Page 105 of 332

Zelfhulp
de wagen meer werkt, zoals bijv. de alarm-
lic ht
en. In aut
o's met Keyless Access-systeem
kan het stuur blokkeren. ATTENTIE
Als de stroomvoorziening is uitgevallen,
werkt de
verlichting niet (bv. remlicht en
knipperlichten). Sleep de wagen niet af. An-
ders bestaat er gevaar voor ongelukken. ATTENTIE
Als u aansleept, ontstaat een hoog risico voor
ong ev
allen, bijv. doordat tegen de slepende
wagen wordt gebotst. VOORZICHTIG
Als vanwege een defect de versnellingsbak
van u w w
agen geen smeermiddel meer krijgt,
mag de wagen alleen met opgetilde aange-
dreven wielen of met een speciale transport-
wagen of aanhangwagen worden afgesleept. VOORZICHTIG
De wagen mag niet verder dan 50 m worden
aang etr
okken. Anders bestaat het risico dat
de katalysator beschadigd raakt. Let op
● Hierbij moet en de w
ettelijke voorschriften
worden opgevolgd. ●
Bij beide wag en
s de alarmlichten inschake-
len. Let daarbij echter zo nodig op andere
voorschriften.
● De sleepkabel mag niet verdraaid zijn. Is
dat w
el het geval, kan het voorste sleepoog
los raken van de wagen. Aanwijzingen voor het aanslepen
In het algemeen geldt dat een wagen niet ge-
st
ar
t mag worden door hem te slepen. Ge-
bruik in plaats daarvan de starthulp
››› pag. 72.
Om technische redenen kunnen de volgende
wagens niet worden gestart door te slepen:
● Wagens met automatische versnellingsbak.
● Als de accu van de wagen leeg is, omdat in
wag en
s met vergrendel- en startsysteem
Keyless Access de stuurinrichting geblok-
keerd blijft en de elektronische parkeerrem
en elektronische stuurkolomvergrendeling
niet gelost kunnen worden indien ze zijn in-
geschakeld.
● Als de accu volledig ontladen is, werken de
reg
eleenheden van de motor mogelijk niet
meer correct.
Wanneer uw wagen toch gestart moet wor-
den door te slepen (enkel handgeschakelde
versnellingsbak):
● De 2e of 3e versnelling inschakelen. ●
Koppelin
g ingetrapt houden.
● Schakel het contact en de alarmlichten in.
● Wanneer beide voertuigen in beweging
zijn, laat
u het koppelingspedaal los.
● Zodra de motor aanslaat, trapt u het koppe-
lings
pedaal in en ontkoppelt u de versnelling
om botsing met het trekkende voertuig te
vermijden. Let op
De motor kan enkel gestart worden door sle-
pen indien de elektr oni
sche parkeerrem en
eventueel de elektronische stuurkolomver-
grendeling uitgeschakeld zijn. Als de wagen
zonder stroom zit of er een defect is in het
elektrische systeem, moet de motor gestart
worden met de starthulp om de elektronische
parkeerrem en de elektronische stuurkolom-
vergrendeling uit te schakelen. 103
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 106 of 332

Noodgevallen
Voorste sleepoog Afb. 106
Voorbumper rechts: de afdekking
v er
w
ijderen. Afb. 107
Voorbumper rechts: vastgeschroefd
s leepoog. Het voorste sleepoog wordt pas ingebouwd
w
anneer het
nodig i
s.
Rechts in de voorbumper zit een opening met
afdekking waarin het sleepoog kan worden
geschroefd. –
Neem het sl
eepoog uit de wagengereed-
schapsset.
– Verwijder de afdekking door er op de rech-
terkant
op te drukken tot het losklikt ››› afb.
106.
– Het sleepoog helemaal naar links vas
t-
draaien, in pijlrichting ››› afb. 107.
Sleepoog na gebruik eruit draaien en de af-
dekkap weer in de bumper plaatsen. Plaats
het sleepoog terug bij het wagengereed-
schap. Meen het sleepoog altijd mee in de
wagen.
Achterste sleepoog Afb. 108
Achterbumper rechts: afdekkap. Afb. 109
Achterbumper rechts: vastge-
sc hr
oefd sleepoog. Het achterste sleepoog wordt pas ingebouwd
w
anneer het
nodig i
s.
Rechts in de achterbumper zit een opening
met afdekking waarin het sleepoog kan wor-
den geschroefd
– Neem het sleepoog uit de wagengereed-
sch
apsset ››› pag. 99.
