Page 201 of 332

Rijden
Bij wagens met bestuurdersinformatiesys-
t eem w
or
dt de uitschakeling in het instru-
mentenpaneel met een permanent brandend
ESC-lampje en de tekstmelding Elektroni- sche Stabiliserings Controle ge-
deactiveerd (tijdelijk) weergegeven.
– Schakel bij draaiende motor de aandrijfs-
lipreg
eling (ASR) uit 1)
.
– Plaats de keuzehendel in de stand "S" of
tiptronic, of k
ies de rijstijl sport in SEAT
Drive Profile* ››› pag. 237.
– Met uw linkervoet het rempedaal krachtig
intrappen en t
en minste 1 sec. volledig in-
getrapt houden.
– Trap met de rechtervoet het gaspedaal vol-
ledig of n
aar kickdown-stand in. Er wordt
daarbij een motortoerental van ca. 3200
tpm (benzinemotor) of ca. 2000 tpm (die-
selmotor) ingesteld.
– Linkervoet van het rempedaal halen. ATTENTIE
● Pa s
uw rijstijl altijd aan de verkeerssituatie
aan.
● De Launch Control alleen gebruiken wan-
neer de weg
- en verkeersomstandigheden dit toelaten en andere verkeersdeelnemers door
uw rij
s
tijl en het acceleratievermogen van de
wagen niet worden gehinderd of in gevaar ge-
bracht.
● Let erop dat de ESC ingeschakeld blijft.
Houd er wel r
ekening mee dat bij uitgescha-
keld(e) ASR en ESC de wielen kunnen door-
draaien en de wagen kan uitbreken - slipge-
vaar! Gevaar voor ongevallen!
● Na het wegrijden moet u opnieuw de
"sport
stand" uitschakelen voor de ESC, door
kort op de toets te drukken. Let op
● Het i s
mogelijk dat door gebruik van het
launch-controlprogramma de temperatuur
van de versnellingsbak flink oploopt. In dat
geval moet het programma enkele minuten
worden uitgeschakeld. Zodra de transmissie
weer is afgekoeld, kan het programma op-
nieuw worden gebruikt.
● Bij accelereren met het launch-controlpro-
gramma w
orden alle wagenonderdelen sterk
belast. Dit kan tot hogere slijtage leiden. Bergafdaalhulp*
De bergafdaalhulp ondersteunt de bestuur-
der bij het
rijden op hel
lingen.
In de keuzehendelstanden D/S wordt bij het
intrappen van de voetrem de bergafdaalhulp
geactiveerd. De automatische transmissie
schakelt automatisch terug naar een voor de
afdaling geschikte versnelling. Binnen de na-
tuurkundige aandrijftechnische grenzen pro-
beert de bergafdaalhulp de voor het afdalen
gekozen snelheid aan te houden. Het kan
eventueel noodzakelijk zijn de snelheid ook
met de voetrem te corrigeren. Aangezien de
bergafondersteuning slechts kan reduceren
tot de 3e versnelling, dient op steile hellin-
gen mogelijk overgeschakeld te worden naar
tiptronic-stand. In dat geval kunt u in triptro-
nic-stand handmatig terugschakelen naar de
2e of 1e versnelling om op de motor af te
remmen en de remmen te ontlasten.
Zodra de helling minder steil wordt of het
gaspedaal wordt ingetrapt, schakelt de berg-
afdaalhulp weer uit.
Bij wagens met snelheidsregelsysteem*
››› pag. 212 wordt bij het instellen van de
snelheid ook de bergafdaalhulp geactiveerd. »1)
Wagens zonder bestuurdersinformatiesysteem:
het c ontr
olelampje knippert langzaam / Wagens met
bestuurdersinformatiesysteem: het controlelampje
brandt continu. 199
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 202 of 332

Bedienen
ATTENTIE
De bergafdaalhulp is niet verder beschikbaar
dan bep aa
ld door de grenzen van de natuur-
kundige wetten. Daardoor kan deze niet on-
der alle omstandigheden de snelheid cons-
tant houden. Blijf altijd paraat om zelf te rem-
men! Inertiestand
De inertiestand maakt het mogelijk om ge-
bruik t
e m
aken van de kinetische energie van
de wagen bij het rijden op plaatsen waar het
gaspedaal niet hoeft te worden ingetrapt. Zo
wordt brandstof bespaard. Gebruik de iner-
tiestand om de wagen "uit te laten rollen",
bijvoorbeeld bij het naderen van de bebouw-
de kom.
