kan niet worden gestart met
het Smart entry-systeem met startknop.
Raadpleeg blz. 454 om de motor weer te
starten.
Leegraken batterij elektronische
sleutel
→Blz. 110
Omstandigheden die de werking
kunnen beïnvloeden
→Blz. 137
Aanwijzing voor de instapfunctie
→Blz. 137
Stuurslotfunctie (indien aanwezig)
• Nadat het contact UIT is gezet en de
portieren zijn geopend en gesloten,
wordt het stuurwiel geblokkeerd door
de stuurslotfunctie. Als u nogmaals op
de startknop drukt, wordt het
stuurslot automatisch weer
uitgeschakeld.
•
Als het stuurslot niet kan worden
ontgrendeld, wordt “Push ENGINE
Switch while Turning The Steering
Wheel in Either Direction” (druk de
startknop in en draai het stuurwiel in
een willekeurige richting) weergegeven
op het multi-informatiedisplay.
Controleer of de selectiehendel in stand
P staat. Druk de startknop kort en stevig
in terwijl u het stuurwiel naar links en
rechts beweegt.
4.2 Rijprocedures
188
Page 191 of 646

• Om te voorkomen dat de elektromotor
van het stuurslot oververhit raakt, kan
het voorkomen dat de werking van de
elektromotor wordt onderbroken als
de motor in korte tijd herhaaldelijk
wordt gestart en uitgezet. Wacht in
dat geval met het starten van de
motor. Na ongeveer 10 seconden zal
de elektromotor van het stuurslot
weer functioneren.
Als er een storing aanwezig is in het
Smart entry-systeem met startknop
Als “Smart Entry & Start System
Malfunction” (storing in Smart
entry-systeem met startknop) wordt
weergegeven op het multi-
informatiedisplay, is er mogelijk een
storing aanwezig in het systeem. Laat de
auto onmiddellijk nakijken door een
erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Batterij elektronische sleutel
→Blz. 398
Bediening van de startknop
• Als de knop niet kort en krachtig
wordt ingedrukt, wijzigt de stand van
het contact mogelijk niet of wordt de
motor niet gestart.
• Als u probeert de motor te herstarten
direct nadat het contact UIT is gezet,
dan start de motor in sommige
gevallen niet. Wacht nadat u het
contact UIT hebt gezet een paar
seconden voordat u de motor
herstart.Persoonlijke voorkeursinstellingen
Raadpleeg blz. 452 als het Smart
entry-systeem met startknop is
uitgeschakeld via de persoonlijke
voorkeursinstellingen.
WAARSCHUWING!
Bij het starten van de motor
Start de motor alleen als u op de bestuur-
dersstoel zit. Trap nooit het gaspedaal in
terwijl u de motor start. Als u dat wel
doet, kan dat leiden tot een ongeval met
dodelijk of ernstig letsel tot gevolg.
Wees voorzichtig tijdens het rijden
(auto's met stuurslotfunctie)
Als zich een storing voordoet in de motor
terwijl de auto rijdt, vergrendel of open
de portieren dan niet totdat de auto veilig
en volledig tot stilstand is gekomen. Als
onder deze omstandigheden het
stuurslot wordt geactiveerd, kan dit
leiden tot een ongeval met dodelijk of
ernstig letsel tot gevolg.
OPMERKING
Bij het starten van de motor
• Jaag een nog koude motor nooit op
toeren.
• Indien de motor moeilijk aanslaat of
vaak afslaat, laat uw auto dan
onmiddellijk controleren door een
erkende Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
Symptomen die kunnen duiden op een
probleem met de startknop
Wanneer u merkt dat de bediening van
de startknop niet helemaal gaat zoals u
gewend bent, bijvoorbeeld als de
startknop bij het indrukken iets blijft
hangen, kan dit duiden op een defect.
Neem onmiddellijk contact op met een
erkende Toyota-dealer of hersteller/
4.2 Rijprocedures
189
4
Rijden
Page 192 of 646

OPMERKING(Vervolg)
reparateur of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Uitzetten van de motor
1. Breng de auto volledig tot stilstand.
2. Activeer de parkeerrem wanneer deze
in de stand voor handmatige
bediening staat. (→Blz. 204)
Controleer of het
waarschuwingslampje van de
parkeerrem brandt.
3. Zet de selectiehendel in stand P
(automatische transmissie of
Multidrive CVT) of in de neutraalstand
(handgeschakelde transmissie).
4. Druk kort en krachtig op de startknop.
De verbrandingsmotor stopt en de
weergave van het
instrumentenpaneel dooft.
5. Laat het rempedaal los en controleer
of ACCESSORY (stand ACC) of
IGNITION ON (contact AAN) niet
wordt weergegeven op het
multi-informatiedisplay.
WAARSCHUWING!
Uitzetten van de motor in
noodgevallen
• Als u in noodgevallen de motor
tijdens het rijden af wilt zetten, houd
dan de startknop gedurende ten
minste 2 seconden ingedrukt of druk
hem ten minste driemaal achter
elkaar kort in. (→Blz. 412) Bedien de
startknop tijdens het rijden echter
uitsluitend in noodgevallen. Door de
motor tijdens het rijden uit te zetten,
verliest u niet de controle over het
stuurwiel of de remmen, maar werkt
de bekrachtiging van deze systemen
niet meer. Hierdoor zullen het
remmen en sturen veel zwaarder
gaan dan normaal. Zet in dat geval de
auto aan de kant zodra dit veilig kan.
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Als de startknop wordt bediend
terwijl de auto rijdt, verschijnt er een
waarschuwingsmelding op het
multi-informatiedisplay en klinkt er
een zoemer.
• Zet om de motor opnieuw te starten
nadat deze ten gevolge van een
noodsituatie tijdens het rijden is
uitgeschakeld de selectiehendel in
stand N en druk de startknop kort en
stevig in.
Wijzigen van de stand van het contact
De stand kan worden gewijzigd door op
de startknop te drukken zonder het
rempedaal (automatische transmissie of
Multidrive CVT) of het koppelingspedaal
(handgeschakelde transmissie) in te
trappen. (De stand verandert iedere keer
dat op de knop wordt gedrukt.)
AACC
BAAN
1. UIT*
De alarmknipperlichten kunnen
worden gebruikt.
Het multi-informatiedisplay wordt
niet weergegeven.
4.2 Rijprocedures
190