– Verwijder de afdekking door er op de rech-
terkant
op te drukken tot het losklikt ››› afb.
108.
– Schroef het sleepoog in de schroefdraad
vas
t ››› afb. 109 en trek dit met de wielsleu-
tel stevig aan.
Schroef het sleepoog na het gebruik weer er-
uit en let dit bij het wagengereedschap.
Plaats de afdekking weer in de bumper terug.
Meen het sleepoog altijd mee in de wagen.
104
Page 107 of 332

Zelfhulp
ATTENTIE
● Als
het sleepoog niet tot de aanslag erin
geschroefd wordt, kan de schroefdraad bij
het afslepen losraken – gevaar voor ongeluk-
ken.
● Bij wagens met trekhaak alleen speciale
sleepk
abels gebruiken - Gevaar voor ongeval-
len! VOORZICHTIG
Gebruik bij wagens met trekhaak alleen spe-
ci a
le sleepstangen om beschadigingen aan
de stang met kogelkop te voorkomen. Dit zijn
sleepstangen, die speciaal voor trekhaken
zijn vrijgegeven. Slepen van wagens met schakelbak
Het slepen gaat relatief probleemloos.
Neem ook
de aan
w
ijzingen ›››
pag. 102 in
acht.
De wagen kan gewoon met een sleepstang/-
kabel of met van de grond getilde voor- of
achteras worden gesleept. De maximale snel-
heid bij het slepen is 50 km/u (30 mph).
Slepen bij automatische transmissie Het slepen gaat niet probleemloos. Neem ook de aanwijzingen
››
›
pag. 102 in
acht.
De wagen kan gewoon met een sleepstang/-
kabel worden gesleept. Let hierbij op het vol-
gende:
● Keuzehendelstand N insc
hakelen.
● Tijdens het slepen bedraagt de maximale
snelheid 50 km/u
(30 mph).
● De maximale sleepafstand bedraagt 50 ki-
lometer
. Reden: bij niet-draaiende motor
werkt de ATF-pomp niet, de versnellingsbak
wordt bij hogere snelheden en grotere af-
standen daarom niet voldoende gesmeerd.
Als de wagen met een takelwagen wordt ge-
sleept, mag de wagen alleen met opgetilde
voorwielen worden gesleept. Reden: de aan-
drijfassen zitten aan de voorwielen. Bij aan
de achterzijde opgetilde - dus naar achteren
getrokken - wagen draaien de aandrijfassen
naar achteren . Hierdoor bereiken de satelliet-
wielen in de automatische transmissie zulke
hoge toerentallen, dat de versnellingsbak in
korte tijd zwaar wordt beschadigd. Let op
● Als
normaal slepen niet mogelijk is of als
de afstand waarover moet worden gesleept
langer dan 50 km is, moet de wagen op een
speciaal transportvoertuig of een aanhang-
wagen worden vervoerd. ●
Als
de voeding wordt onderbroken in stand
P, kan de keuzehendel niet meer worden ver-
plaatst. Gebruik in dat geval de noodontgren-
deling van de keuzehendel om met de wagen
te kunnen rijden/manoeuvreren. 105
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 108 of 332

Noodgevallen
Zekeringen en lampjes Z ek
erin
gen
Inleiding tot thema In principe kan een zekering toegewezen zijn
aan v
er
scheidene apparaten. Omgekeerd is
het ook mogelijk dat één apparaat verschil-
lende zekeringen gebruikt.
Vervang de zekeringen alleen als de oorzaak
van de fout werd opgelost. Wanneer een
nieuw geplaatste zekering na korte tijd weer
doorbrandt, moet de elektrische installatie
door een gespecialiseerde werkplaats wor-
den nagekeken. ATTENTIE
De hoge spanning van het elektrische sys-
teem k an s
troomschokken en ernstige brand-
wonden veroorzaken. Deze kunnen zelfs do-
delijk zijn!
● Raak nooit de elektrische kabels van het
ontst
ekingssysteem aan.
● Voorkom kortsluiting in de elektrische in-
sta
llatie. ATTENTIE
Het gebruik van verkeerde zekeringen, de ver-
van gin
g van zekeringen en het overbruggen
van een stroomcircuit zonder zekeringen kan brand en ernstige verwondingen tot gevolg
hebben.
● Ge bruik
nooit zekeringen met een te hoge
strooms
terkte. Vervang de zekeringen alleen
door zekeringen voor dezelfde stroomsterkte
(zelfde kleur en opschrift) en grootte.
