Page 145 of 332

Openen en sluiten
Activering
– Wordt automatisch ingeschakeld bij het in-
sc
h
akelen van het alarmsysteem.
Buiten werking stellen
– Open de wagen met de mechanische sleu-
tel of
met de toets van de afstandsbedie-
ning. Wanneer de wagen met de sleutel
wordt geopend, mag tussen het portier
openmaken en de sleutel in het contactslot
steken niet meer dan 15 seconden zitten
omdat anders het alarmsysteem afgaat.
– Druk tweemaal op toets van de afs
tands-
bediening. De volumetrische sensor en de
hellingshoeksensor worden gedeactiveerd.
Het alarmsysteem blijft geactiveerd.
De interieurbewaking en het afsleepalarm
worden automatisch opnieuw ingeschakeld
wanneer de wagen weer wordt vergrendeld.
De interieurbewaking en de sensor van het
afsleepalarm (hellingshoeksensor) worden
samen met het alarmsysteem automatisch in-
geschakeld. Voor het inschakelen ervan moe-
ten alle portieren en de achterklep gesloten
zijn.
Indien u de interieurbewaking en het weg-
sleepalarm wenst uit te schakelen, moet u dit
telkens opnieuw doen wanneer de wagen
vergrendeld wordt, anders worden deze sys-
temen automatisch ingeschakeld. De interieurbewaking en het afsleepalarm
moeten uitg
eschakeld worden indien dieren
in de binnenruimte van de vergrendelde wa-
gen gelaten worden (anders gaat het alarm-
systeem af wegens hun bewegingen) of bij-
voorbeeld wanneer de wagen vervoerd wordt
of wordt weggesleept met twee wielen van de
grond.
Valse alarmen
De interieurbewaking zal alleen correct wer-
ken indien de wagen volledig gesloten is.
Hierbij moeten de wettelijke voorschriften
worden opgevolgd.
In onderstaande gevallen kan een loos alarm
optreden:
● geopende ruiten (geheel of gedeeltelijk),
● Beweging van voorwerpen in de wagen,
zoal
s losse papieren, accessoires aan de bin-
nenspiegel (luchtverfrissers) enz. Let op
● Als
de wagen automatisch opnieuw ver-
grendeld wordt en het alarmsysteem zonder
de functie volumetrische sensor geactiveerd
is, dan wordt het alarmsysteem met alle func-
ties ingeschakeld, behalve die van de volu-
metrische sensor. Deze wordt pas weer geac-
tiveerd de volgende keer dat het alarmsys-
teem ingeschakeld wordt, tenzij deze opzet-
telijk uitgeschakeld wordt. ●
Indien het a l
arm is afgegaan als gevolg van
de volumetrische sensor, dan wordt dit bij
het openen van de wagen aangegeven via het
knipperen van het controlelampje van het be-
stuurdersportier. Dit knipperen is anders dan
wanneer het alarmsysteem aanstaat.
● De trilling van een mobiele telefoon die in
de wagen i
s achtergelaten kan ervoor zorgen
dat de interieurbewaking wordt geactiveerd,
aangezien de sensoren reageren op de bewe-
gingen en schokken die optreden in de wa-
gen.
● Indien bij het activeren van het alarmsys-
teem nog een portier of
de achterklep open
is, wordt enkel het alarmsysteem geacti-
veerd. Enkel wanneer alle portieren gesloten
zijn (met inbegrip van de achterklep), worden
de interieurbewaking en het afsleepalarm ge-
activeerd. Interieurbewaking en afsleepalarm
uit
s
c
hakelen* Bij een vergrendelde wagen activeren bewe-
gin
g
en in het
interieur (bijv. dieren) of een
verandering in de hellingshoek van de wagen
(bijv. wagentransport) het alarm. U voorkomt
onbedoeld alarm door de interieurbewaking
en het afsleepalarm uit te schakelen.
