Page 377 of 646

Onderwerp Benodigdheden
Radiateur
en conden-
sor
(→blz. 381)—
Banden-
spanning
(→blz. 391)■Bandenspanningsmeter
■Compressor
Ruiten-
sproeier-
vloeistof
(→blz. 383)■Water of
ruitensproeiervloeistof
met antivries (voor
gebruik onder winterse
omstandigheden)
■Trechter (uitsluitend
voor het bijvullen van
ruitensproeiervloeistof )
WAARSCHUWING!
In de motorruimte bevinden zich
allerlei mechanismen en vloeistoffen
die plotseling in beweging kunnen
komen, heet kunnen worden of
elektrisch geladen kunnen worden.
Neem onderstaande
voorzorgsmaatregelen in acht om
dodelijk of ernstig letsel te voorkomen.
Tijdens werkzaamheden in de
motorruimte
• Houd handen, kleding en
gereedschap uit de buurt van de
draaiende ventilator en de
aandrijfriem.
• Raak de motor, de radiateur, het
uitlaatspruitstuk en dergelijke niet
aan als de motor heet is. De olie en
andere vloeistoffen kunnen ook heet
zijn.
• Laat geen brandbare voorwerpen,
zoals een stuk papier of een doek,
achter in de motorruimte.
• Rook niet, veroorzaak geen vonken
en voorkom open vuur in de buurt
van brandstof of de accu. De
brandstof- en accudampen zijn licht
ontvlambaar.
• Wees uiterst voorzichtig als u aan de
accu werkt. De accu bevat namelijk
het giftige en corrosieve zwavelzuur.
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Wees voorzichtig, want remvloeistof
is gevaarlijk voor uw handen en ogen
en kan gelakte oppervlakken
beschadigen. Als u remvloeistof op
uw handen of in uw ogen krijgt, spoel
ze dan onmiddellijk met schoon
water. Raadpleeg een arts als u last
blijft houden.
Werkzaamheden bij de elektrische
koelventilator of de radiateur
Zorg ervoor dat het contact UIT staat.
Als het contact AAN staat, kan de
elektrische koelventilator automatisch
worden ingeschakeld als de
airconditioning wordt ingeschakeld
en/of als de koelvloeistoftemperatuur
hoog is. (→Blz. 381)
Veiligheidsbril
Draag een veiligheidsbril om uw ogen
te beschermen tegen rondvliegend of
vallend materiaal, een straal vloeistof,
enz.
OPMERKING
Wanneer u het luchtfilter verwijdert
Rijden zonder luchtfilter kan leiden tot
overmatige motorslijtage door vuil in de
inlaatlucht.
Als het vloeistofniveau te laag of te
hoog is
Het is normaal dat het
remvloeistofniveau iets lager wordt door
slijtage van de remblokken of door een
hoog vloeistofniveau in de accumulator.
Als het reservoir regelmatig moet
worden bijgevuld, kan dit duiden op een
serieus probleem.
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud
375
6
Onderhoud en verzorging
Page 378 of 646

6.3.2 Motorkap
Ontgrendelen van de motorkap vanuit
het interieur.
Openen van de motorkap
1. Trek de ontgrendelingshendel van de
motorkap naar u toe.
De motorkap zal iets omhoog
springen.
2. Druk de veiligheidshaak naar links en
open de motorkap.
3. De motorkap kan worden
opengehouden door de steun in de
opening van de kap te zetten.WAARSCHUWING!
Controle voor het rijden
Controleer of de motorkap goed dicht
en vergrendeld is. Als de motorkap niet
goed vergrendeld is, kan hij tijdens het
rijden onverwacht opengaan, waardoor
een ongeval kan ontstaan met mogelijk
dodelijk of ernstig letsel tot gevolg.
Voorkomen van letsel
De steun kan heet zijn na het rijden.
Wanneer u een hete steun aanraakt,
kunt u brandwonden en ander ernstig
letsel oplopen.
