Page 193 of 332

Rijden
aanhouden tot het stopzetten van de wagen,
g aan op d
at
ogenblik de noodlichten of “war-
ning” aan, waarbij vanaf dan de remlichten
doorlopend blijven branden. De noodlichten
zullen automatisch uitgaan bij het opnieuw
rijden of bij het indrukken van de drukknop
van de schakelaar “warning”. ATTENTIE
● Het g ev
aar voor ongevallen wordt hoger,
wanneer u te snel of te dicht op uw voorgan-
ger rijdt of wanneer de weg glad of nat is. Het
risico op een aanrijding in dergelijke omstan-
digheden kan door de remkrachtassistent
niet worden verminderd - gevaar voor onge-
lukken!
● De remkrachtassistent kan de natuurkundig
bepaal
de grenzen niet overwinnen, een glad-
de of natte weg blijft ook met deze remkrach-
tassistent gevaarlijk! De snelheid altijd aan
de weg- en verkeersomstandigheden aanpas-
sen. De aangeboden hogere veiligheid mag
geen aanleiding zijn tot het nemen van grote-
re risico's. Antiblokkeersysteem (ABS)
Het antiblokkeersysteem (ABS) verhindert
d
at
de w
ielen blokkeren en draagt aanzien-
lijk bij tot de verhoging van de actieve rijvei-
ligheid. Werking van het ABS
Wanneer een wiel
een voor de rijsnelheid te
lage snelheid heeft en tot blokkeren neigt,
dan wordt de remdruk voor dit wiel minder.
Men bemerkt deze regeling door een pulse-
rende beweging van het rempedaal , gecom-
bineerd met geluiden. Hierdoor krijgt u als
bestuurder bewust de informatie "De wielen
neigen ertoe om te blokkeren en het ABS
treedt in werking". Opdat het ABS in deze
toestand optimaal kan regelen, moet het
rempedaal ingetrapt blijven. In geen geval
"pompend remmen"!
Bij een noodstop op glad wegdek blijft een
optimale bestuurbaarheid gewaarborgd om-
dat de wielen niet blokkeren.
Er mag niet worden verwacht dat door het
ABS onder alle omstandigheden de remweg
wordt verkort. De remweg kan op grind of bij
verse sneeuw op een gladde ondergrond
zelfs langer worden.
Controlelampje
Het controlelampje gaat enkele seconden
branden wanneer u het contact inschakelt.
Het lampje gaat uit, nadat een automatische
test is uitgevoerd.
Er zit een storing in het ABS als:
● Het controlelampje gaat niet
branden
wanneer het contact wordt ingeschakeld. ●
Het contr
olelampje na enkele seconden
niet weer uitgaat.
● Het controlelampje gaat branden tijdens
het rijden.
Er kan nog met
het normale remsysteem -
dus zonder ABS - worden geremd. Zoek dan
zo snel mogelijk een gespecialiseerde werk-
plaats op.
Als er een storing in het ABS is, gaat ook het
controlelampje van het ESC* en dat van de
bandenspanning branden.
Storing in het hele remsysteem
Als het ABS-controlelampje samen met
het controlelampje voor het remsysteem
gaat branden, is niet alleen het ABS defect
maar moet u ook rekening houden met een
defect remsysteem ››› .
ATTENTIE
● Het ABS k
an de natuurkundig bepaalde
grenzen niet overwinnen, een gladde of natte
rijbaan is ook met ABS gevaarlijk! Wanneer
het ABS in werking is, moet de snelheid on-
middellijk aan de wegomstandigheden en het
verkeer worden aangepast. De aangeboden
hogere veiligheid mag geen aanleiding zijn
tot het nemen van grotere risico's.
● De werking van het ABS hangt ook van de
banden af ›
›› pag. 296. » 191
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 194 of 332

Bedienen
●
Bij wijzigingen aan het onderstel of aan het
remsysteem kan de werking van het ABS ern-
stig worden belemmerd. ATTENTIE
● Voordat u de motorkap opent, dient u reke-
ning te houden met de aanwijzingen ››› pag.
285, Werkzaamheden in de motorruimte.