– Om de interieurbewaking en het afsleep-
alarm uit t
e schakelen schakelt u het con-
tact uit en kiest u via het infotainmentsys-
teem: toets > functietoets
S
ETUP >
»
143
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 146 of 332

Bedienen
Openen en sluiten > Centrale vergrendeling
> Uits c
h
akelen alarm.
– Bij het opnieuw vergrendelen van de wa-
gen wor
den de interieurbewaking en het af-
sleepalarm weer uitgeschakeld en blijven
uitgeschakeld tot het portier opnieuw
wordt geopend.
Als de inbraakbeveiliging (Safelock)* ››› pag.
135 wordt uitgeschakeld, worden ook de in-
terieurbewaking en het afsleepalarm auto-
matisch uitgeschakeld. ATTENTIE
Veiligheidsaanwijzingen ›››
in Beschrijving
op pag. 135 in ac
ht nemen. Achterklep
Openen en s luit
en Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
pag. 16 ATTENTIE
● Een niet c
orrect gesloten achterklep kan
gevaarlijk zijn.
● De achterklep mag niet geopend worden als
de mist
- en achteruitrijlichten zijn ingescha-
keld. Dit kan de controlelampjes beschadi-
gen. ●
Ac ht
erklep niet met de hand op de achter-
ruit dichtdrukken. De achterruit zou kunnen
breken - verwondingsgevaar!
● Nadat u de achterklep dicht hebt gedaan,
dient u te c
ontroleren of deze ook vergren-
deld is, omdat deze anders tijdens het rijden
onverwachts open kan gaan.
● Laat nooit kinderen in en bij de wagen spe-
len. In een afg
esloten wagen kan het, afhan-
kelijk van het jaargetijde, zo extreem warm of
koud worden dat dit tot ernstig letsel, ziekte
of zelfs de dood kan leiden. Sluit en vergren-
del de achterklep en de portieren als u de wa-
gen niet gebruikt.
● Sluit de achterklep nooit zonder op te let-
ten of onbeheer
st, omdat dit ernstig letsel
voor u of anderen tot gevolg kan hebben.
Zorg er altijd voor dat niemand in het zwenk-
bereik van de achterklep staat.
● Nooit met een op een kier staande of zelfs
open achterk
lep rijden, omdat er dan uitlaat-
gassen het interieur kunnen binnendringen.
Gevaar op vergiftiging!
● Als alleen de achterklep geopend wordt,
verg
eet dan de sleutel niet in de bagageruim-
te. De wagen kan niet geopend worden als de
sleutel binnen wordt achtergelaten. Bedieningselementen van de
ruit
en
D e ruit
en elektrisch openen en sluiten Afb. 145
Deel van het bestuurdersportier: be-
dienin g
sel
ementen van voorste en achterste
ruiten. Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
pag. 18
Via de bedieningselementen in het bestuur-
dersportier kunnen de voorste en achterste
ruiten worden bediend. In de andere portie-
ren zitten aparte knoppen voor de betreffen-
de ruit.
Sluit de ruiten altijd helemaal als u de wagen
parkeert of onbewaakt achterlaat ››› .
144
Page 147 of 332

Openen en sluiten
Nadat het contact is uitgeschakeld, kan de
ruit bedienin
g nog c
a. 10 minuten worden ge-
bruikt zolang de contactsleutel niet uit het
contactslot is getrokken en het bestuurders-
of bijrijdersportier niet werd geopend.
Veiligheidsschakelaar
Met veiligheidsschakelaar ››› afb. 145 5 in
het be
s
tuurdersportier kunnen de ruitbedie-
ningsknoppen in de achterportieren buiten
werking worden gesteld.
● Veiligheidsschakelaar niet ingedrukt: de
knoppen v
an de achterste portieren zijn ge-
activeerd.
