Page 289 of 332

Controleren en bijvullen
vastgeklikt. De motorkap moet vlak en afslui-
tend met
de c
arrosseriedelen eromheen lig-
gen. ●
Als
u tijdens het rijden merkt dat de ver-
grendeling niet vastzit, direct stoppen en de
motorkap sluiten - gevaar voor ongevallen! Vloeistofniveaus controleren
Afb. 237
Afbeelding met de plaats van de elemen-
ten. Het peil van de verschillende vloeistoffen van
de w
ag
en dient
regelmatig gecontroleerd te
worden. De vloeistoffen niet onderling ver-
wisselen, omdat dit ernstige schade aan de
motor tot gevolg heeft.
Koelvloeistofexpansiereservoir
Motoroliepeilstok
Vulopening motorolie
Remvloeistofreservoir
1 2
3
4 Wagenaccu
R
uit
en
sproeiervloeistofreservoir
Het controleren en bijvullen van de vloeistof-
fen wordt bij de eerder genoemde onderde-
len uitgevoerd. Deze handelingen worden be-
schreven op ››› pag. 285.
5 6 Overzicht in tabelvorm
Na
der
e
verklaringen, aanwijzingen en beper-
kingen op de technische gegevens vindt u
vanaf ››› pag. 304. Let op
De plaats van de onderdelen kan afhankelijk
van de mot or
verschillen. 287
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 290 of 332

Aanwijzingen
Motorolie A l
g
emene aanwijzingen De motor wordt af fabriek voorzien van een
spec
i
ale multigrade-olie geschikt voor elk
jaargetijde.
Omdat het gebruik van een hoogwaardige
olie een voorwaarde is voor het correct functi-
oneren en de duurzaamheid van de motor,
dient uitsluitend olie volgens de VW-normen
gebruikt te worden als u olie bijvult of ver-
verst.
De specificaties die op de volgende bladzijde
staan (VW-normen) moeten op de verpakking
vermeld staan; indien op de verpakking van
de olie zowel de normen voor zowel benzine-
als voor dieselmotoren vermeld staan, mag
de olie zonder onderscheid voor beide soor-
ten motoren gebruikt worden.
Geadviseerd wordt het verversen van de olie
uit te laten voeren door een Technische
Dienst of een gespecialiseerde werkplaats,
volgens het Onderhoudsprogramma.
De voor de motor in uw wagen geldende olie-
specificaties staan in ›››
pag. 59.
Onderhoudsintervallen
De onderhoudsintervallen kunnen flexibel
(service-interval met lange duur) of vast (af-
hankelijk van de tijd of het gereden aantal ki-
lometers). Als op de binnenkant van de omslag van het
boekj
e Onderhoud
sprogramma de aandui-
ding PR QI6 voorkomt, betekent dit dat voor
de wagen een service-interval met lange duur
van toepassing is, terwijl de aanduidingen
QI1, QI2, QI3, QI4 of QI7 staan voor een on-
derhoudsinterval op basis van tijd of kilome-
ters.
Variabele onderhoudsintervallen (Service-In-
tervallen met Lange Duur*)
Er zijn speciale oliën en controles ontwikkeld
die, afhankelijk van de rijomstandigheden en
rijstijl van de bestuurder, de verversingsinter-
vallen kunnen verlengen (service-intervallen
met lange duur).
Het gebruik van deze oliën is een voorwaarde
voor het verlengen van deze onderhoudsin-
tervallen, neem daarbij altijd het volgende in
acht:
● Vermeng de olie niet met de voor vaste on-
derhoudsint
ervallen voorgeschreven olie.
● Alleen bij uitzondering, als het motorolie-
peil t
e laag is ››› pag. 289 en LongLife-olie
niet beschikbaar is, mag met oliesoorten
voor vaste onderhoudsintervallen
››› pag. 59 maximaal 0,5 liter eenmalig
worden bijgevuld.