Inertiestand activeren
Voorwaarde: keuzehendel in stand D, hellin-
gen minder dan 12%.
– Kies in SEAT Drive Profile* de stand Eco
› ›
›
pag. 237.
– Haal de voet van het gaspedaal.
De aanw
ijzing voor de bestuurder vermeldt
Inertie . Bij snelheden hoger dan 20 km/u
(12 mpu) ontkoppelt de transmissie automa-
tisch en rolt de wagen uit, zonder af te rem-
men op de motor. Zolang de wagen rolt,
draait de motor stationair. Inertiestand deactiveren
– Bedien het rempedaal of koppelingspe-
daal.
Om w
eer te gaan afremmen en de uitschake-
ling van de motor ongedaan te maken, hoeft
u slechts op het rempedaal te trappen.
De combinatie van de inertie-stand (= lange-
re afstand met minder energie) en de ontkop-
peling door inertie (= kortere afstand waarbij
brandstof nodig is) verbetert het brandstof-
verbruik en reduceert de uitlaatgasemissie. ATTENTIE
● Als
de inertie-stand is geactiveerd, houd er
dan rekening mee dat bij het naderen van een
obstakel en het loslaten van het gaspedaal
de wagen niet op normale wijze vertraagt -
gevaar op ongelukken!
● Bij gebruik van de inertie-stand in een af-
dalin
g, kan de snelheid van de wagen toene-
men - gevaar op ongelukken!
● Als anderen met uw wagen rijden, waar-
schu
w deze dan voor de inertie-stand. Let op
● De iner tie-
stand is uitsluitend beschikbaar
in de rijstand eco (SEAT Drive Profile*).
● De aanwijzing voor de bestuurder Inertie
wordt
uitsluitend gegeven in combinatie met
het actueel verbruik. In inertie-stand wordt de versnelling niet meer weergegeven (bijv.
"E" ver
s
chijnt in plaats van "E7").
● Bij hellingen steiler dan 15% wordt de iner-
tiest
and automatisch tijdelijk gedeactiveerd. Noodprogramma
Bij een storing in het systeem is er een nood-
progr
amm
a.
Als in het display in het instrumentenpaneel
alle standen van de keuzehendel tegen een
lichte achtergrond worden weergegeven, dan
is er een storing opgetreden in het systeem
en werkt de automatische transmissie in het
noodprogramma. Met het noodprogramma
kan nog steeds met de auto gereden worden,
maar dan wel met een lagere snelheid en
niet meer in alle rijstanden. In bepaalde ge-
vallen is niet mogelijk dat niet meer achteruit
kan worden gereden. VOORZICHTIG
Als de transmissie in het noodprogramma
werkt, g a d
an direct naar een gespecialiseer-
de werkplaats om de storing te laten verhel-
pen. Koppeling
Koppeling oververhit! Stop!
200
Page 203 of 332

Rijden
De koppeling is oververhit en kan bescha-
digd r ak
en.
Zet de wagen stil en laat de
transmissie afkoelen bij draaiende motor
(stationair) en de keuzehendel in stand P. Zo-
dra het controlelampje dooft en de aanwij-
zing voor de bestuurder verdwijnt, gaat u di-
rect naar een gespecialiseerde werkplaats
om het defect te laten verhelpen. Als het con-
trolelampje niet dooft en de aanwijzing voor
de bestuurder niet verdwijnt, rijd dan niet
verder. Roep de hulp van vakmensen in.
Storingen aan de versnellingsbak
Versnellingsbak: storing! Zet
de wagen stil en plaats de keu-
zehendel in de stand P
Er i s
een storing opgetreden in de transmis-
sie. Zet de wagen op een veilige plaats en
rijd niet verder. Roep de hulp van vakmensen
in.