Na plaatsing van de steun in de
opening
Zorg ervoor dat de steun goed in de
opening zit als de motorkap openstaat,
om te voorkomen dat de motorkap op
uw hoofd of lichaam valt.
Bij het sluiten van de motorkap
Let bij het sluiten van de motorkap
goed op dat er geen vingers, enz.
bekneld raken.
OPMERKING
Bij het sluiten van de motorkap
Let erop de steun in het klemmetje te
drukken alvorens de motorkap te
sluiten. Als de motorkap wordt gesloten
zonder dat de steun goed is vastgezet,
kan de motorkap verbogen raken.
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud
376
Page 379 of 646
6.3.3 Plaatsen van een
garagekrik
Volg bij het gebruik van een garagekrik
altijd de bij de krik geleverde handleiding
en wees voorzichtig. Krik de auto
uitsluitend op met de garagekrik onder
een van de aangegeven kriksteunpunten.
Als de auto wordt opgekrikt terwijl de krik
niet goed is geplaatst, kan de auto
beschadigd raken of van de krik vallen en
ernstig letsel veroorzaken.Plaats van het kriksteunpunt
Voor
Achter
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud
377
6
Onderhoud en verzorging
Page 380 of 646
6.3.4 Motorruimte
Onderdelen
AZekeringenkasten (→blz. 400)
BMotorolievuldop (→blz. 379)
COliepeilstok (→blz. 378)
DAccu (→blz. 381)
ERadiateur (→blz. 381)
FElektrische koelventilator
GCondensor (→blz. 381)
HSproeierreservoir (→blz. 383)
IKoelvloeistofreservoir (→blz. 380)
Controleren en bijvullen van motorolie
Controleer het oliepeil met behulp van de
peilstok bij bedrijfswarme, afgezette
motor.
Controle van motorolie
1. Plaats de auto op een horizontale
ondergrond. Wacht, nadat de motor
op bedrijfstemperatuur is gekomen en
de motor is uitgeschakeld, minstens
5 minuten om de olie de gelegenheid
te geven naar het carter terug te
stromen.
2. Trek de peilstok uit de motor terwijl u
een doek onder het uiteinde houdt.3. Veeg de peilstok met een schone doek
af.
4. Steek de peilstok weer volledig in de
motor.
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud
378
Page 381 of 646

5. Trek de peilstok uit de motor en
controleer het oliepeil terwijl u een
doek onder het uiteinde houdt.
ALaag
BNormaal
CTe hoog
De vorm van de peilstok is afhankelijk
van de uitvoering van de auto en het
motortype.
6. Veeg de peilstok af en steek deze
helemaal terug in de houder.
Oliesoort controleren en benodigdheden
klaarleggen
Controleer welke kwaliteit motorolie
wordt voorgeschreven en leg de
benodigdheden voor het bijvullen klaar.
• Keuze motorolie
→Blz. 466
• Oliehoeveelheid (minimaal→
maximaal)
1,5 l (1,6 qt., 1,3 Imp.qt.)
• Onderwerp
Schone trechter
Motorolie bijvullen
Als het oliepeil onder het onderste
merkteken of er net boven ligt, moet u
olie bijvullen van het type zoals hierna is
vermeld, of van hetzelfde type als
waarmee de motor eerder werd gevuld.1. Verwijder de olievuldop door deze
linksom te draaien.
2. Giet beetje voor beetje motorolie in
de vulopening en controleer
ondertussen het oliepeil steeds door
middel van de peilstok.
3. Plaats de olievuldop door deze
rechtsom te draaien.
Olieverbruik
Er wordt tijdens het rijden een bepaalde
hoeveelheid motorolie verbruikt. In de
volgende situaties neemt het olieverbruik
mogelijk toe en moet er mogelijk tussen
de onderhoudsintervallen motorolie
worden bijgevuld.