Vaste service-intervallen*
Als er voor de wagen geen "Service-interval
met lange duur" van toepassing is of dit in- terval op verzoek niet wordt toegepast, ge-
bruik dan o
lie voor vaste onderhoudsinter-
vallen die wordt vermeld in ›››
pag. 59. In
dit geval geldt voor uw wagen een vast on-
derhoudsinterval van 1 jaar of 15.000 km
(wat het eerst wordt bereikt) ››› brochure On-
derhoudsprogramma.
● Alleen bij uitzondering, als het motorolie-
peil t
e laag is ››› pag. 289 en de voor uw wa-
gen voorgeschreven olie niet beschikbaar is,
mag met oliesoorten volgens specificatie
ACEA A2 of ACEA A3 (benzinemotoren) resp.
ACEA B3 of ACEA B4 (dieselmotoren) hoog-
stens 0,5 liter eenmalig worden bijgevuld.
Wagens met roetfilter voor dieselmotoren*
In het Onderhoudsprogramma staat of uw
wagen met een roetfilter voor dieselmotoren
is uitgerust.
Bij wagens die zijn uitgerust met een roetfil-
ter voor dieselmotoren mag uitsluitend mo-
torolie volgens specificatie VW 507 00 wor-
den bijgevuld. Dat is een low SAPS-motor-
olie. Het gebruik van andere typen motorolie
kan ertoe leiden dat het roetfilter eerder ver-
stopt raakt, waardoor de levensduur ervan
wordt verminderd. Daarom:
● Niet vermengen met andere oliesoorten.
● Alleen bij uitzondering, als het motorolie-
peil t
e laag is ››› pag. 289, Motoroliepeil
controleren en de voor uw wagen voorge-
schreven olie niet beschikbaar is, mag met
288
Page 291 of 332

Controleren en bijvullen
oliesoorten volgens specificatie VW 506 00
r e
s
p. VW 506 01 of VW 505 00 resp.
VW 505 01 of ACEA B3 resp. ACEA B4 hoog-
stens 0,5 liter eenmalig worden bijgevuld. Let op
Alvorens een lange reis te gaan maken, advi-
seren w ij u
voor vertrek motorolie met de
overeenkomstige VW specificatie te kopen en
in uw wagen mee te nemen. Zo beschikt u al-
tijd over de juiste motorolie om bij te vullen
indien dit nodig mocht zijn. Waarschuwingslampje
Als het controlelampje
rood g
aat
bran-
den, betekent dat dat de motoroliedruk te
laag is.
Als het symbool knippert en er klinken tege-
lijkertijd drie waarschuwingssignalen, de
motor afzetten en het oliepeil controleren. Zo
nodig olie bijvullen ›››
pag. 290.
Als het lampje blijft knipperen mag u niet ver-
der rijden, hoewel het oliepeil in orde is. De
motor mag ook niet stationair draaien. Roep
de hulp in van een vakman.
Oliepeil controleren
Als het controlelampje geel gaat branden,
moet het motoroliepeil zo snel mogelijk wor-
den gecontroleerd. Bij de eerstvolgende gele-
genheid olie bijvullen ›››
pag. 290. Oliepeilsensor defect*
Als
het controlelampje geel knippert, moet
u een gespecialiseerde werkplaats opzoeken
en de oliepeilsensor laten controleren. Veilig-
heidshalve het oliepeil elke keer bij het tan-
ken controleren.
Motoroliepeil controleren Afb. 238
Oliepeilstok. Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
pag. 58
Oliepeil controleren
– De wagen in horizontale stand parkeren.
– De motor kort stationair laten draaien en
uitzetten w
anneer de bedrijfstemperatuur
bereikt is.
– Ca. twee minuten wachten. –
Oliepeil
stok uit de geleidingspijp trekken.
Oliepeilstok met een schone doek afvegen
en tot de aanslag weer in de geleidingspijp
duwen.
– Vervolgens de oliepeilstok er weer uittrek-
ken en het o
liepeil controleren. Indien no-
dig motorolie bijvullen.