● Als het remcontrolelampje en het ABS-
controlelampje gelijktijdig branden, on-
mid del
lijk de wagen stoppen en het remvloei-
stofpeil controleren ››› pag. 292, Remvloei-
stof. Als het remvloeistofpeil tot onder de
"MIN"-mark
ering is gedaald, niet verder rij-
den - gevaar voor ongevallen! Roep de hulp in
van een vakman.
● Als het remvloeistofpeil in orde is, kan de
storing in het remsysteem veroorzaakt zijn
door een storing in de werking van het ABS.
Hierdoor kunnen de achterwielen relatief snel
blokkeren als er wordt geremd. Dit kan onder
omstandigheden ertoe leiden dat de achter-
kant van de wagen uitbreekt - slipgevaar! De
wagen stoppen en de hulp van een garage in-
roepen. Elektronisch beheer van het aandrijf-
koppel (XDS)*
Bij het nemen van een bocht maakt het diffe-
rentieelmechanisme van de aandrijfas het
mogelijk dat het buitenwiel sneller draait dan
het binnenwiel. Op deze wijze ontvangt het wiel dat sneller draait (buitenwiel) minder
aandrijfkoppel dan het binnenwiel. Dit kan
veroorzaken dat in bepaalde omstandighe-
den het koppel afgeleverd aan het binnen-
wiel te hoog is en dit zou slippen veroorza-
ken. Het buitenwiel ontvangt daarentegen
minder aandrijfkoppel dan wat deze zou kun-
nen overbrengen. Dit effect veroorzaakt een
algemeen verlies van het wegvastheid aan
de zijkant in de vooras, die zich uit in onder-
stuur of "verlenging" van de baan.
Het XDS-systeem kan, via de sensoren en sig-
nalen van de ESC, dit effect waarnemen en
corrigeren.
De XDS remt via de ESC het binnenwiel, zodat
het effect van het teveel aan aandrijfkoppel
van dit wiel wordt opgeheven. Dit zal ertoe
leiden dat de door de bestuurder gekozen
lijn preciezer zal worden uitgevoerd.
Het XDS-systeem werkt in combinatie met de
ESC en blijft altijd actief, hoewel de aandrijfs-
lipregeling ASR uitgeschakeld zou zijn of de
ESC in Sport-modus staat.
Re m
vo
or meervoudige aanrijdingen De rem voor meervoudige aanrijdingen helpt
de bestuurder in geval van een ongeluk door
in te grijpen op de remming en zo het risico
op doorslippen tijdens het ongeluk en daar-
mee verdere aanrijdingen te voorkomen.De rem voor meervoudige aanrijdingen (mul-
ti-collision) grijpt in bij een frontale botsing,
zijdelingse botsing en botsing van achteren,
zodra de airbagregeleenheid constateert dat
activering noodzakelijk is, mits de aanrijding
bij een snelheid hoger dan 10 km/u (6 mpu)
gebeurt. De ESC remt de wagen automatisch
wanneer de ESC, de hydraulische reminstal-
latie en de elektrische installatie niet bescha-
digd zijn.
Tijdens het ongeluk zijn de volgende acties
bepalend voor automatische remming:
● Wanneer de bestuurder het gaspedaal in-
trapt, vindt geen automatische remming
plaats.
● Zodra de remdruk veroorzaakt door het
rempedaal hoger is dan de remdruk in het
systeem, zal de wagen handmatig remmen.
● Als zich een storing voordoet in de ESC is
de rem voor meervoudige aanrijdingen niet
beschikbaar.
Rembekrachtiger De rembekrachtiger versterkt de druk die u
met het rempedaal bewerkstelligt. Deze
werkt
alleen bij draaiende motor.
Werkt de rembekrachtiger niet, omdat bijv.
de wagen moet worden gesleept of omdat er
schade aan de rembekrachtiger is ontstaan,
192 *
Page 195 of 332

Rijden
dan het rempedaal veel krachtiger intrappen
d an norm
aal
. ATTENTIE
De remweg kan door externe invloeden wor-
den v erl
engd.
● De wagen nooit met afgezette motor laten
rol
len. Anders bestaat er gevaar voor onge-
lukken. De remweg wordt aanzienlijk langer
wanneer de rembekrachtiger niet geactiveerd
is.