● Probeer een zekering nooit te repareren.
● Vervang de zekeringen nooit door een me-
tal
en draad, een nietje of iets vergelijkbaars. VOORZICHTIG
● Sc hak
el de motor, lichten en overige elek-
trische apparatuur uit en haal de sleutel uit
het contact voordat u een zekering vervangt,
om schade aan het elektrische systeem te
voorkomen.
● Wanneer een zekering door een zwaardere
zekerin
g wordt vervangen, kan er ook schade
op een andere plaats in de elektrische instal-
latie ontstaan.
● Dek de open zekeringenhouders af om te
voorkomen d
at er vuil of vocht in de kast te-
rechtkomt, aangezien dit het elektrische sys-
teem kan beschadigen.
● Verwijder de deksels van de zekeringen-
houders en bou
w ze weer correct in om be-
schadigingen te voorkomen. Let op
● Bij een elektri s
ch apparaat kunnen meerde-
re zekeringen horen. ●
Meer der
e apparaten kunnen gezamenlijk
met een zekering zijn beveiligd.
● Er zijn in het voertuig meer zekeringen dan
in dit hoofd
stuk vermeld worden. Deze mo-
gen alleen vervangen worden in een gespeci-
aliseerde werkplaats.
● De posities die niet bezet zijn door een ze-
kering s
taan ook niet vermeld in de tabellen.
● Enkele van de in de tabellen vermelde ver-
bruikers
horen alleen bij bepaalde type-uit-
voeringen of zijn voor optioneel verkrijgbare
uitrusting.
● Let erop dat de tabellen overeenkomen met
de stand
van de techniek tijdens het drukken
van dit instructieboekje; waardoor ze dus aan
wijzigingen onderhevig zijn. Zekeringenoverzicht, dashboard links
Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
pag. 62
Vervang de zekeringen alleen door zekerin-
gen voor dezelfde stroomsterkte (zelfde kleur
en opschrift) en grootte.
Nr.Stroomverbruiker/Ampère
1Trekhaak20
2Sigarettenaansteker/Accessoireaan-
sluiting20
3Soundversterker30 106
Page 109 of 332

Zekeringen en lampjesNr.Stroomverbruiker/Ampère
6Centrale vergrendeling40
8Aanjager verwarming/Climatronic30
10Trekhaak20
11Elektrokleppen CNG7,5
13Lichtschakelaar, LSS- en SMLS-stuur-
kolom, diagnoseaansluiting, re-
gen-/lichtsensor7,5
14LSS-stuurkolom: ruitenwisserhendel10
15Combi7,5
16Voeding lichten rechts40
17Ruitbediening rechterportieren30
18Ruitenwissers30
19Radio, multimediasysteem25
20Achterruitverwarming30
21SCR-regeleenheid30
23Rear view camera7,5
24Connectivity Box, aansluiting externe
audiobronnen (dubbele USB-Aux IN),
telefoonversterker, MIB-scherm5
25Elektronica stuurkolom (MFL)7,5
26Gateway7,5
27Regeleenheid actieve wielophanging7,5
28DWA-sensor7,5
Nr.Stroomverbruiker/Ampère
29DWA-claxon7,5
31Regeleenheid clima 9AA/9AB7,5
Regeleenheid Climatronic 9AK15
32LSS-stuurkolom, zonder Kessy7,5
33Ruitbediening linkerportieren30
35Voeding lichten links40
36Signal horn20
37Regeleenheid stoelverwarming30
38BCM Power C6330
39BSD, PDC, MRR10
40
Lichtschakelaar, diagnoseaansluiting,
lichtbundelhoogteverstelling, LSS-
stuurkolom: lichten, halogeenkoplam-
pen, achteruitrijschakelaar, elektro-
chromatische spiegel, RKA zonder ra-
dio
7,5
41Afstelling buitenspiegels zonder in-
klappen,7,5
42Koppelingspedaal, startrelais, CNG-re-
lais bobine, AA-druksensor7,5
43DWP-relais bobine, achterruitwisser-
motor, verwarmde sproeiers15
44Airbag7,5
45Linker koplamp Leimo Plus7,5
Nr.Stroomverbruiker/Ampère
46Rechter koplamp Leimo Plus7,5
48Stuurkolomvergrendeling, Kessy re-
geleenheid7,5
49SCR-relais bobine7,5
53Keuzehendel automaat, ZSS7,5
58Dubbele waterpomp7,5
59Verwarmde buitenspiegels10
60Trekhaak30
61Trekhaak30
Zekeringenoverzicht in de motorruim-
t
e Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
pag. 62
Vervang de zekeringen alleen door zekerin-
gen voor dezelfde stroomsterkte (zelfde kleur
en opschrift) en grootte.