Afhankelijk van de rijstijl en het gebruik van
de wagen kan het olieverbruik tot 0,5 l/1.000
km bedragen. Bij de eerste 5.000 kilometer
kan het verbruik hoger liggen. Het motorolie-
peil moet daarom regelmatig worden gecon-
troleerd - bij voorkeur elke keer bij het tanken
en vóór langere ritten. ATTENTIE
Werkzaamheden aan de motor of in de motor-
ruimte dienen met de nodig
e voorzichtigheid
uitgevoerd te worden.
● Let vóór alle werkzaamheden in het motor-
compar
timent op de waarschuwingen ››› pag.
285. VOORZICHTIG
Als het oliepeil zich boven het gebied ›››
afb.
238 A bevindt, de motor niet starten. Dit
kan s c
hade aan de motor en de katalysator
tot gevolg hebben. Een Technische Dienst
raadplegen. 289
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 292 of 332

Aanwijzingen
Motorolie bijvullen Lees aandachtig de aanvullende informatie
›› ›
pag. 58
Voordat u de motorkap opent, eerst de waar-
schuwingen lezen en deze opvolgen ››› in
Vei ligheid
saanwijzingen voor werkzaamhe-
den in de motorruimte op pag. 285.
De plaats van de oliepeilstok is in de betref-
fende afbeelding van de motorruimte weer-
gegeven ››› pag. 287.
Motoroliespecificatie ›››
pag. 59
. ATTENTIE
Olie kan gemakkelijk branden! Wanneer u
olie b ij
vult, mag er geen olie op hete motor-
delen komen. VOORZICHTIG
Als het oliepeil zich boven het gebied ›››
afb.
238 A bevindt, de motor niet starten. Dit
kan s c
hade aan de motor en de katalysator
tot gevolg hebben. Ga dan naar een gespecia-
liseerde werkplaats. Milieu-aanwijzing
Het oliepeil mag in geen geval boven gebied
›› ›
afb. 238 A liggen. Anders kan olie via de
car t
erontluchting worden aangezogen en
door de uitlaat in de atmosfeer komen. Motorolie verversen
Lees aandachtig de aanvullende informatie
›› ›
pag. 58
De motorolie wordt bij onderhoudswerk-
zaamheden ververst.
Wij adviseren u daarom om de motorolie bij
een Technische Dienst te laten verversen.
In het Onderhoudsprogramma staat vermeld
wanneer de motorolie moet worden ververst. ATTENTIE
Motorolie alleen zelf verversen, wanneer u
ov er de noodz
akelijke vakkennis beschikt!
● Voordat u de motorkap opent, eerst de
waars
chuwingen lezen en deze opvolgen
››› pag. 285, Veiligheidsaanwijzingen voor
werkzaamheden in de motorruimte.
● Motor eerst laten afkoelen. Hete olie kan
brandwonden
veroorzaken.
● Een beschermende bril dragen - gevaar
door etsende werk
ing van oliespetters.
● Uw arm horizontaal houden, als u de olie-
aftap
plug met de hand losdraait, zodat de er-
uit lopende olie niet langs uw arm naar bene-
den kan lopen.
● Als uw huid met motorolie in contact is ge-
komen, dan dient
u uw huid vervolgens gron-
dig te wassen.
● Olie is giftig! Motorolie buiten het bereik
van kinder
en bewaren. VOORZICHTIG
Geen extra smeermiddel aan de motorolie
toev oe
gen. De motor kan hiervan schade on-
dervinden. Schade die door zulke middelen
ontstaat, valt niet onder de garantie. Milieu-aanwijzing
● Omdat de o
lie correct moet worden afge-
voerd en vanwege de benodigde speciale ge-
reedschappen en vakkennis adviseren wij u
de motorolie en het oliefilter bij een Techni-
sche Dienst te laten verversen.
● In geen geval mag olie in de riolering of in
de grond ter
echtkomen.