• Als de motor nog nieuw is,
bijvoorbeeld direct na aanschaf van de
auto of nadat de motor is vervangen
• Als een lagere kwaliteit motorolie of
motorolie met een verkeerde
viscositeit wordt gebruikt
• Bij het rijden met hoge
motortoerentallen, met een zwaar
beladen auto, met een aanhangwagen
of bij veelvuldig optrekken en
afremmen
• Als de motor langdurig stationair
draait, of bij veelvuldig rijden in druk
verkeer
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud
379
6
Onderhoud en verzorging
Page 382 of 646

WAARSCHUWING!
Afgewerkte motorolie
• Afgewerkte motorolie bevat
schadelijke stoffen die
huidaandoeningen zoals ontsteking
of huidkanker kunnen veroorzaken.
Wees daarom voorzichtig en vermijd
langdurig en herhaaldelijk contact
met de huid. Verwijder afgewerkte
motorolie door goed met water en
zeep te wassen.
• Voer afgewerkte motorolie en
gebruikte oliefilters op een veilige
en acceptabele manier af. Gooi
afgewerkte motorolie en gebruikte
oliefilters nooit weg in de vuilnisbak,
in het riool of zomaar ergens. Neem
contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/
reparateur, een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige, tankstation of een
automaterialenzaak voor meer
informatie over recycling of
afvoeren.
• Houd motorolie buiten het bereik van
kinderen.
OPMERKING
Voorkomen van ernstige schade aan de
motor
Controleer regelmatig het oliepeil.
Bij het olie verversen of bijvullen
• Let erop dat er geen motorolie op
onderdelen van de auto terechtkomt.
• Vul nooit te veel olie bij, anders kan de
motor beschadigd raken.
• Controleer na het olie verversen altijd
het oliepeil met de peilstok.
• Controleer of de olievuldop goed is
vastgedraaid.
Als er olie wordt gemorst op de
motorafdekplaat (A25A-FKS motor)
Verwijder eventueel aanwezige
motorolie zo snel mogelijk van de
motorafdekplaat met een neutraal
reinigingsmiddel om te voorkomen dat
OPMERKING(Vervolg)
de motorafdekplaat beschadigd raakt.
Gebruik geen organisch oplosmiddel,
zoals remmenreiniger.
Koelvloeistof controleren
Het koelvloeistofniveau is correct als het
zich bij koude motor tussen de streepjes
FULL en LOW bevindt.
ADop reservoir
BFULL-streepje
CLOW-streepje
Als het niveau zich op of onder het
LOW-streepje bevindt, moet
koelvloeistof worden bijgevuld tot
aan het FULL-streepje. (→Blz. 458)
Selectie van koelvloeistof
Gebruik alleen Toyota Super Long Life
Coolant of een gelijkwaardig product.
Toyota Super Long Life Coolant is een
mengsel van 50% koelvloeistof en 50%
gedemineraliseerd water.
(Minimumtemperatuur: -35°C) Neem
voor meer informatie over koelvloeistof
contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of
een andere naar behoren gekwalificeerde
en uitgeruste deskundige.
Als het koelvloeistofniveau korte tijd na
het bijvullen weer is gezakt
Controleer de radiateurs, de slangen, de
doppen van de koelvloeistofreservoirs, de
aftapkraan en de waterpomp. Als u geen
lek kunt vinden, laat dan een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud
380
Page 383 of 646

een andere naar behoren gekwalificeerde
en uitgeruste deskundige de druk op de
dop nakijken en controleren op lekkages
in het koelsysteem.
WAARSCHUWING!
Als de motor oververhit is
Draai de dop van het
koelvloeistofreservoir niet los. Als het
koelsysteem nog onder druk staat, kan
hete koelvloeistof uit de vulopening
spuiten als de dop wordt verwijderd en
brandwonden of ander ernstig letsel
veroorzaken.
OPMERKING
Bij het bijvullen van koelvloeistof
Gebruik geen onverdunde antivries of
alleen water. Een goede
mengverhouding van water en antivries
zorgt voor een goede smering,
corrosiebescherming en koeling. Lees
altijd de informatie op het etiket van de
antivries of koelvloeistof.