● Wanneer de rembekrachtiger niet werkt,
bijv
. wanneer de wagen wordt gesleept, is
voor het remmen aanzienlijk meer pedaal-
kracht nodig. Starthulp op hellingen*
Afb. 179
Gerelateerde vi-
deo Deze functie is alleen beschikbaar bij wagens
die met
E
SC
zijn uitgerust.
De starthulp op hellingen helpt de bestuur-
der bij het bergop starten, door de wagen in
stilstand te houden. Het systeem behoudt de remdruk tijdens ca.
twee seconden n
adat de bestuurder de voet
van het rempedaal haalt, om te vermijden
dat de wagen naar achteren rolt tijdens het
startmanoeuvre. Tijdens deze twee seconden
heeft de bestuurder voldoende tijd om het
koppelingspedaal los te laten en te versnel-
len zonder dat de wagen zich verplaatst en
zonder de handrem te moeten gebruiken. Dit
maakt het starten gemakkelijker, comforta-
beler en veiliger.
De voorwaarden voor de werking ervan zijn:
● op een helling staan,
● gesloten bestuurdersportier,
● wagen in volledige stilstand,
● draaiende motor en ingetrapte rem,
● bovendien moet de versnelling ingescha-
keld
zijn of in vrijloop staan voor de schakel-
bak en de keuzehendel zich bevinden in de
stand S, D of R in het geval van de automati-
sche transmissie.
Het systeem is ook actief voor bergop met
achteruit. ATTENTIE
● Indien u de wag en niet
onmiddellijk start
nadat u de voet van het rempedaal gehaald
hebt, kan de wagen in bepaalde omstandig-
heden terugrollen. Trap het rempedaal in of
trek de handrem onmiddellijk aan. ●
Indien de motor af s
laat, trap het rempedaal
in of trek de handrem onmiddellijk aan.
● Indien u in file bergopwaarts rijdt en wilt
voorkomen d
at de wagen per ongeluk terug-
rolt bij het starten, houd het rempedaal dan
gedurende enkele seconden ingetrapt voor-
dat u de wagen in beweging brengt. Let op
In uw Erkende servicecentrum of in een ge-
s pec i
aliseerde werkplaats kan men u zeggen
of uw wagen met dit systeem is uitgerust. Schakelbak
Rijden met s
c
hakelbak Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
pag. 49
Bepaalde uitvoeringen van het model zijn
met een 6-versnellings handgeschakelde ver-
snellingsbak uitgevoerd, waarvan het scha-
kelschema op de versnellingshendel is afge-
beeld.
De achteruitrijversnelling dient enkel met stil-
staande wagen ingeschakeld te worden.
Wacht bij een draaiende motor ca. 6 secon-
den met volledig ingetrapt koppelingspedaal
alvorens de achteruit in te schakelen om de
versnellingsbak niet te beschadigen. »
193
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 196 of 332

Bedienen
Wanneer de achteruitversnelling en het con-
t act
zijn ingeschakeld, branden de achteruit-
rijlichten. ATTENTIE
● De w ag
en wordt bij draaiende motor direct
in beweging gezet zodra u een versnelling in-
schakelt en het koppelingspedaal loslaat.
● Nooit tijdens het rijden de achteruitversnel-
ling ins
chakelen - gevaar voor ongevallen! Let op
● Tijdens het
rijden uw hand niet op de ver-
snellingshendel laten rusten. De druk van uw
hand wordt overgebracht op de schakelvor-
ken en kan zo op den duur leiden tot voortij-
dige slijtage van de schakelvorken.
● Koppelingspedaal helemaal intrappen wan-
neer u sch
akelt om onnodige slijtage en be-
schadigingen te voorkomen.
● Houd de wagen niet met "slippende" kop-
peling in sti
lstand op hellingen. Dit leidt tot
voortijdige slijtage van de koppeling en mo-
gelijke schade.
● Laat uw voet niet op het koppelingspedaal
rust
en; hoewel de kracht die dan daarop
wordt uitgeoefend slechts klein is, kan die
toch leiden tot vroegtijdige slijtage van de
koppelingsplaat. Gebruik de voetenruimte
wanneer niet wordt geschakeld. Automatische versnellings-
b
ak/aut
om
atische DSG-ver-
snellingsbak*
Inleiding De wagen is met een schakelbak met elektro-
nis
c
he regeling uitgerust. De krachtoverbren-
ging tussen motor en versnellingsbak ge-
beurt via twee onafhankelijke koppelingen.