● Veiligheidsschakelaar ingedrukt: de knop-
pen van de ac
hterste portieren zijn gedeacti-
veerd. Het veiligheidssymbool gaat bran-
den in geel zodra de knoppen van de achter-
ste portieren zijn gedeactiveerd. ATTENTIE
Veiligheidsaanwijzingen ›››
in Sleutelset
op pag. 132 in ac
ht nemen.
● Verkeerd gebruik van de elektrische ruitbe-
diening kan lic
hamelijk letsel tot gevolg heb-
ben!
● Sluit de ruiten nooit zonder op te letten of
onbeheerst, omd
at dit ernstig letsel voor u of
anderen tot gevolg kan hebben. Vergewis
uzelf er daarom van dat er zich niemand in
het werkingsgebied van de ruiten bevindt. ●
Indien het c ont
act ingeschakeld wordt, kan
elektrische uitrusting, zoals de elektrische
ruitbediening, in werking treden, waardoor er
kans op kneuzingen, enz., bestaat.
● De wagenportieren kunnen via de sleutel
met afs
tandsbediening worden vergrendeld,
waardoor hulp in noodsituaties wordt be-
moeilijkt.
● Neem daarom altijd de sleutel mee wanneer
u de wagen
verlaat.
● De ruitbediening werkt pas niet meer als
het cont
act wordt uitgeschakeld en een van
de voorportieren wordt geopend.
● Stel - indien nodig- de ruitbediening ach-
terin met de
veiligheidsschakelaar buiten
werking. Vergewis uzelf ervan dat deze inder-
daad buiten werking is. Let op
Als het sluiten van de ruit stroef verloopt of
wor dt
tegengewerkt door een obstakel, wordt
de ruit meteen weer geopend ››› pag. 145. In
dit geval moet u controleren waarom de ruit
niet kon worden gesloten voordat u opnieuw
probeert deze te sluiten. Sluitkrachtbegrenzing voor de ruiten
De sluitkrachtbegrenzing verlaagt het risico
op
v
er
wonding bij het sluiten van de elek-
trisch bedienbare ruiten. ●
Als
het automatisch sluiten van een ruit
stroef verloopt of wordt tegengewerkt door
een obstakel, stopt het sluiten van de ruit in
deze stand en wordt de ruit meteen weer ge-
opend ››› .
● Controleer vervolgens waarom de ruit niet
s luit,
v
oordat u het opnieuw probeert.
● Indien u het probeert binnen 10 seconden
en de ruit opnieuw moeiz
aam sluit of een
hindernis aantreft, zal de automatische ruit-
bediening niet werken gedurende 10 secon-
den.
● Als de ruit weer stroef sluit of door een ob-
stak
el niet kan worden gesloten, stopt het
sluiten van de ruit in deze stand.
● Als u er niet achter kunt komen waarom de
ruit niet k
an worden gesloten, probeert u dan
de ruit opnieuw te sluiten door binnen de 10
seconden aan de schakelaar te trekken. De
ruit wordt met maximale kracht gesloten. De
sluitkrachtbegrenzing is nu uitgeschakeld.
Wanneer u langer dan 10 seconden wacht,
wordt de ruit bij het bedienen van een knop
weer volledig geopend en is de sluitauto-
maat weer ingeschakeld. ATTENTIE
● Wanneer u –ook a
l is het voor even– de wa-
gen verlaat, trek dan altijd de contactsleutel
uit het contactslot. Let erop dat er nooit kin-
deren zonder toezicht achterblijven in de wa-
gen. » 145
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 148 of 332

Bedienen
●
De ruit bedienin
g werkt pas niet meer wan-
neer een van de voorportieren wordt geopend
en het contact wordt uitgeschakeld.
● Sluit de ruiten nooit onbeheerst of zonder
op te lett
en, omdat dit ernstig letsel voor u of
anderen tot gevolg kan hebben. Vergewis
uzelf ervan dat er zich niemand in het wer-
kingsgebied van de ruiten bevindt.