Versnellingsbak: probleem in
het systeem! U kunt door blijven
rijden
Wacht niet te lang met naar een gespeciali-
seerde werkplaats te gaan om de klacht te la-
ten verhelpen. Versnellingsbak: probleem in
het systeem! U kunt doorrijden
met beperkingen. Achteruit niet
beschikbaar Rijd direct naar een gespecialiseerde werk-
pl
aats
om de storing te laten repareren.
Versnellingsbak: probleem in
het systeem! U kunt doorrijden
in de stand D totdat de motor
wordt afgezet
Verlaat het verkeer en zet de wagen op een
veilige plaats. Roep de hulp van vakmensen
in. Versnellingsbak: oververhit.
Pas uw rijstijl aan.
Rijd rustig door. Zodra het controlelampje
dooft, kunt u weer normaal rijden. Versnellingsbak: trap de rem
in en kies een rijstand.
Als de storing het gevolg is van een hoge
temperatuur in de versnellingsbak, wordt via
een aanwijzing voor de bestuurder gemeld
wanneer de transmissie weer is afgekoeld.
Aanbevolen versnelling De optima
le versnelling inschakelen Al naargelang de uitrusting van de wagen
k
an tijden
s
het rijden op het display van het
instrumentenpaneel de aanbevolen versnel-
ling worden getoond om brandstof te bespa-
ren. Bij wagens met
automatische
versnellings-
bak moet hiervoor de keuzehendel in de
stand Tiptronic ››› pag. 196 staan.
Als de juiste versnelling ingeschakeld is,
wordt geen aanbeveling weergegeven. De op
dat moment ingeschakelde versnelling wordt
getoond.
IndicatieBetekenis
De optimale versnelling is ingescha-
keld.
Aanbevolen wordt over te gaan op
een versnelling hoger.
Aanbevolen wordt over te gaan op
een lagere versnelling. Informatie ter "reiniging" van het roetfilter
v
an een die
selmot
or
Het uitlaatsysteem stelt vast wanneer het
roetfilter bijna vol is en activeert de zelfreini-
gende werking van het filter door de optimale
versnelling aan te duiden. Mogelijk dient
hiervoor op een bijzondere manier te worden
gereden, met een verhoogd motortoerental. ATTENTIE
De aanbevolen versnelling is slechts een
hulpf u
nctie en mag in geen geval de oplet-
tendheid van de bestuurder vervangen.
● De bestuurder is verantwoordelijk voor het
kiezen
van de juiste versnelling, bijvoorbeeld » 201
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 204 of 332

Bedienen
bij het inhalen of bergop of bergaf rijden, of
het tr
ekk
en van een aanhangwagen. Milieu-aanwijzing
In de optimale versnelling kunt u brandstof
be sp
aren. Let op
De aanduiding van de aanbevolen versnelling
ver dw
ijnt wanneer het koppelingspedaal
wordt ingetrapt bij wagens met handgescha-
kelde versnellingsbak of door de keuzehen-
del in de stand Tiptronic te laten staan bij wa-
gens met automatische versnellingsbak. Besturing
In l
eidin
g tot themaDe stuurbekrachtiging is niet hydraulisch
m
aar el
ektr
omechanisch. Het voordeel van
deze stuurbekrachtiging is dat er geen hy-
draulische slangen, hydraulische olie, pomp,
filter en andere onderdelen nodig zijn. Het
elektromechanische systeem bespaart
brandstof. Terwijl een hydraulisch systeem
een continue oliedruk nodig heeft, gebruikt
de elektromechanische stuurinrichting enkel
energie tijdens het bedrijf.
In wagens met een elektromechanische
stuurinrichting wordt de stuurbekrachtiging automatisch aan de rijsnelheid, het draai-
koppel
van het stuurwiel en de oriëntatie van
de wielen aangepast. De elektromechanische
stuurinrichting werkt alleen bij draaiende
motor. ATTENTIE
Als de stuurbekrachtiging niet werkt, moet
bij het s
turen veel meer kracht worden uitge-
oefend. Dit heeft een aanzienlijke invloed op
de veiligheid van de wagen.