Deze vervangen de koppelomvormer van ge-
bruikelijke automatische transmissies en ma-
ken het accelereren van de wagen zonder
merkbare trekkrachtonderbreking mogelijk.
Met behulp van de tiptronic kunnen de ver-
snellingen naar wens ook handmatig worden
geschakeld ›››
pag. 196, Schakelen met Tip-
tronic-modus*.
Keuzehendelstanden Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
pag. 50
De ingeschakelde keuzehendelstand wordt
op het display weergegeven doordat het be-
treffende teken oplicht. Verder wordt op het
display de gekozen versnelling aangegeven
als de keuzehendel in een van de handmati-
ge standen M, D, E of S staat. P - Parkeervergrendeling
In deze keuz
ehendelstand zijn de aandrijven-
de wielen geblokkeerd. De parkeervergrende-
ling mag alleen bij stilstaande wagen worden
ingeschakeld ››› .
Om de k euz
ehendel
in en uit stand P te zet-
ten, moet de vergrendelknop (knop in de
keuzehendelgreep) worden ingedrukt en te-
gelijkertijd het rempedaal worden ingetrapt.
R – Achteruitversnelling
De achteruitversnelling mag alleen bij stil-
staande wagen en bij stationair draaiende
motor worden ingeschakeld ››› .
V oor het
in
schakelen van stand R de vergren-
delknop indrukken en tegelijkertijd het rem-
pedaal intrappen. Bij ingeschakeld contact
branden de achteruitrijlampen als de keuze-
hendel in de stand R staat.
N - Vrije stand (stationair)
Als de keuzehendel in deze stand staat, staat
de versnelling in de vrij.
D/S - Normale stand voor vooruitrijden
De keuzehendel in de stand D/S zorgt ervoor
dat de versnelling kan worden bediend in de
stand normaal (D) of sportief (S). Om de
sportieve stand S te kiezen, moet u de keuze-
hendel naar achter verplaatsen. Door deze
nogmaals te verplaatsen, keert u terug naar
de stand normaal D. Op het display in het
194
Page 197 of 332

Rijden
instrumentenpaneel wordt de gekozen stand
aan g
e
geven.
In de stand normaal (D) kiest de versnellings-
bak automatisch de meest optimale over-
brengingsverhouding. Deze is afhankelijk
van motorbelasting, rijsnelheid en dynami-
sche schakelprogramma (DSP).
De stand sport (S) moet worden gekozen
voor een sportieve rijstijl. Het volledige ver-
mogen van de motor wordt benut. Bij het ver-
snellen zijn de schakelfasen goed voelbaar.
Trap het rempedaal in om met de keuzehen-
del vanuit stand N naar stand D/S te schake-
len bij snelheden onder 3 km/u (2 mpu) of
bij stilstaande wagen ››› .
Onder bep aal
de oms
tandigheden (bijv. op
bergwegen) kan het beter zijn om tijdelijk de
tiptronic-functie in te schakelen ››› pag. 196,
om handmatig de overbrengingsverhouding
aan de rij-omstandigheden aan te passen. ATTENTIE
● Zor g er
voor dat u bij stilstaande wagen niet
het gaspedaal per ongeluk intrapt. De wagen
gaat anders direct rijden - ook wanneer de
parkeerrem is vastgezet - gevaar voor onge-
lukken!
● Nooit tijdens het rijden de keuzehendel in
stand R of
P zetten. Anders bestaat er gevaar
voor ongelukken.
● Bij draaiende motor en met de keuzehendel
in eender welke s
tand behalve P is het nodig om het rempedaal ingetrapt te houden om de
wag
en s
til te houden, omdat ook bij statio-
nair toerental de krachtoverbrenging niet he-
lemaal wordt onderbroken (de wagen
"kruipt"). Als bij een stilstaande wagen een
versnelling is ingeschakeld, mag in geen ge-
val onoplettend gas worden gegeven. De wa-
gen gaat anders direct rijden - ook wanneer
de parkeerrem is vastgezet - gevaar voor on-
gelukken!