Nr.Stroomverbruiker/Ampère
1
Module MPI-motorinspuiting10
Module TSI-motorinspuiting15
Module dieselmotorinspuiting30» 107
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 110 of 332

NoodgevallenNr.Stroomverbruiker/Ampère
2
Brandstofdoseerklep (TJ4/T6P/TJ7),
Circulatiepomp koelvloeistof lage tem-
peratuur (TJ4/T6P/TJ7); Oliedrukregel-
klep (TJ1), AGR koelingsklep (TJ1), Ho-
ge- en lagedrukwaterpomp (TJ1), SCR-
relais bobine
7,5
3Lambdasondes15
4Pomprelais benzinemotor (MPI), Vlot-
terregeleenheid (TSI en diesel)15
5
Drukomzetter, EPW elektroklep, TOG-
sensor, PWM elektrische ventilator,
Variabele distributieklep, Klep voor ac-
tief-koolstofreservoir en oliedrukregel-
klep (TSI)
10
6
Ontstekingsbobines (MPI en TSI)20
Gloeibougierelais, weerstand aanzuig-
buis (diesel)7,5
7Onderdrukpomp (TSI)15
8EKP-relais verstuivers en bobine (MPI
en CNG), brandstofdoseerklep (diesel)10
9Servosensor7,5
10Vref accu: Gateway, BDM en BCM7,5
14Module motorinspuiting, hoofdrelais
motor, ESC7,5
15Automatische versnellingsbak DQ200
en AQ16030
1750 diag7,5
Nr.Stroomverbruiker/Ampère
18Startmotor30
20ESC (pomp)60
ABS (pomp)40
21ESC/ABS (kleppen)25
24Elektrische ventilator TH4 zonder airco
voor landen met gematigd klimaat30
25
Elektrische ventilator TH4 met airco of
T5I voor landen met gematigd klimaat20
PTC140
26Elektrische ventilator TJ1/TJ4/TJ7/T6P
of TH4/T5I voor landen met gematigd
klimaat50
27
Elektrische ventilator TH4 met airco of
T5I voor landen met gematigd klimaat30
PTC240
28PTC340
Vervangen van lampjes
A l
g
emene aanwijzingen Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
pag. 63
Voor het vervangen van lampjes is enige
technische vaardigheid vereist. Als u zelf lampen wilt vervangen in het mo-
torc
ompartiment, houd er dan rekening mee
dat dit een gevaarlijke zone is ››› in Veilig-
heid s
aan
wijzingen voor werkzaamheden in
de motorruimte op pag. 285.
Een lampje mag alleen worden vervangen
door een lampje van gelijke uitvoering. De
aanduiding van het wattage staat op de
lampvoet.
Afhankelijk van het uitrustingsniveau zijn er
verschillende koplampsystemen en achter-
lichten:
● Halogeenkoplamp
● Full-led koplamp*
● Hoofd-halogeenkoplamp met led-dagrijver-
lichting*
● A
chterlicht met lampen
● Achterlicht met led*
Ful
l-led koplampen*
Full-led koplampen verrichten alle verlich-
tingsfuncties (daglicht, parkeerlicht, knipper-
licht, dimlicht en routelicht) met lichtgevende
diodes (led's) als lichtbron.
De full-led koplampen zijn ontworpen om de
gehele levenscyclus van de wagen mee te
kunnen en de lichtbronnen kunnen niet wor-
den vervangen. Bij schade aan een koplamp
moet u naar de werkplaats van een officiële
dealer gaan voor vervanging.
108
Page 111 of 332

Zekeringen en lampjes
ATTENTIE
● Als
de motor op bedrijfstemperatuur is,
moet bij werkzaamheden in de motorruimte
bijzonder zorgvuldig te werk worden gegaan -
gevaar voor verbranding!
● Lampen staan onder druk en kunnen explo-
deren al
s ze worden vervangen - gevaar voor
verwondingen!
● Let er bij het vervangen van de lampen op,
dat u
zich niet verwondt aan scherpe delen in
het koplamphuis. VOORZICHTIG
● Voor het w
erken aan het elektrisch systeem
moet de sleutel uit het contact gehaald wor-
den. Gevaar voor kortsluiting!