● Voor het opvangen van de afgewerkte olie
een hiervoor be
stemde bak gebruiken die de
gehele oliehoeveelheid van uw motor kan op-
vangen. Koelsysteem
C ontr
o
lelampje Er is een storing als:
●
Het controlelampje na enk
el
e seconden
niet weer uitgaat.
● Het controlelampje brandt of
knippert
tijdens het rijden en er tegelijkertijd drie
waarschuwingssignalen ››› klinken.
290
Page 293 of 332

Controleren en bijvullen
Het koelvloeistofpeil kan te laag of de koel-
vloei s
t
oftemperatuur te hoog zijn.
Koelvloeistoftemperatuur te hoog
Indien het controlelampje brandt, stop de
wagen, schakel de motor uit en laat hem af-
koelen. Koelvloeistofpeil controleren.
Als het koelvloeistofpeil in orde is, kan de
storing door het uitvallen van de koellucht-
ventilator zijn veroorzaakt. De zekering voor
de koelluchtventilator controleren en deze zo
nodig laten vervangen ››› pag. 106.
Als na een korte rit het controlelampje op-
nieuw gaat branden, niet verder rijden en de
motor afzetten. Neem contact op met een
Technische Dienst of een gespecialiseerde
werkplaats.
Koelvloeistofpeil te laag
Indien het controlelampje brandt, stop de
wagen, schakel de motor uit en laat hem af-
koelen. Eerst het koelvloeistofpeil controle-
ren. Wanneer het koelvloeistofpeil in het re-
servoir onder de "MIN"-markering staat, koel-
vloeistof bijvullen ››› .
ATTENTIE
● Als
de wagen om technische redenen stil-
gevallen is, hem op een veilige afstand van
het verkeer zetten. De motor afzetten, de
knipperlichten inschakelen en de gevaren-
driehoeken op de weg zetten. ●
Nooit de mot ork
ap openen, wanneer u
merkt dat damp of koelvloeistof naar buiten
komt - gevaar voor verbrandingen! Wachten
tot er geen damp of koelvloeistof meer ont-
snapt.
● De motorruimte van elke wagen is een ge-
vaarlijke
zone. Voordat u werkzaamheden in
de motorruimte uitvoert, de motor afzetten en
af laten koelen. Altijd de waarschuwingsaan-
wijzingen op ››› pag. 285 in acht nemen. Antivries/water bijvullen
Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
pag. 59
Vul koelvloeistof bij zodra het peil daarvan
onder de markering MIN (minimum) komt.
Koelvloeistofpeil controleren
– De wagen in horizontale stand parkeren.
– Contact uitschakelen.
– Lees het koelvloeistofpeil op het koelvloei-
stof
expansiereservoir af. Bij warme motor
moet het koelvloeistofpeil tussen de mar-
keringen staan. Bij warme motor kan het
peil ook iets boven de MAX-markering lig-
gen.
Antivries/water bijvullen
– Motor laten afkoelen. –
Bedek de
vuldop van het koelvloeistofex-
pansiereservoir met een doek en draai de-
ze voorzichtig naar links ››› .
– Vul alleen koelvloeistof bij indien in het ex-
pan
s
iereservoir nog koelvloeistof aanwezig
is; indien dit niet het geval is, kan de motor
beschadigd raken. Indien geen koelvloei-
stof meer aanwezig is in het expansiereser-
voir, niet verder rijden. Roep de hulp van
vakmensen in ››› .
– Als nog een restant koelvloeistof aanwezig
is
in het
expansiereservoir, vul dan bij tot
de max. markering.
– Vul koelvloeistof bij totdat het niveau sta-
biel b
lijft.
– Vuldop goed vastdraaien.
