
Onderdelen SRS-airbagsysteem
ASensoren frontale aanrijding
BAan/uit-schakelaar airbag (indien
aanwezig)
CVoorpassagiersairbag
DSensoren aanrijding opzij
(voorportier)
ECurtain airbags
FGordelspanners en
spankrachtbegrenzers (voorstoelen)
GSensoren aanrijding opzij (voor)
HSide airbags
IGordelspanners en
spankrachtbegrenzers (buitenste
zitplaatsen achter) (indien aanwezig)
JBestuurdersairbag
KKnie-airbag
LWaarschuwingslampje SRS
MAirbag-ECU
NControlelampjes PASSENGER AIR
BAG
De belangrijkste onderdelen van het SRS-airbagsysteem zijn hierboven afgebeeld. Het
SRS-airbagsysteem wordt aangestuurd door de airbag-ECU. Bij het activeren van de
airbags zorgt een chemische reactie in de ontstekingsmechanismen ervoor dat de airbags
snel gevuld worden met niet-giftig gas om de beweging van de inzittenden te helpen
beperken.
Als de SRS-airbags worden geactiveerd
• U kunt lichte schaafplekken,
brandwonden, kneuzingen, e.d.
oplopen als gevolg van de zeer hoge
snelheid waarmee de airbags worden
geactiveerd door hete gassen.• Er is een luide knal hoorbaar en er
komt wit poeder vrij.
• Gedurende enkele minuten na het
activeren van de airbags kunnen de
onderdelen van de airbagmodule
(stuurwielnaaf, afdekkap airbag en
ontstekingsmechanisme) evenals de
1 .1 Voor een veilig gebruik
25
1
Veiligheid en beveiliging

Ge-
wichts-
groepGewicht kindGrootte-
klasseBevesti-
gingBeschrijving
0+minder dan 13 kgCR3Tegen de rijrichting in geplaatst
baby- of kinderzitje, volledig for-
maat
DR2Tegen de rijrichting in geplaatst
baby- of kinderzitje, kleiner for-
maat
— R2XTegen de rijrichting in geplaatst
baby- of kinderzitje, kleiner for-
maat
ER1Tegen de rijrichting in geplaatst
babyzitje
I9-18kgAF3In de rijrichting geplaatst baby- of
kinderzitje, volledige hoogte
BF2In de rijrichting geplaatst baby- of
kinderzitje, verlaagd
B1 F2XIn de rijrichting geplaatst baby- of
kinderzitje, verlaagd
CR3Tegen de rijrichting in geplaatst
baby- of kinderzitje, volledig for-
maat
DR2Tegen de rijrichting in geplaatst
baby- of kinderzitje, kleiner for-
maat
II15-25kg
— B2, B3 Zitkussen
III22-36kg
Informatie aanbevolen baby- en kinderzitjes
Aanbevolen
baby- of kinder-
zitjeMaatPlaatsingsrich-
tingBevestiging
Vastgezet met
een onderste
bevestigings-
puntVastgezet met
een veiligheids-
gordel
MAXI COSI CA-
BRIOFIXMinder dan 13 kgAlleen tegen de
rijrichting inNiet van toepas-
singJa
BRITAX TRIFIX
2 i-SIZE76 - 105 cm
Alleen in de rij-
richtingJaNiet van toepas-
sing
9-18kg
TOYOTA KIDFIX
i-SIZE
*100 - 150 cm
Alleen in de rij-
richtingJa Nee
15-36kg
TOYOTA MA XI
PLUS15-36kgAlleen in de rij-
richtingJa Nee
*Geleid de veiligheidsgordel door de SecureGuard om hem vast te maken.
1 .2 Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
43
1
Veiligheid en beveiliging

De in de tabel genoemde baby- en
kinderzitjes zijn mogelijk niet verkrijgbaar
buiten de EU en het Verenigd Koninkrijk.
• Geleid bij gebruik van een kinderzitje
met SecureGuard het heupgedeelte
van de gordel door de SecureGuard
Azoals aangegeven in de afbeelding.
Plaatsingsmethode baby- of kinderzitje
Controleer aan de hand van de bij het baby- of kinderzitje bijgesloten handleiding de
plaatsing van het zitje.
Plaatsingsmethode Bladzijde
Bevestiging met veiligheids-
gordel
Blz. 45
Bevestiging onderste ISOfix-
bevestigingspunt
Blz. 46
Bevestiging bevestigings-
punt bovenste gordel
Blz. 47
1 .2 Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
44