● Geen gas geven als u bij stilstaande wagen
en draaiende motor de k
euzehendelstand
verandert. Anders bestaat er gevaar voor on-
gelukken.
● Laat als bestuurder uw wagen nooit achter
met draaiende mot
or en ingeschakelde rijst-
and. Als u bij draaiende motor de wagen moet
verlaten, de handrem stevig aantrekken en de
parkeervergrendeling (P) inschakelen.
● Voordat u of andere personen de motorkap
openen en aan de draaiende motor w
erken,
moet de parkeerrem wordt opgetrokken en de
keuzehendelstand in stand P worden gezet -
gevaar voor ongelukken! Beslist de waar-
schuwingsaanwijzingen opvolgen ››› pag.
285, Werkzaamheden in de motorruimte. Let op
● Als
u tijdens het rijden per ongeluk stand N
hebt ingeschakeld, moet u het gas loslaten
en wachten totdat de motor weer op statio-
nair toerental draait voordat u rijstand D of S
inschakelt. ●
Als
de voeding wordt onderbroken in stand
P, kan de keuzehendel niet meer worden ver-
plaatst. In dit geval moet u de noodontgren-
delprocedure uitvoeren ›››
pag. 50. Keuzehendelvergrendeling
Afb. 180
Keuzehendelvergrendeling. De keuzehendelvergrendeling voorkomt dat
per on
g
eluk
een rijstand wordt ingeschakeld
en de wagen daarbij onbedoeld in beweging
komt.
De keuzehendelvergrendeling wordt als volgt
uitgeschakeld:
– Contact inschakelen.
– Rempedaal intrappen en teg
elijkertijd ver-
grendelknop ingedrukt houden in de rich-
ting aangegeven met de pijl ››› afb. 180. »
195
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 198 of 332

Bedienen
Automatische keuzehendelvergrendeling
A l
s
het contact is ingeschakeld, is de keuze-
hendel vergrendeld in de standen P en N. Om
de hendel te ontgrendelen, moet u het rem-
pedaal intrappen en tegelijk op de ontgren-
delingsknop drukken als de keuzehendel in
stand P staat. Ter informatie voor de bestuur-
der verschijnt op het display de volgende
melding als de keuzehendel in de stand P of
N staat:
Bij het inschakelen van een
rijstand bij stilstand: rem in-
trappen.
De vergrendeling van de hendel werkt enkel
met stilstaande wagen bij een snelheid tot 5
km/u (3 mpu). Bij een snelheid hoger dan 5
km/u (3 mpu) wordt de vergrendeling van de
hendel in stand N automatisch uitgescha-
keld.
Bij snel schakelen via stand N (bijvoorbeeld
van R naar D) wordt de keuzehendel niet ver-
grendeld. Hierdoor wordt bijvoorbeeld het
"losschommelen" bij vastgereden wagen mo-
gelijk. Als de hendel bij niet-ingetrapt rempe-
daal langer dan ongeveer twee seconden in
stand N staat, wordt de keuzehendel vergren-
deld.
Vergrendelknop
De vergrendelknop in de keuzehendel voor-
komt het per ongeluk inschakelen van be-
paalde keuzehendelstanden. Als u de ver- grendelknop indrukt, wordt de keuzehendel-
vergr
endeling opgeheven.
Uittrekblokkering contactsleutel
De sleutel kan na het uitschakelen uit het
contact worden getrokken wanneer de keuze-
hendel in stand P staat. Zolang de contact-
sleutel niet in het contactslot zit, is de keuze-
hendel in stand P geblokkeerd. Let op
● Als
de blokkering van de keuzehendel niet
aangrijpt, is er een storing opgetreden. De
transmissie blijft ontkoppeld om te voorko-
men dat de wagen plotseling in beweging
komt. Ga als volgt te werk om de keuzehen-
del te laten blokkeren:
–Met 6-versnellingenbak: trap het rempe-
daal in en laat dit weer los.
– Met 7-versnellingenbak: trap het rempe-
daal in. Plaats de keuzehendel in de
stand P of N en kies vervolgens een rijst-
and.