Koelvloeis
tofverlies moet in de eerste plaats
in lekkage worden gezocht. Wend u direct tot
een gespecialiseerde werkplaats om het
koelsysteem te laten controleren. Bij een
dicht koelsysteem kunnen verliezen alleen
voorkomen, als de koelvloeistof door over-
verhitting kookt en daardoor uit het koelsys-
teem wordt geperst. ATTENTIE
● Het k oel
systeem staat onder druk! De vul-
dop van het koelvloeistofexpansiereservoir
niet openen zolang de motor warm is - gevaar
voor brandwonden! » 291
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 294 of 332

Aanwijzingen
●
Antivries en k
oelvloeistof zijn schadelijk
voor de gezondheid. De antivries daarom al-
leen in de originele verpakking en buiten het
bereik van kinderen bewaren. Anders bestaat
gevaar voor vergiftiging.
● Als u werkzaamheden uitvoert in het mo-
torc
ompartiment, houd er dan rekening mee
dat de radiateurventilator ook bij uitgescha-
keld contact plotseling in werking kan treden
- gevaar voor verwondingen! ATTENTIE
Als er zich onvoldoende koelvloeistof in het
k oel sy
steem bevindt, dan kunnen er zich fou-
ten in de motor voordoen en kunnen er bijge-
volg ernstige verwondingen worden opgelo-
pen.
● Er moet worden nagegaan of het additie-
fpercent
age juist is, rekening houdend met
de laagst voorziene omgevingstemperatuur
op de plaats waar de wagen gebruikt zal wor-
den.
● Als er een extreem lage buitentemperatuur
is, kan de k
oelvloeistof bevriezen en kan de
wagen niet meer bewegen. Omdat in dat ge-
val ook de verwarming niet werkt, kunnen in-
zittenden die niet warm genoeg zijn gekleed
doodvriezen. VOORZICHTIG
Vul geen koelvloeistof bij als geen vloeistof
meer aanw ez
ig is in het expansiereservoir! Er
kan zo lucht in het koelsysteem terechtko- men. In dat geval, niet verder rijden. Roep de
hulp
v
an vakmensen in. Gevaar voor motor-
schade! VOORZICHTIG
De originele additieven mogen niet worden
g emen gd met
koelvloeistoffen die niet zijn
goedgekeurd door SEAT. Deze mengsels kun-
nen ernstige schade veroorzaken aan de mo-
tor en het koelsysteem.
● Als de vloeistof in het expansiereservoir
niet lil
a is maar bijvoorbeeld bruin, dan is het
additief G13 waarschijnlijk gemengd met een
niet-geschikte koelvloeistof. In dat geval
moet de koelvloeistof direct worden ververst.
Anders kan de werking van de wagen ernstig
verstoord worden en kan de motor defect ra-
ken! Milieu-aanwijzing
De koelvloeistof en de toevoegingen kunnen
het mi lieu
vervuilen. Indien een bedrijfsvloei-
stof vrijkomt, moet die op een daartoe ge-
schikte wijze worden opgevangen en op mili-
euvriendelijke wijze worden afgevoerd. Remvloeistof
R em vloei
stofpeil controleren Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
pag. 60 De plaats van het remvloeistofreservoir is te
zien in de betreff
ende afbeelding van de mo-
torruimte ››› pag. 287. Het is herkenbaar aan
de zwart-gele vuldop.
Het remvloeistofpeil zakt tijdens het rijden,
omdat de remblokken slijten en automatisch
gesteld worden.
Als het vloeistofpeil echter in korte tijd sterk
daalt of onder de "MIN"-markering zakt, kan
het remsysteem lek zijn geraakt. De controle-
lampjes in het instrumentenpaneel waar-
schuwen u ervoor dat het remvloeistofpeil te
laag is ››› pag. 123. ATTENTIE
Voordat u de motorkap opent en de remvloei-
st of
controleert, eerst de waarschuwingen le-
zen en deze opvolgen ››› pag. 285. Remvloeistof verversen
In het Onderhoudsprogramma staat vermeld
w
anneer de r
em
vloeistof moet worden ver-
verst.
Wij adviseren u om de remvloeistof bij een
Technische Dienst te laten verversen.
Voordat u de motorkap opent, eerst de waar-
schuwingen ››› in Veiligheidsaanwijzingen
v oor w
erkz
aamheden in de motorruimte op
pag. 285 in "Veiligheidsaanwijzingen voor
292
Page 295 of 332

Controleren en bijvullen
werkzaamheden in de motorruimte" lezen en
dez e op
v
olgen.