● Laat nooit personen achter in de wagen als
u de wagen
van buiten vergrendelt - de ramen
kunnen in geval van nood niet meer worden
geopend!
● De sluitkrachtbegrenzing voorkomt niet dat
ving
ers of andere lichaamsdelen tegen het
ruitframe worden gedrukt - gevaar voor ver-
wonding! Comfortopenen/comfortsluiten
Met de functie Comfortopenen en -sluiten
k
u
nt
u op eenvoudige wijze van binnenuit al-
le ruiten openen en sluiten.
Comfortopenen
– Druk de ontgrendelingsknop op de sleu-
t
el in tot alle ruiten in de gewenste stand
staan, of
– Ontgrendel eerst de wagen met de knop
op de sleut
el met afstandsbediening en
houd de knop voor het vergrendelen van
het portier aan bestuurderszijde ingedrukt totdat alle ruiten in de gewenste stand
staan.
C
omfortsluiten
– Druk de ontgrendelingsknop op de sleu-
t
el in tot alle ruiten gesloten zijn ››› , of
– Sleutel in het slot van het bestuurderspor-
tier in de v
er
grendelingsstand houden, tot
alle ruiten zijn gesloten.
Comfortopenen instellen in het Easy Con-
nect*-systeem
– Kies: toets > functietoets
SETUP > Ope-
nen en sluiten > Elektrische
ruitbediening om all
e ruit
en te kiezen
(Alle ), alleen die van de bestuurder ( Be-
stuurder ) of geen (Gedeactiveerd ). ATTENTIE
● Sluit de ruit en nooit
achteloos of ongecon-
troleerd. Gevaar voor verwondingen!
● Om veiligheidsredenen mogen de ruiten al-
leen op een afs
tand van ca. 2 meter van de
wagen met de sleutel met radiografische af-
standsbediening worden geopend en geslo-
ten. Tijdens het sluiten altijd naar het om-
hoogschuiven van de ruiten kijken, opdat nie-
mand klem komt te zitten. Als de vergrende-
lingsknop wordt losgelaten, wordt het sluiten
direct afgebroken. Sluit- en openingsautomaat*
Dankzij de sluit-/openingsautomaat hoeft u
de knop niet t
e b
lijven indrukken.
Knoppen ››› afb. 145 1 ,
2 ,
3 en
4 heb-
ben twee s t
anden voor het openen en twee
voor het sluiten van de ruiten. Daardoor is
het eenvoudiger het openen en sluiten ge-
controleerd uit te voeren.
Sluitautomaat
– Trek de knop voor de ruitbediening kort tot
in de tweede s t
and naar boven. De ruit sluit
volledig.
Openingsautomaat – Druk de knop voor de ruitbediening kort tot
in de tweede st
and naar beneden. De ruit
gaat helemaal open.
Weer activeren van de sluit- en openingsau-
tomaat – Als de kabels van de accu zijn los- en vast-
gemaakt, i
s de sluit- en openingsautomaat
buiten werking. Als volgt weer activeren:
– Ruit door het permanent omhoogtrekken
van de ruitbedienin
gsschakelaar tot de
aanslag omhoogschuiven.
– Schakelaar loslaten en opnieuw een secon-
de omhoogtrekk
en. De automaat is nu
weer geactiveerd.
146
Page 149 of 332

Lichten en zicht
Als u een knop tot in de eerste stand drukt
r e
s
p. trekt, opent of sluit het raam zolang de
knop wordt bediend. Wanneer u de knop kort
tot de tweede stand indrukt of loslaat, wordt
de ruit automatisch geopend (openingsauto-
maat) of gesloten (sluitautomaat). Wanneer u
de knop bedient tijdens het openen of slui-
ten van de ruit, blijft de ruit in die stand
staan. Lichten en zicht
Lic ht
C ontr
olelampjes
Springt aan
Mistachterlicht aan
››› pag. 148.