● De stuurbekrachtiging werkt alleen bij
draaiende motor
.
● Laat de wagen nooit bewegen wanneer de
motor uits
taat.
● Trek de sleutel nooit uit het contact zolang
de wagen in bew
eging is. De stuurkolom zou
vergrendeld kunnen worden, waardoor niet
langer gestuurd kan worden. Let op
Het contact van de getrokken wagen moet in-
ge s
chakeld zijn, opdat het stuurwiel niet ge-
blokkeerd is, en de knipperlichten, de claxon,
de ruitenwissers en de ruitensproeierinstalla-
tie kunnen worden ingeschakeld. Controlelampje
Het controlelampje gaat enkele seconden
br
anden w
anneer u het
contact inschakelt. Het lampje moet na het aanslaan van de mo-
tor uitg
aan.
Gaat rood branden
De elektromechani-
sche stuurbekrachti-
ging is defect.Laat de stuurinrichting zo snel
mogelijk nakijken in een gespe-
cialiseerde werkplaats.
Gaat geel branden
De werking van de
elektromechanische
stuurinrichting is
beperkt.Zoek zo snel mogelijk een ge-
specialiseerde werkplaats op en
laat de stuurinrichting nakijken.
Indien het gele waarschuwings-
lampje niet opnieuw gaat bran-
den nadat de motor weer is aan-
gezet en een kleine afstand is af-
gelegd, hoeft
niet naar een ge-
specialiseerde werkplaats ge-
gaan te worden.
De accu van 12 volt
was losgemaakt en
werd weer vastge-
maakt.Leg een korte afstand af met een
snelheid van 15-20 km/u
(9-12 mph).
Knippert geel
De stuurkolom is
aangetrokken.Draai het stuur een beetje naar
de ene en andere kant.
202
Page 205 of 332

Rijden
Knippert geel
De stuurkolom
wordt niet ontgren-
deld of vergrendeld.Trek de sleutel uit het contact en
schakel het vervolgens weer in.
Volg zo nodig de aanwijzingen
op het display in het instrumen-
tenpaneel op.
Rijd niet verder
als de stuurko-
lom geblokkeerd blijft nadat het
contact is ingeschakeld. Roep de
hulp van vakmensen in. ATTENTIE
Als u de brandende waarschuwingslampjes
en de ov er
eenstemmende berichten negeert,
kan de wagen midden in het verkeer tot stil-
stand komen en kunnen zich ongevallen of
ernstige letsels voordoen.
● De waarschuwingslampjes en de berichten
nooit neg
eren.
● De wagen tot stilstand brengen zodra dat
veilig k
an. Let op
Het negeren van brandende controlelampjes
en de ov er
eenstemmende berichten kan scha-
de aan de wagen tot gevolg hebben. Informatie met betrekking tot de
s
t
uurinric
hting Om pogingen tot diefstal van de wagen te
voork
omen, w
ordt aangeraden de stuurko-
lom vóór het uitstappen te vergrendelen.
Stuur mechanisch vergrendelen
De stuurkolom wordt vergrendeld wanneer
de sleutel uit het contact wordt getrokken
met stilstaand voertuig.
Stuurslot inschakelen
● Parkeer de wagen ››
›
pag. 184.
● Sleutel verwijderen.
● Draai aan het stuur om het stuurslot te ver-
grendelen.
St
uurslot uitschakelen
● Draai een beetje aan het stuur om de blok-
kering t
e lossen.
● Steek de sleutel in het contactslot.
● Houd het stuurwiel in deze stand en scha-
kel het
contact in.
Elektro-mechanische besturing
In wagens met een elektromechanische
stuurinrichting wordt de stuurbekrachtiging
automatisch aan de rijsnelheid, het draai-
koppel van het stuurwiel en de oriëntatie van
de wielen aangepast. De elektromechanische stuurinrichting werkt alleen bij draaiende
motor.