Als u koelvloeistof morst
Verwijder de koelvloeistof met veel
water om te voorkomen dat het de lak of
onderdelen aantast.
Controle van radiateur en condensor
Controleer de radiateur en de condensor
en verwijder eventueel vuil. Als een van
bovenstaande onderdelen erg vuil is of
als u niet zeker bent van de staat ervan,
laat dan uw auto nakijken door een
erkende Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
WAARSCHUWING!
Als de motor oververhit is
Raak om brandwonden te voorkomen
de radiateur en de condensor niet aan,
aangezien deze heet kunnen zijn.
Wanneer de elektrische
koelventilator draait
Steek uw handen niet in de
motorruimte. Als het contact AAN
staat, kan de elektrische koelventilator
automatisch worden ingeschakeld als
de airconditioning wordt ingeschakeld
en/of als de koelvloeistoftemperatuur
hoog is. Controleer of het contact UIT
staat als u in de buurt van de
elektrische koelventilator of de grille
komt.
Controleren van de accu
Controleer de accu als volgt.
Buitenkant van de accu
Controleer de accu op gecorrodeerde en
loszittende klemmen, scheuren en een
loszittende bevestigingsbeugel.
AAccupolen
BKlembeugel
Controleer accuvloeistof (auto's met
modelcode
*met een “X” als laatste letter)
*De modelcode staat vermeld op het
typeplaatje. (→Blz. 464)
Controleer of het vloeistofniveau boven
het ONDERSTE streepje staat.
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud
381
6
Onderhoud en verzorging
Page 384 of 646

AOnderzijde van het accudeksel
BOnderste streepje
Vul gedestilleerd water bij voordat
het vloeistofniveau on het
ONDERSTE streepje zakt.
Bijvullen van gedestilleerd water (auto's
met modelcode
*met een “X” als laatste
letter)
*De modelcode staat vermeld op het
typeplaatje. (→Blz. 464)
1. Verwijder de vuldop.
2. Vul gedestilleerd water bij.
Als het vloeistofniveau vanaf de
zijkant moeilijk te zien is, controleer
het niveau dan door recht in de cel te
kijken.
ALAAG
BOK
3. Draai de vuldop na het bijvullen weer
goed vast.Voorzorgsmaatregelen voor het
opladen van de accu
Tijdens het opladen van de accu ontstaat
het licht ontvlambare en explosieve
waterstof. Houd u daarom voor het
opladen aan de volgende
voorzorgsmaatregelen:
• Als de accu in de auto is gemonteerd,
moet voorafgaand aan het opladen de
massakabel worden losgenomen.
• Controleer of de acculader tijdens het
aansluiten en losnemen van de
accuklemmen is uitgeschakeld.
Na het opladen/aansluiten van de accu
(auto's met Smart entry-systeem en
startknop)
• Auto's met stuurslotfunctie: Mogelijk
start de motor niet. Volg de
onderstaande procedure om het
systeem te initialiseren.
1. Zet de selectiehendel in stand P
(automatische transmissie of
Multidrive CVT) of trap het rempedaal
in terwijl de selectiehendel in de stand
N staat (handgeschakelde
transmissie).
2. Open en sluit een van de portieren.
3. Start de motor opnieuw.
• Nadat de accu losgenomen is geweest,
is het wellicht niet meteen mogelijk
om de portieren met het Smart
entry-systeem met startknop te
ontgrendelen. Gebruik in dat geval de
afstandsbediening of de mechanische
sleutel om de portieren te
vergrendelen of ontgrendelen.
• Start de motor met het contact in
stand ACC. De auto kan mogelijk niet
worden gestart als het contact UIT
staat. De motor werkt vanaf de
tweede poging echter normaal.
• De stand van het contact wordt door
de auto opgeslagen. Als de accu wordt
losgenomen en weer aangesloten,
keert het contact terug naar de stand
die was geselecteerd voordat de accu
werd losgenomen. Zet het contact UIT
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud
382