Springt aan
Linker of rechter knipperlicht.
Het controlelampje knippert twee keer zo snel wanneer
een knipperlicht defect is.
Springt aan
Grootlicht aan of grootlichtsignaal in werking gesteld
››› pag. 149. Wanneer het contact wordt ingeschakeld,
g
aan sommig
e c
ontrole- en waarschuwings-
lampjes enkele seconden aan terwijl ze een
werkingscontrole uitvoeren. Na enkele secon-
den gaan de lampjes uit. ATTENTIE
Veiligheidsaanwijzingen ›››
in Waarschu-
win g
ssymbolen op pag. 124 in acht nemen. Licht in- en uitschakelen
Lees aandachtig de aanvullende informatie
›› ›
pag. 31
De bestuurder is altijd verantwoordelijk voor
de juiste afstelling van de koplampen en het
voeren van de juiste verlichting. Let op
● De be s
taande wettelijke verlichtingsvoor-
schriften voor elk land moeten in acht worden
genomen.
● Het dimlicht brandt alleen bij ingeschakeld
contact
. Bij het uitschakelen van het contact
wordt het stadslicht automatisch ingescha-
keld.
● Als bij ingeschakelde wagenverlichting de
contact
sleutel uit het contactslot wordt ge-
trokken, klinkt er gedurende enkele seconden
een waarschuwingssignaal zolang het be-
stuurdersportier is geopend. Dat herinnert u
eraan de verlichting uit te schakelen.
● Let bij het gebruik van de beschreven ver-
lichting op de w
ettelijke bepalingen. Automatische rijlichtregeling*
Activering
– Schakelaar in stand dr aaien. D
ez
e aan-
duiding zal oplichten. »
147
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 150 of 332

Bedienen
Buiten werking stellen
– Lichtschakelaar in stand dr aaien.
Aut om
atische rijlichtregeling
Als de automatische regeling van het dim-
licht is ingeschakeld, wordt het dimlicht door
een lichtsensor automatisch ingeschakeld
wanneer u bijvoorbeeld overdag een tunnel
inrijdt. ATTENTIE
● Hoewel de aut
omatische rijlichtregeling ge-
activeerd is, wordt het dimlicht bij mist niet
ingeschakeld. Het dimlicht dient derhalve
met de hand ingeschakeld te worden. Let op
● Bij wag en
s met automatische rijlichtrege-
ling zal, als de contactsleutel uit het contact-
slot gehaald wordt, het akoestische signaal
alleen klinken als de lichtschakelaar in de
stand staat.
● Let bij het gebruik van de beschreven ver-
lichting op de w
ettelijke bepalingen.
● Geen klevers voor de sensor op de voorruit
beves
tigen. Dit kan eventueel storingen of
defecten in de automatische rijlichtregeling
veroorzaken. ●
De r e
gensensor schakelt het dimlicht in
wanneer de ruitenwissers gedurende enkele
seconden ononderbroken wissen, en schakelt
het dimlicht weer uit als het ononderbroken
of met interval wissen gedurende enkele mi-
nuten is gestopt. Dagrijverlichting
Voor het dagrijlicht zijn er afzonderlijke lam-
pen in de kop
l
ampen opgenomen. Bij het in-
schakelen van de automatische dagrijverlich-
ting gaan die lampen branden 1)
››› .
Het d
agrijlic
ht wordt ontstoken zodra het
contact wordt ingeschakeld, terwijl de scha-
kelaar in de standen of staat, al naar
gelang de stand voor de buitenverlichting is.
Wanneer de lichtschakelaar in de stand
staat, zorgt een verlichtingssensor voor het
automatisch in- en uitschakelen van het dim-
licht (inclusief de verlichting van het instru-
mentenpaneel) resp. het dagrijlicht, al naar
gelang de hoeveelheid daglicht. ATTENTIE
● U mag nooit met
dagrijlicht rijden als de
weg slecht verlicht is vanwege de weersom-
standigheden of als het het donker is. De dagrijverlichting levert onvoldoende licht om
de we
g g
oed te verlichten of om goed zicht-
baar te zijn voor andere weggebruikers.