Bij g
eheel of gedeeltelijk uitgevallen stuurbe-
krachtiging moet u er rekening mee houden,
dat u voor het sturen aanzienlijk meer kracht
nodig hebt dan gewoonlijk.
Tegenstuurhulp
De tegenstuurhulp ondersteunt de bestuur-
der in kritische situaties. Bij het tegensturen
wordt hij/zij geholpen met een extra draai-
koppel ››› .
ATTENTIE
De tegenstuurhulp ondersteunt de bestuur-
der, s amen met
de ESC, om de besturing te
controleren in kritische rijsituaties. Het is
echter de taak van de bestuurder om de con-
trole over het stuur op ieder moment te be-
houden. De tegenstuurhulp neemt deze taak
niet over. Inrijden en zuinig rijden
Mot or inrijden De nieuwe motor moet tijdens de eerste
1.500 (900 mijl) k
i
lomet
er worden ingere-
den. »
203
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 206 of 332

Bedienen
Tot 1000 kilometer (600 mijl)
– Niet sneller dan aan 2/3 van de topsnel-
heid rijden.
– Geen volgas geven.
– Hoge toerentallen vermijden.
– Niet met aanhangwagen rijden.
V an 1000 k
i
lometer (600 mijl) tot 1500 kilo-
meter (900 mijl)
– Er kan geleidelijk tot de topsnelheid of tot
het m
aximumtoerental worden gegaan.
Tijdens de eerste bedrijfsuren bestaat er in
de motor een hogere inwendige wrijving dan
later, wanneer alle bewegende delen op elk-
aar zijn ingelopen. Milieu-aanwijzing
Indien u zich houdt aan de richtlijnen met be-
trekk in
g tot het inrijden, wordt de levensduur
van de motor verlengd, terwijl het oliever-
bruik geringer is. Inrijden van banden en remblokken
Nieuwe banden moet u tijdens de eerste 500
km (300 mijl)
v
oor
zichtig inrijden en nieuwe
remblokken tijdens de eerste 200 km (125
mijl). Tijdens de eerste 200 km (125 mijl) kan de
verminderde r
emwerking van de nieuwe rem-
blokken worden gecompenseerd door het
rempedaal krachtiger in te drukken. Bij een
noodstop kan de remweg met nieuwe rem-
blokken iets langer zijn dan met ingereden
remblokken. ATTENTIE
● Nieuw e b
anden moeten worden ingereden,
want zij hebben in het begin nog niet de opti-
male grip. Gevaar voor ongelukken. Daarom
tijdens de eerste 500 km (300 mijl) bijzonder
voorzichtig rijden.
● Nieuwe remblokken moeten zich eerst "zet-
ten" en hebben tijden
s de eerste 200 km
(125 mijl) nog niet de optimale wrijvings-
kracht. Het iets mindere remvermogen kan
echter opgevangen worden door het rempe-
daal met meer kracht in te trappen. Milieu-aspecten
Bij de constructie, materiaalkeuze en fabrica-
g
e
v
an uw nieuwe SEAT speelt milieubescher-
ming een beslissende rol.
Constructieve maatregelen ten behoeve van
recycling
● Demontage-vriendelijk ontwerp van verbin-
dingen. ●
V
ereen
voudigde demontage door modulai-
re constructiewijze.
● Verbeterde herkenbaarheid van de grond-
stoff
en.
● Aanduiding van kunststof delen en elasto-
meren v
olgens ISO 1043, ISO 11469 en ISO
1629.
Materiaalkeuze
● Gebruik van recyclebare grondstoffen.
● Gebruik van compatibele kunststoffen bin-
nen een samens
tel, als de componenten die
hier deel van uitmaken niet op een eenvoudi-
ge manier gescheiden kunnen worden.
● Gebruik van hernieuwbare en/of recycleba-
re mat
erialen.
● Vermindering van het aantal vluchtige com-
ponenten, inclu
sief de geur, van kunststof-
fen.
● Gebruik van CFK-vrije koelmedia.
Nalev
ing, op de voorgeschreven uitzonderin-
gen na (Bijlage II van de Richtlijn
2000/53/EG betreffende autowrakken) van
het verbod op gebruik van zware meta-
len: cadmium, lood, kwik, zeswaardig
chroom.