De remvloeistof trekt vocht aan en neemt
daarom in de loop van de tijd water uit de
omringende lucht op. Een te hoog waterge-
halte van de vloeistof kan echter op den duur
corrosieschade in het remsysteem veroorza-
ken. Bovendien wordt het kookpunt van de
remvloeistof aanzienlijk lager. Daardoor
wordt bij sterke belasting van de remmen de
remwerking minder doordat er luchtbelvor-
ming in het remsysteem ontstaat.
Zorg ervoor dat u altijd de juiste remvloeistof
gebruikt. Gebruik uitsluitend remvloeistof die
uitdrukkelijk voldoet aan de norm VW 501
14.
U kunt remvloeistof die voldoet aan norm VW
501 14 kopen bij een SEAT dealer of bij een
officiële SEAT werkplaats. Mocht deze niet
voorradig zijn, gebruik dan uitsluitend een
remvloeistof van hoge kwaliteit die voldoet
aan de DIN-norm ISO 4925 CLASS 4 of aan de
VS-norm FMVSS 116 DOT 4.
Indien u een remvloeistof van een ander type
of van lagere kwaliteit gebruikt, kan dat de
werking van het remsysteem negatief beïn-
vloeden. Als de verpakking niet vermeld dat
de remvloeistof voldoet aan de norm VW 501
14, DIN ISO 4925 CLASS 4 of de VS-norm
FMVSS 116 DOT 4, gebruik deze vloeistof dan
niet. ATTENTIE
Remvloeistof is giftig. De remwerking neemt
aanz ien
lijk af, aangezien de viscositeit met-
tertijd verloren gaat.
● Voordat u de motorkap opent en de rem-
vloeist
of controleert, eerst de waarschuwin-
gen lezen en deze opvolgen ››› pag. 285.
● Remvloeistof alleen in de gesloten origine-
le v
erpakking en buiten het bereik van kinde-
ren bewaren. Vergiftigingsgevaar!
● De remvloeistof vervangen volgens de aan-
wijzin
gen in het Onderhoudsprogramma. Bij
te oude remvloeistof kan het bij grote belas-
ting van de remmen tot luchtbelvorming in
het remsysteem komen. Hierdoor worden de
remwerking en bijgevolg de rijveiligheid ver-
minderd. Gevaar voor ongelukken. VOORZICHTIG
Remvloeistof tast de lak aan. Elke vloeistof-
re s
t in contact met de lak onmiddellijk afve-
gen. Milieu-aanwijzing
Met betrekking tot het opslaan en afvoeren
van r emb
lokken en remvloeistof gelden wet-
telijke voorschriften. Het servicenetwerk van
SEAT beschikt over de nodige vakkennis en is
erop ingesteld om deze afvalstoffen milieube-
wust op te slaan en af te voeren. Reservoir ruitensproeiervloei-
s
t
of
R
uitensproeiervloeistofpeil controle-
ren en sproeiervloeistof bijvullen Lees aandachtig de aanvullende informatie
›› ›
pag. 60
De ruitensproeier wordt via het ruitensproei-
erreservoir, dat zich in de motorruimte be-
vindt, van vloeistof voorzien. Het heeft een
inhoud van ca. 3 liter.
Het reservoir zit in de motorruimte.
Schoon water is niet voldoende om de ruiten
goed te reinigen. Daarom adviseren wij altijd
een ruitenreiniger aan het water toe te voe-
gen. Op de markt zijn ruitenreinigers verkrijg-
baar met een sterk reinigend vermogen die
vorstbestendig zijn en die dus het hele jaar
door gebruikt kunnen worden. Let op de
mengvoorschriften op de verpakking. ATTENTIE
Werkzaamheden aan de motor of in de motor-
ruimte dienen met de nodig
e voorzichtigheid
uitgevoerd te worden.