Als de bandenspanning onder een
bepaalde waarde komt, wordt de
bestuurder door middel van een melding
en een waarschuwingslampje
gewaarschuwd. (→Blz. 424)
Periodieke controle van de
bandenspanning
Het
bandenspanningswaarschuwingssysteem
vervangt de periodieke controle van de
bandenspanning niet. Controleer daarom
ook zelf regelmatig de bandenspanning.
Situaties waarin het banden-
spanningswaarschuwingssysteem
mogelijk niet goed werkt
• Onder de volgende omstandigheden
werkt het bandenspanning-
swaarschuwingssysteem mogelijk niet
goed.
– Als er niet-originele Toyota-velgen
zijn gemonteerd.
– Er is een band vervangen door een
exemplaar dat niet overeenkomt
met de OE-specificaties (Original
Equipment).
– Er is een band vervangen door een
exemplaar dat niet de
voorgeschreven maat heeft.
– Er zijn sneeuwkettingen
gemonteerd.
– Er is een run-flat band met
ondersteunende ring gemonteerd.
– Als de ruiten zijn voorzien van een
coating die de ontvangst van de
radiografische signalen nadelig
beïnvloedt.
– Als de auto bedekt is met sneeuw of
ijs, vooral bij de wielen of de
wielkasten.
– Als de bandenspanning aanzienlijk
hoger is dan de voorgeschreven
waarde.
– Als er banden zonder
bandenspanningssensor en -zender
zijn gebruikt.– Als de identificatiecode op de
bandenspanningssensoren en
-zenders niet is geregistreerd in de
bandenspanningswaarschuwings-
systeem-ECU.
– Als het reservewiel zich op een
plaats bevindt waar een slechte
ontvangst van radiosignalen is.
*
– Als er in de bagageruimte een groot
metalen object aanwezig is dat de
ontvangst van signalen kan
verstoren.
*
*
Alleen auto's met een volwaardig
reservewiel
• In de volgende situaties kunnen de
prestaties worden beïnvloed.
– In de buurt van een
televisiezendmast,
elektriciteitscentrale, tankstation,
radiozender, videowall, luchthaven
of andere locatie waar sterke
radiogolven of elektromagnetische
velden aanwezig zijn
– Als u een draagbare radio, mobiele
telefoon, draadloze telefoon of een
ander draadloos
communicatiemiddel bij u draagt
• Wanneer de auto geparkeerd is, kan
het langer duren voordat de
waarschuwing verschijnt of verdwijnt.
• Wanneer de bandenspanning snel
daalt, zoals bij een klapband, dan
verschijnt de waarschuwing mogelijk
niet.
Waarschuwingen banden-
spanningswaarschuwingssysteem
De eventuele waarschuwing van het
bandenspanningswaarschuwingssysteem
is gebaseerd op de omstandigheden
waaronder het systeem geïnitialiseerd
is. Daarom laat het systeem mogelijk
zelfs een waarschuwing zien wanneer de
bandenspanning niet laag genoeg is of
wanneer de druk hoger is dan de druk
die was ingesteld tijdens het initialiseren
van het systeem.
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud
387
6
Onderhoud en verzorging

Plaatsen van
bandenspanningssensoren en -zenders
(indien aanwezig)
Bij het vervangen van banden of velgen
moeten de bandenspanningssensoren en
-zenders ook worden geplaatst.
Als er nieuwe bandenspanningssensoren
en -zenders geplaatst worden, moeten de
identificatiecodes van deze componenten
worden geregistreerd in de
bandenspanningswaarschuwings-
systeem-ECU en moet het
bandenspanningswaarschuwings-
systeem worden geïnitialiseerd. Laat de
identificatiecodes van de
bandenspanningssensoren en -zenders
registreren door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of
een andere naar behoren gekwalificeerde
en uitgeruste deskundige. (→Blz. 390)
Bij het vervangen van banden en velgen
Als de identificatiecode van de
bandenspanningssensor en -zender niet
is geregistreerd, werkt het
bandenspanningswaarschuwingssysteem
niet correct. Na ongeveer 10 minuten
rijden gaat het waarschuwingslampje
lage bandenspanning gedurende
1 minuut knipperen en het blijft daarna
branden om aan te geven dat er een
storing in het systeem aanwezig is.
OPMERKING
Repareren of vervangen van banden,
velgen, bandenspanningssensoren,
-zenders en ventieldopjes
• Neem voor het verwijderen en
plaatsen van wielen, banden of
bandenspanningssensoren en
-zenders contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige omdat de
bandenspanningssensoren en
-zenders beschadigd kunnen raken als
er niet voorzichtig mee wordt
omgegaan.
OPMERKING(Vervolg)
• Vergeet niet de dopjes weer op de
ventielen aan te brengen. Als de
ventieldopjes niet geplaatst worden,
dan kan er water in de
bandenspanningssensoren
terechtkomen en kunnen ze vast gaan
zitten.
• Vervang ventieldopjes alleen door het
voorgeschreven type ventieldopje.
Anders kunnen de dopjes vast komen
te zitten.
Voorkomen van schade aan de
bandenspanningssensoren en
-zenders
Als een band is gerepareerd met
bandenreparatievloeistof, werken de
bandenspanningssensor en -zender
mogelijk niet goed. Neem wanneer
bandenreparatievloeistof is gebruikt zo
snel mogelijk contact op met een
erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige. Vervang na het gebruik van
bandenreparatievloeistof de
bandenspanningssensor en -zender
wanneer de band wordt gerepareerd of
vervangen. (→Blz. 388)
Initialiseren van het bandenspanning-
swaarschuwingssysteem (indien
aanwezig)
Het bandenspanning-
swaarschuwingssysteem moet worden
geïnitialiseerd onder de volgende
omstandigheden:
• Bij het wisselen van wielen.
• Als de band is gewisseld.
• Nadat de identificatiecodes zijn
geregistreerd. (→Blz. 390)
Als het
bandenspanningswaarschuwingssysteem
wordt geïnitialiseerd, wordt de actuele
bandenspanning als referentiespanning
beschouwd.
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud
388