● In wagens met achterlichten met lampen
gaan de acht
erlichten niet branden wanneer
de dagrijverlichting wordt ingeschakeld. Een
wagen zonder ingeschakelde achterlichten is
's nachts, bij regen of bij slecht zicht voor
achteropkomend verkeer niet zichtbaar. Mistlicht
Afb. 146
Dashboard: lichtschakelaar. Mistlampen vooraan inschakelen*
● Trek de lichtschakelaar van deze lampen uit
t ot
in de eer
ste stand ››› afb. 146 1 , vanaf
de po s
itie
s , of . Het symbool
van de lichtschakelaar gaat branden. 1)
In wagens uitgerust met led-achterlichten gaat ook
het s t
adslicht achteraan branden.
148
Page 151 of 332

Lichten en zicht
Mistachterlicht inschakelen (wagens met
mi s
tl
ampen vooraan)
● Trek de lichtschakelaar van deze lampen
vol
ledig uit 2 , vanaf de positie
, of
. Het
l
ampje in het instrumentenpa-
neel gaat branden.
Mistachterlicht inschakelen (wagens zonder
mistlampen voorin)
● Trek de lichtschakelaar van deze lampen
vol
ledig uit 2 , vanaf de positie
, of
. Dit
type s
chakelaar heeft slechts een
positie. Het lampje in het instrumentenpa-
neel gaat branden.
Knipperlicht- en grootlichthendel Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
pag. 32
Parkeerlicht ● Contact uitzetten en de sleutel uit het con-
tactslot
trekken.
● Hendel omhoog- of omlaagdrukken om het
recht
er- of het linkerparkeerlicht in te schake-
len.
Comfortlichten
Beweeg voor de comfortlichten de hendel
met ingeschakeld contact omhoog of omlaag
tot aan het punt waar u enige weerstand voelt en laat de hendel los. Het knipperlicht
knippert
driemaal.
De comfortknipperlichten kunnen worden in-
en uitgeschakeld in het Easy Connect-sys-
teem via toets en de functieknop SETUP
> Lichten > Comfortknipperlichten
› ›
›
pag. 34.
Bij wagens die niet over het betreffende me-
nu beschikken, kan de functie worden ge-
deactiveerd in een gespecialiseerde werk-
plaats. ATTENTIE
Door het grootlicht worden andere bestuur-
ders ern
stig verblind - gevaar voor ongeval-
len! Gebruik het grootlicht resp. grootlicht-
signaal alleen wanneer niemand kan worden
verblind. Let op
● Indien de comf or
tknipperlichten in werking
zijn (driemaal knipperen) en het comfortknip-
perlicht van het tegenoverliggende deel
wordt geactiveerd, dan stopt het actieve deel
met knipperen en knippert het licht slechts
eenmaal in het nieuwe deel dat is geselec-
teerd.
● De knipperlichten werken alleen bij inge-
sc
hakeld contact. Het betreffende controle-
lampje in het instrumentenpaneel knip-
pert. Het controlelampje knippert als de
knipperlichten worden ingeschakeld en een
aanhangwagen correct aan de wagen is aan- gesloten. Als een gloeilamp van de knipper-
licht
en def
ect is, knippert het controlelampje
twee keer zo snel. Als de knipperlichten van
de aanhangwagen defect zijn, brandt het con-
trolelampje niet. De gloeilamp vervangen.
● Het grootlicht kan alleen bij ingeschakeld
dimlic
ht worden ingeschakeld. In het instru-
mentenpaneel brandt dan controlelampje .
● Het grootlichtsignaal brandt zo lang als u
de hendel
vasthoudt - ook als het licht niet is
ingeschakeld. In het instrumentenpaneel
brandt dan controlelampje .