Fabricage
● Vermindering van de hoeveelheid oplos-
middel in g
atendekkende beschermwas.
204
Page 207 of 332

Rijden
● Ge bruik
van kunststof deklaag ter bescher-
ming tijdens het wagenvervoer.
● Gebruik van oplosmiddelvrije kit.
● Gebruik van CFK-vrije koelmedia en koel-
syst
emen.
● Afvalverwerking en terugwinning van ener-
gie uit afv
al (RDF).
● Verbeterde kwaliteit van het afvalwater.
● Gebruik van warmtewisselaars (warmtere-
generat
oren, enthalpisch wiel enz.).
● Gebruik van lak op waterbasis.
Zuinig en milieubewust rijden Het brandstofverbruik, de milieuverontreini-
gin
g en de s
lijt
age van de motor, remmen en
banden hangen in grote mate van uw rijg-
edrag af. Als u een anticiperend en zuinig
rijgedrag aanneemt, kan het brandstofver-
bruik met 10-15% worden gereduceerd. Hier-
na geven wij u enkele tips met de bedoeling
u te helpen de vervuiling te verminderen en
tegelijkertijd geld te besparen.
Actief cilinderbeheer (ACT ®
)*
Naargelang de uitrusting van de wagen kan
het actieve cilinderbeheer (ACT ®
) automa-
tisch een aantal cilinders van de motor uit-
schakelen indien de rijsituatie niet veel ver-
mogen vergt. Tijdens de uitschakeling wordt
er geen brandstof in de betreffende cilinders gespoten, waardoor het totaal brandstofver-
bruik v
erminderd kan worden. Het aantal ac-
tieve cilinders kan op het display van het in-
strumentenpaneel weergegeven worden
››› pag. 38.
Anticiperend rijden
Bij het accelereren verbruikt een wagen de
meeste brandstof. Door anticiperend te rijden
hoeft u minder te remmen en dus ook minder
te accelereren. Laat de wagen, indien moge-
lijk, met ingeschakelde versnelling uitrijden
als u ziet dat u bijvoorbeeld een rood stop-
licht nadert. Het remeffect dat op deze wijze
verkregen wordt, beschermt remmen en ban-
den tegen slijtage; de emissies en het brand-
stofverbruik worden tot nul verlaagd (uit-
schakeling door inertie).
Energiebesparend schakelen
Een effectieve manier om brandstof te bespa-
ren is om vroeg op te schakelen. Wie zo lang
mogelijk in dezelfde versnelling rijdt, ge-
bruikt onnodig veel brandstof.
Handgeschakelde versnellingsbak: schakel
zo snel mogelijk van de eerste naar de twee-
de versnelling. Aanbevolen wordt om, indien
mogelijk, bij een toerental van 2.000 naar
een hogere versnelling te schakelen. Schakel
de op het instrumentenpaneel "aangegeven
aanbevolen versnelling" in ››› pag. 201. Volgas vermijden
Aanger
aden wordt niet met de toegestane
maximumsnelheid van uw wagen te rijden.
Brandstofverbruik, emissie van schadelijke
stoffen en rijgeluiden nemen bij hoge snelhe-
den meer dan evenredig toe. Verlagen rijden
bespaart brandstof.
De motor zo min mogelijk stationair laten
draaien
In de file, bij gesloten spoorwegovergangen
en bij verkeerslichten die vrij lang op rood
staan, de motor afzetten. Als de motor 30-40
seconden niet draait, is de besparing aan
brandstof al groter dan de extra hoeveelheid
brandstof die nodig is om de motor opnieuw
te starten.
Tijdens het stationair draaien duurt het heel
lang voordat de motor op bedrijfstempera-
tuur is. Tijdens het warmdraaien zijn echter
de slijtage en de uitstoot van schadelijke
stoffen bijzonder hoog. Daarom na het star-
ten direct wegrijden. Hoge toerentallen ver-
mijden.