• Schakel niet-noodzakelijke
elektrische verbruikers uit als er
gedurende langere tijd met lage
snelheden gereden wordt,
bijvoorbeeld in een file.
Als de accu verwijderd of ontladen is
• De in de ECU opgeslagen informatie
wordt gewist. Laat wanneer de accu
volledig is ontladen de auto nakijken
door een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
• Sommige systemen moeten mogelijk
worden geïnitialiseerd. (→Blz. 487)
Verwijderen van de accuklemmen
Wanneer de accuklemmen worden
verwijderd, wordt de in de ECU
opgeslagen informatie gewist. Neem
voordat u de accuklemmen losneemt
contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Laden van de accu
De accu zal geleidelijk aan ontladen,
zelfs wanneer de auto niet in gebruik is.
Dit wordt veroorzaakt door natuurlijke
ontlading en het effect van bepaalde
elektrische apparatuur. Als de auto
langere tijd niet gebruikt wordt, kan de
accu ontladen en kan de auto mogelijk
niet meer worden gestart. (De accu laadt
automatisch op tijdens het rijden.)
Opladen of vervangen van de accu
(auto's zonder Smart entry-systeem
en startknop)
Mogelijk start de motor niet bij de eerste
poging nadat de accu weer is opgeladen,
maar start hij wel normaal na de tweede
poging. Dit duidt niet op een storing.Opladen of vervangen van de accu
(auto's met Smart entry-systeem en
startknop)
• Wanneer de accu is ontladen, is het in
sommige gevallen niet mogelijk om de
portieren te ontgrendelen met het
Smart entry-systeem met startknop.
Gebruik de afstandsbediening of de
mechanische sleutel om de portieren
te vergrendelen of te ontgrendelen.
• Mogelijk start de motor niet bij de
eerste poging nadat de accu weer is
opgeladen, maar start hij wel normaal
na de tweede poging. Dit duidt niet op
een storing.
• De stand van het contact wordt door
de auto opgeslagen. Wanneer de accu
weer wordt aangesloten, keert het
systeem terug naar de stand die was
geselecteerd voordat de accu
ontladen raakte. Zet vóór het
losnemen van de accu het contact UIT.
Wees extra voorzichtig bij het
aansluiten van de accu wanneer u niet
zeker weet in welke stand het contact
stond voordat de accu ontladen
raakte.
Als de accu verwijderd of ontladen is
(auto's met Stop & Start-systeem)
De motor wordt gedurende maximaal
een uur mogelijk niet automatisch door
het Stop & Start-systeem uitgeschakeld.
Bij het vervangen van de accu
• Auto's met Stop & Start-systeem:
Gebruik een originele accu die
speciaal is ontworpen voor gebruik
met het Stop & Start-systeem of een
accu met gelijkwaardige specificaties.
Wanneer een niet-ondersteunde accu
wordt gebruikt, wordt de werking van
het Stop & Start-systeem mogelijk
beperkt om de accu te beschermen.
Ook nemen de prestaties van de accu
mogelijk af en kan de motor mogelijk
niet worden herstart. Neem voor meer
informatie contact op met een
erkende Toyota-dealer of
7.2 Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
456