● Bij ingeschakeld parke
erlicht branden aan
de betreffende zijde van de wagen de kop-
lamp met stadslicht en het achterlicht. Het
parkeerlicht brandt alleen bij uitgeschakeld
contact. Als het licht is ingeschakeld, klinkt
er een akoestisch signaal zolang het bestuur-
dersportier is geopend.
● Als bij ingeschakelde knipperlicht de con-
tacts
leutel uit het contactslot wordt getrok-
ken, klinkt er een waarschuwingssignaal zo-
lang het bestuurdersportier geopend is. Dat
herinnert u eraan de knipperlichten uit te
schakelen, tenzij u het parkeerlicht juist wilt
hebben ingeschakeld. 149
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 152 of 332

Bedienen
Functie Coming Home/Leaving Home* Afb. 147
Gerelateerde vi-
deo De functie Leaving Home wordt met een licht-
sensor g
ec
ontroleerd.
Indien de functie Coming Home of Leaving
Home ingeschakeld is, gaan als oriëntatie-
lichten de stadslichten en dimlichten voor-
aan, de achterlichten en de kentekenverlich-
ting aan.
Functie Coming Home
De functie Coming Home wordt geactiveerd
en het contact wordt uitgeschakeld. Na het
openen van het bestuurdersportier, gaat de
verlichting Coming Home aan.
De verlichting Coming Home gaat uit in on-
derstaande gevallen:
● Indien, 30 seconden na het inschakelen,
nog een portier of de ac
hterklep open is.
● Indien de knop van de lichten geplaatst
wordt
in stand .
● Indien het contact ingeschakeld wordt. Automatische Leaving-Homefunctie
De fu
nctie Leaving Home wordt geactiveerd
bij het ontgrendelen van de wagen indien:
● de knop van de verlichting zich bevindt in
de stand
en
● de lichtsensor "duisternis" waarneemt.
De v
erlichting Leaving Home gaat uit in on-
derstaande gevallen:
● Indien de afgestelde tijd voor het vertraagd
uitsch
akelen van de koplampen verstrijkt.
● Indien de wagen opnieuw vergrendeld
wordt
.
● Indien de knop van de lichten geplaatst
wordt
in stand .
● Indien het contact ingeschakeld wordt. Let op
● Om de Comin g/L
eaving-homefunctie te
kunnen activeren, moet de lichtschakelaar in
de stand staan en de lichtsensor detecte-
ren dat het donker is. Mistlampen met cornering-functie*
Een bijkomende lichtbron naast het dimlicht
om het
w
e
gdek te verlichten bij het nemen
van een bocht.
De cornering-functie werkt wanneer de ver-
lichting is ingeschakeld en bij het rijden met een snelheid van 40 km/u (25 mph). De cor-
nering-f
unctie wordt ingeschakeld wanneer
er wordt gestuurd of wanneer het knipper-
licht wordt geactiveerd.
Voorwaarts rijden
● Indien het stuurwiel naar rechts gedraaid
wordt
of het rechterknipperlicht ingeschakeld
wordt, licht de rechtermistlamp op.
● Indien het stuurwiel naar links gedraaid
wordt
of het linkerknipperlicht ingeschakeld
wordt, licht de linkermistlamp op.
Bij het achteruitrijden gaan beide mistlam-
pen branden. Let op
Bij ingeschakelde mistverlichting wordt de
cornerin g
-functie aan beide kanten ingescha-
keld, m.a.w. beide mistlampen branden. Snelwegverlichting*
Snelwegverlichting is beschikbaar voor wa-
g
en
s
die voorzien zijn van full-led koplam-
pen.
De in-/uitschakeling van de functie vindt
plaats via het overeenstemmende menu van
het Easy Connect-systeem.
● Activering: bij het o
verschrijden van 110
km/u (68 mpu) gedurende meer dan 10
150