● Als de wagen noch vooruit, noch achteruit
rijdt, ondanks
dat een rijstand is gekozen, ga
dan als volgt te werk:
– Als de wagen niet in de gewenste richting
rijdt, heeft het systeem de rijstand waar-
schijnlijk niet correct ingeschakeld. Trap
het rempedaal in en schakel de rijstand
opnieuw in.
– Als de wagen nog steeds niet in de ge-
wenste richting rijdt, is er sprake van een systeemstoring. Roep hulp van specialis-
ten in en l
aat
het systeem nakijken. Schakelen met Tiptronic-modus*
Afb. 181
Middenconsole: schakelen met tip-
tr onic
. Afb. 182
Stuurwiel: hendels voor automati-
s c
he tr
ansmissie. 196
Page 199 of 332

Rijden
In wagens met een automatische transmissie
k u
nt
u met het tiptronic-systeem handmatig
schakelen.
Handmatig schakelen met de keuzehendel
Het is mogelijk om naar de tiptronic-stand te
gaan terwijl de wagen stilstaat, maar ook tij-
dens het rijden.
– Om naar de tiptronic-stand te wisselen,
drukt u de keuz
ehendel uit de stand D/S en
vervolgens naar rechts. Na de omschake-
ling verschijnt op het display in het instru-
mentenpaneel de melding dat de keuze-
hendel in stand M staat (bijv. M4 betekent
dat de 4e versnelling is gekozen).
– Trek de hendel naar voren + om op te
s c
h
akelen ››› afb. 181.
– Trek de keuzehendel naar achteren – om
t erug t
e s
chakelen.
Handmatig schakelen met hendels voor
handmatig schakelen*
De hendels voor handmatig schakelen kun-
nen worden gebruikt als de keuzehendel in
de stand D/S of M staat.
– Druk op de hendel + om op te schakelen
› ›
›
afb. 182.
– Druk op de peddel – om terug te schake-
l en.
– Al
s geen hendel wordt bediend binnen af-
zienbar
e tijd terwijl de keuzehendel in de stand D/S staat, keert de regeling van de
transmi
ssie terug naar de automatische
stand. Om permanent om te schakelen
naar handmatig schakelen via de peddels,
moet u de keuzehendel vanuit de stand
D/S naar rechts verplaatsen.
Bij het accelereren schakelt de versnellings-
bak automatisch naar de volgende rijstand
kort vóór het bereiken van het maximaal toe-
gestane motortoerental.
Wanneer u vanuit een hogere versnelling een
lagere versnelling hebt gekozen, dan scha-
kelt de automaat alleen terug als een te hoog
motortoerental niet meer mogelijk is.
Als de kickdown wordt ingetrapt, schakelt de
versnellingsbak afhankelijk van de snelheid
en het motortoerental terug naar een lagere
versnelling.
Aanwijzingen voor het rijden De vooruitversnellingen worden automatisch
op- en t
erug
g
eschakeld.
De motor kan uitsluitend starten als de keu-
zehendel in de stand P of N staat. Bij lage
temperaturen (onder -10°C) kan de motor uit-
sluitend worden gestart als de keuzehendel
in de stand P staat.
Wegrijden
– Rempedaal intrappen en ingetrapt houden. –
Grendelknop (knop in de keuz
ehendel-
greep) ingedrukt houden, keuzehendel in
de gewenste stand zetten, bijv. stand D
››› pag. 194, en de grendelknop loslaten.
– Even wachten tot de versnellingsbak heeft
ges
chakeld (lichte schok merkbaar).
– Rempedaal loslaten en gas geven ›››
.
K or
t
stoppen
– Wagen met het rempedaal korte tijd vast-
houden, bijv
. voor stoplichten. Hierbij geen
gas geven.
Stoppen/parkeren
Als het portier aan bestuurderszijde wordt
geopend en de keuzehendel staat niet in de
stand P, kan de wagen wegrollen. De aanwij-
zing voor de bestuurder is: Versnel-
ling: keuzehendel in rijstand! . Bo-
vendien hoort u een zoemer.
– Rempedaal intrappen en ingetrapt houden
›››
.
– Handrem aantrekken.
– Zet de keuzehendel in stand P.