● Let vóór alle werkzaamheden in het motor-
compar
timent op de waarschuwingen ››› pag.
285. » 293
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 296 of 332

Aanwijzingen
VOORZICHTIG
● In geen g ev
al antivries of andere additieven
aan de ruitensproeiervloeistof toevoegen.
● Uitsluitend kwalitatief degelijke ruitenreini-
gers
gebruiken met de door de fabrikant voor-
geschreven hoeveelheid water. Bij andere
schoonmaakmiddelen of zeepoplossingen
kunnen de zeer kleine openingen van de
breedsproeiers verstopt raken. Wagenaccu
Ge bruikt
e symbo
len en waarschuwin-
gen met betrekking tot werkzaamhe-
den aan de accu van de wagen Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
pag. 61
Uw ogen beschermen
Accuzuur is sterk etsend. Handschoenen en oog-
bescherming dragen!
Vuur, vonken, open vlam en roken verboden!
Als een accu wordt geladen, ontstaat het licht
ontvlambare knalgas!
Kinderen verwijderd houden van accuzuur en ac-
cu! ATTENTIE
Bij werkzaamheden aan de accu en aan de
elektri s
che installatie bestaat gevaar voor
verwondingen, brandwonden, ongevallen en
brand:
● Uw ogen beschermen. Geen zuur- of lood-
houdende deeltjes
in de ogen, op de huid of
op kleding laten komen.
● Accuzuur is sterk etsend. Handschoenen en
oogbes
cherming dragen. Accu niet kantelen:
uit de ontgassingsopeningen kan accuzuur
vloeien.
● Zuurspatjes in de ogen direct enkele minu-
ten met s
choon water uitspoelen. Ga vervol-
gens onmiddellijk naar een arts. Zuurspatjes
op de huid of op de kleding direct met zeep-
sop neutraliseren en met veel water naspoe-
len. Na inwendig gebruik van accuzuur direct
naar een arts gaan.
● Vuur, vonken, open vlam en roken verbo-
den. Vonk
vorming bij het werken met kabels
en elektrische apparaten en door elektrosta-
tische ontlading vermijden. Nooit de accupo-
len kortsluiten. Gevaar voor verwondingen
door elektrische vonken.
● Als een accu wordt geladen, ontstaat een
licht ont
vlambaar knalgas. Laad de accu al-
leen op in goed geventileerde ruimten.
● Kinderen verwijderd houden van accuzuur
en accu!
● V
óór alle werkzaamheden aan de elektri-
sche in
stallatie de motor, het contact en alle
elektrische apparatuur uitschakelen. De min- kabel van de accu losmaken. Bij het vervan-
gen
v
an lampjes is het voldoende om de ver-
lichting uit te schakelen.
● Voordat u de kabels van de accu losmaakt,
door ontgrendelin
g van de wagen het alarm-
systeem uitschakelen! Anders wordt het
alarmsysteem geactiveerd.
● Bij het loskoppelen van de accu van de
elektris
che installatie eerst de minkabel en
daarna de pluskabel losmaken.
● Voordat de accu weer wordt aangesloten,
all
e elektrische apparatuur uitschakelen.
Eerst de pluskabel en daarna de minkabel
aansluiten. De aansluitkabels mogen in geen
enkel geval worden verwisseld – gevaar voor
kabelbrand!
● Nooit een bevroren of ontdooide accu opla-
den - gevaar
voor explosie en etsende werk-
ing! Een accu vervangen als deze eenmaal be-
vroren is geweest. Een lege accu kan al bij
temperaturen rond 0°C (+32°F) bevriezen.
● Let erop dat de ontgassingsslangen altijd
op de accu's
zijn aangesloten.
● Geen accu's gebruiken die beschadigd zijn.
Ontploffing
sgevaar! Beschadigde accu's di-
rect vervangen. VOORZICHTIG
● De k abel
s van de accu nooit bij ingescha-
keld contact losmaken omdat anders de elek-
trische installatie resp. elektronische onder-
delen worden beschadigd. 294