● Vóór het vervangen van het gloeilampje de
verlichtin
g resp. parkeerlichten uitschakelen. Milieu-aanwijzing
Met betrekking tot de opslag en afvoer van
defect e l
ampjes kunt u informatie verkrijgen
bij de gespecialiseerde winkels. Let op
● Afhank elijk
van de weersomstandigheden
(koude, vocht) kunnen de koplampen, de mis-
tlampen, achterlichten en knipperlichten tij-
delijk beslaan. Dit heeft geen invloed op de
levensduur van het verlichtingssysteem. Bij
het inschakelen van de lichten, ontwasemt de
zone waar de lichtbundel uitstraalt snel. Het is echter mogelijk dat de randen binnenin
aang
e
slagen blijven.
● Controleer regelmatig of de verlichting van
uw wag
en goed werkt, met name de verlich-
ting aan de buitenzijde van de wagen. Dat is
niet alleen in het belang van uw eigen veilig-
heid, maar ook in het belang van de veilig-
heid van andere verkeersdeelnemers.
● Zorg ervoor dat u een nieuw lampje hebt,
voord
at u het kapotte lampje gaat uitbouwen.
● Lampenglas niet met de blote hand aanra-
ken. Gebruik
een stoffen doek of papier. Pak
het glas van het gloeilampje niet met blote
handen vast. Gebruik een schone stoffen
doek of schoon papier. De vetsporen die de
vingers achterlaten zouden anders door de
warmte van het brandende gloeilampje ver-
dampen en op het spiegeloppervlak neer-
slaan met als gevolg dat de reflector dof
wordt.
● Afhankelijk van de uitrusting van de wagen
kan de binnen- en/of
buitenverlichting ge-
heel of gedeeltelijk uit leds bestaan. De leds
gaan gemiddeld langer mee dan de levens-
duur van de wagen. Bij een defect aan een
led-verlichting moet u naar de werkplaats van
een officiële dealer gaan voor vervanging. Gloeilampjes vooraan vervan-
g
en
Lamp j
e van het grootlicht Afb. 110
In de motorruimte: lampje grootlicht. –
Motorkap openen.
– Draai het deksel 1 naar links en verwijder
het
›
›
› afb. 110.
– Verwijder de stekker van het lampje 2 door deze naar buiten te trekken.
– Verwijder het lampje door het los te trekken
en p l
aats
het nieuwe.
– Breng de stekker van het lampje 2 aan.
– Breng het deksel 1 aan en draai het naar
r ec
hts.
– W
erking van het nieuwe lampje controle-
ren.
109
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 112 of 332

Noodgevallen
Lampje dimlicht Afb. 111
In de motorruimte: de afdekking ver-
w ijder
en. Afb. 112
In de motorruimte: lampje dimlicht. –
Motorkap openen. –
De b
and ›
›› afb. 111 1 verplaatsen in pijl-
ric htin
g en de k
ap verwijderen.
– Verwijder de stekker van het lampje ›››
afb.
112 2 .
– De houderveer ››
›
afb. 112 3 loshaken
door de v
eer n
aar binnen en naar rechts te
drukken.
– Verwijder het lampje en plaats het nieuwe,
zodat
het bevestigingsuitsteeksel van de
schotel past in de uitsparing van de reflec-
tor.
– Connector plaatsen.
– Deksel plaatsen en band sluiten. Ervoor
zorg
en dat gedurende deze handeling de
pakking goed vastzit op de afdekking van
de houder.
– Werking van het nieuwe lampje controle-
ren. Knipperlic
ht en DRL-/stadslicht (dag-
rijlicht) 1) Afb. 113
In de motorruimte: Lampje knipper-
lic ht
1 en lampje DRL-licht (daglicht)
2 .
–
Motorkap openen.
– Draai de fitting ››
› afb. 113 1 of
2 naar
link s
en tr
ek eraan.
– Verwijder het lampje door dit naar links te
draaien en te
gelijkertijd op de fitting te
drukken.
– Ga in omgekeerde volgorde te werk voor de
montage. 1)
Bij uitvoeringen met koplampen met led-daglicht
kan dit l
ampje niet worden vervangen. Het is zo ont-
worpen dat het de hele levensduur van de wagen
meegaat. Bij een defect moet u naar de werkplaats
van een officiële dealer gaan voor vervanging.
110