B er
g
opwaarts stilstaan
– Trap altijd het rempedaal flink in om te
voork
omen dat de wagen "naar achteren
rolt"; trek indien nodig de handrem op
››› . Verhoog
niet het mot
or
toerental
(door op het gaspedaal te trappen) in een »
197
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 200 of 332

Bedienen
rijstand om te voorkomen dat de wagen
"n aar beneden rijdt",
›
›
› .
B er
g
op wegrijden
– Handrem aantrekken.
– Bij ingeschakelde rijstand gedoseerd gas
geven en de h
andrem loszetten.
Bergaf rijden: in bepaalde omstandigheden
(bijv. tijdens het rijden in bergen of met een
aanhangwagen), kan het gunstig zijn tijdelijk
over te schakelen naar de handmatige ver-
snelling, om de overbrengingsverhouding
handmatig aan de rijomstandigheden aan te
passen ››› .
Bij het p
ark
eren op vlak terrein is het vol-
doende om de keuzehendel in stand P te
schakelen. Bij een helling eerst de parkeer-
rem vastzetten en daarna de keuzehendel in
stand P schakelen. Daardoor bereikt u dat
het vergrendelingsmechanisme niet te sterk
wordt belast en dat de keuzehendel gemak-
kelijker uit stand P kan worden gezet. ATTENTIE
Veiligheidsaanwijzingen ›››
in Keuzehen-
dels t
anden op pag. 195 in acht nemen.
● Laat de remmen niet aanlopen en trap het
rempedaa
l niet te vaak of te lang in. Als u
continu remt, raken de remmen oververhit.
Dit resulteert in een aanzienlijke afname van
de remwerking, een verhoging van de remaf-
stand en schade aan het gehele remsysteem. ●
Wanneer u op hel lin
gen moet stoppen, de
wagen altijd met de voetrem resp. handrem
vasthouden om te voorkomen dat hij terug-
rolt. VOORZICHTIG
● Bij het st
oppen op hellingen niet proberen
om bij ingeschakelde rijstand en door gas ge-
ven het wegrollen van de wagen te verhinde-
ren. Hierdoor kan de automatische transmis-
sie worden oververhit en beschadigd. Trek de
handrem aan of trap het rempedaal in om te-
rugrollen van de wagen te voorkomen.
● Als u de wagen met afgezette motor en de
keuzehendel
in stand N laat rollen, wordt de
automatische transmissie beschadigd, omdat
deze dan niet wordt gesmeerd.
● Onder bepaalde rij- of verkeersomstandig-
heden, zo
als regelmatig aanslepen, langdu-
rig "kruipen" of files met regelmatige stil-
stand, kan de transmissie oververhit raken en
schade oplopen! Als het controlelampje
oplicht, stop de wagen dan zodra daartoe de
mogelijkheid bestaat en wacht totdat de
transmissie is afgekoeld ››› pag. 201. Kickdown
Het kickdown-systeem maakt een maximale
ac
c
el
eratie mogelijk.
Als het gaspedaal door het drukpunt heen
geheel wordt ingetrapt, wordt afhankelijk van rijsnelheid en motortoerental naar een lagere
vers
nelling teruggeschakeld. Het opschake-
len naar de volgende versnelling gebeurt pas
zodra het maximaal toegestane toerental is
bereikt. ATTENTIE
Let op dat bij glad wegdek de aangedreven
wiel en k
unnen doorslippen als de kickdown
wordt bediend - slipgevaar! Launch-control programma
3 Geldig
voor wagens: met Launch Control / DSG
met
6 versnellingen en dieselmotoren met een ver-
mogen hoger dan 125 kW of benzinemotoren zwaar-
der dan 140 kW.
Het launch control-programma maakt een
maximale acceleratie mogelijk.
Voorwaarde: de motor heeft de bedrijfstem-
peratuur bereikt en het stuurwiel is niet ge-
draaid.
Het launch control-motortoerental is bij ben-
zine- en dieselmotoren verschillend. Om de
launch control te gebruiken, moet de aan-
drijfslipregeling (ASR) worden uitgeschakeld
via het menu van het Easy Connect-systeem
››› pag. 125. Het controlelampje blijft bran-
den of knippert langzaam afhankelijk van het
feit of de wagen al dan niet voorzien is van
een bestuurdersinformatiesysteem*.
198