Regelmatig onderhoud
Regelmatige onderhoudswerkzaamheden,
met name voordat u op reis gaat, garanderen
u dat u niet meer dan de noodzakelijke
brandstof zult verbruiken. Regelmatig onder-
houd van uw wagen heeft niet alleen een po-
sitieve invloed op de verkeersveiligheid en »
205
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 208 of 332

Bedienen
de waardevastheid van uw wagen, maar ook
op het
br
and
stofverbruik.
Een slecht afgestelde motor kan tot een
brandstofverbruik leiden dat tot 10 % hoger
is dan normaal!
Korte ritten mijden
Om het verbruik en de emissie van verontrei-
nigende gassen te vermijden moeten de mo-
tor en de zuiveringsinstallatie voor uitlaat-
gassen de optimale bedrijfstemperatuur be-
reikt hebben.
Bij koude motor is het brandstofverbruik rela-
tief gezien veel hoger. De motor komt pas op
bedrijfstemperatuur en het verbruik normali-
seert zich pas wanneer ca. vier kilometer ge-
reden zijn. Korte afstanden daarom zo moge-
lijk vermijden.
Bandenspanning controleren
Zorg er altijd voor dat de banden de juiste
spanning hebben om brandstof te besparen.
Een enkele bar (14,5 psi / 100 kPa) onvol-
doende spanning kan het brandstofverbruik
met 5% doen toenemen. Te lage banden-
spanning leidt bovendien door de verhoogde
rolweerstand tot een sterkere slijtage van de
banden en heeft een negatieve invloed op
het rijgedrag.
Bandenspanning altijd bij koude banden
controleren. Niet het hele jaar met
winterb anden rijden,
want dat kost tot 10% meer brandstof.
Onnodig gewicht vermijden
Omdat elke kilogram meer gewicht het
brandstofverbruik verhoogt, is het lonend om
de bagageruimte te controleren op onnodige
ballast.
Vaak blijft voor het gemak ook een dakdra-
gersysteem gemonteerd, hoewel dit niet
meer gebruikt wordt. Door de hogere lucht-
weerstand verbruikt uw wagen met onbela-
den dakdragersysteem bij een snelheid tus-
sen 100 km/u (62 mph) en 120 km/u (75
mph) ongeveer 12% meer brandstof dan nor-
maal.
Stroom besparen
De motor drijft de dynamo aan en hierdoor
wordt stroom opgewekt; daarom heeft de be-
nodigde stroom ook een hoger brandstofver-
bruik tot gevolg. U dient daarom de elektri-
sche apparatuur uit te schakelen als u deze
niet meer nodig heeft. Apparaten met een
hoog verbruik zijn bijvoorbeeld de aanjager
op hoge snelheid, de achterruitverwarming
of de stoelverwarming*. Let op
● Wanneer u w w
agen is voorzien van een
Start/Stop-systeem, is het raadzaam dit sys-
teem niet uit te schakelen. ●
Wanneer u s nel
ler rijdt dan 60 km/u (37
mph), is het raadzaam de ruiten te sluiten.
● Laat tijdens het rijden uw voet niet op het
k
oppelingspedaal rusten. Zelfs door een lich-
te druk op het koppelingspedaal kan de kop-
pelingsplaat al gaan slippen. Daardoor stijgt
niet alleen het brandstofverbruik, maar kan
ook de voering van de koppelingsplaat ver-
branden wat kan leiden tot ernstige schade.
● Houd op een helling uw wagen niet stil
door de koppelin
g te laten slippen, maar ge-
bruik in plaats daarvan het rempedaal of
eventueel de handrem met de knop op het
uiteinde ingedrukt. Wanneer u de koppeling
laat slippen, stijgt het brandstofverbruik en
kan de koppelingsplaat beschadigd raken.
● Schakel in een afdaling tijdig terug om af te
remmen op de motor
. Het brandstofverbruik
wordt gereduceerd tot "nul" en de remmen
worden gespaard. Motorregeling en uitlaatgasrei-
nigin
gs
systeem
Inleiding tot thema ATTENTIE
● Van w
ege de hoge temperaturen die in het
uitlaatgasreinigingssysteem (katalysator of 206