Openen en sluiten
Wagen ontgrendelen* Druk de t
oets
››› afb. 135 van de af-
standsbediening in om alle portieren en
de achterklep te ontgrendelen.
Portieren vergrendelen* Druk de toets ››› afb. 135 van de af-
standsbediening in of draai de portiers-
leutel in vergrendelrichting om alle por-
tieren en de achterklep te vergrendelen. ATTENTIE
● Het onop l
ettend of ongecontroleerd sluiten
van buitenaf kan verwondingen veroorzaken,
vooral bij kinderen.
● Bij het sluiten van de wagen mogen er geen
kinderen a
lleen worden achtergelaten in de
wagen, omdat in geval van nood de hulp van
buitenaf wordt bemoeilijkt.
● Met vergrendelde portieren wordt voorko-
men dat iem
and ongewenst de auto binnen-
dringt, bijvoorbeeld bij een stoplicht. Let op
Als diefstalbeveiliging heeft alleen het be-
st uur
dersportier een slotcilinder. –
–
Beveiliging "Safe"*
1) Het betreft een apparaat voor diefstalbeveili-
ging d
at
bestaat uit een dubbele vergrende-
ling van de portieren en de uitschakeling van
de achterklep om inbraakpogingen te be-
moeilijken.
Activering
De "safe"-beveiliging wordt ingeschakeld als
de wagen m.b.v. de sleutel of de afstandsbe-
diening vergrendeld wordt.
Om de beveiliging met de sleutel in te scha-
kelen, de sleutel in het slot eenmaal in sluit-
stand draaien.
Om de beveiliging met de afstandsbediening
in te schakelen, de vergrendelingsknop
van de afstandsbediening eenmaal indruk-
ken.
Bij ingeschakelde Safe'-beveiliging kunnen
de portieren noch binnenin noch van buiten-
af op de normale manier worden ontgren-
deld. De achterklep kan niet geopend wor-
den. De knop voor centrale vergrendeling
werkt niet.
Als het contact wordt uitgeschakeld, wordt
op het display van het instrumentenpaneel
aangegeven dat de "Safe"-beveiliging is in-
geschakeld. Buiten werking stellen
Draai de s
l
eutel twee keer na elkaar in het
portierslot in sluitstand.
Met de afstandsbediening, de vergrende-
lingsknop van de afstandsbediening twee
keer na elkaar indrukken met een interval
van minder dan 5 seconden.
Bij het uitschakelen van de "Safe"-beveili-
ging, wordt ook de volumetrische sensor van
het alarmsysteem uitgeschakeld.
Met uitgeschakelde "Safe", kunnen de portie-
ren van binnenuit geopend worden, maar
niet van buitenaf.
Zie "Veiligheidsontgrendelen*"
Status van de "Safe"
In het bestuurdersportier zit een controle-
lampje, door het glas zichtbaar van buitenaf,
dat de status van de "Safe"-beveiliging aan-
geeft.
Bij een knipperend controlelampje is de "Sa-
fe"-beveiliging geactiveerd. Dit controlelamp-
je knippert in alle wagens, met of zonder
alarmsysteem, totdat de wagen ontgrendeld
wordt.
Samengevat:
Safe geactiveerd met of zonder alarmsys-
teem: het controlelampje knippert continu. »1)
Beschikbaar naargelang de markt en het model.
135
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Rijden
dan het rempedaal veel krachtiger intrappen
d an norm
aal
. ATTENTIE
De remweg kan door externe invloeden wor-
den v erl
engd.
● De wagen nooit met afgezette motor laten
rol
len. Anders bestaat er gevaar voor onge-
lukken. De remweg wordt aanzienlijk langer
wanneer de rembekrachtiger niet geactiveerd
is.
● Wanneer de rembekrachtiger niet werkt,
bijv
. wanneer de wagen wordt gesleept, is
voor het remmen aanzienlijk meer pedaal-
kracht nodig. Starthulp op hellingen*
Afb. 179
Gerelateerde vi-
deo Deze functie is alleen beschikbaar bij wagens
die met
E
SC
zijn uitgerust.
De starthulp op hellingen helpt de bestuur-
der bij het bergop starten, door de wagen in
stilstand te houden. Het systeem behoudt de remdruk tijdens ca.
twee seconden n
adat de bestuurder de voet
van het rempedaal haalt, om te vermijden
dat de wagen naar achteren rolt tijdens het
startmanoeuvre. Tijdens deze twee seconden
heeft de bestuurder voldoende tijd om het
koppelingspedaal los te laten en te versnel-
len zonder dat de wagen zich verplaatst en
zonder de handrem te moeten gebruiken. Dit
maakt het starten gemakkelijker, comforta-
beler en veiliger.
De voorwaarden voor de werking ervan zijn:
● op een helling staan,
● gesloten bestuurdersportier,
● wagen in volledige stilstand,
● draaiende motor en ingetrapte rem,
● bovendien moet de versnelling ingescha-
keld
zijn of in vrijloop staan voor de schakel-
bak en de keuzehendel zich bevinden in de
stand S, D of R in het geval van de automati-
sche transmissie.
Het systeem is ook actief voor bergop met
achteruit. ATTENTIE
● Indien u de wag en niet
onmiddellijk start
nadat u de voet van het rempedaal gehaald
hebt, kan de wagen in bepaalde omstandig-
heden terugrollen. Trap het rempedaal in of
trek de handrem onmiddellijk aan. ●
Indien de motor af s
laat, trap het rempedaal
in of trek de handrem onmiddellijk aan.
● Indien u in file bergopwaarts rijdt en wilt
voorkomen d
at de wagen per ongeluk terug-
rolt bij het starten, houd het rempedaal dan
gedurende enkele seconden ingetrapt voor-
dat u de wagen in beweging brengt. Let op
In uw Erkende servicecentrum of in een ge-
s pec i
aliseerde werkplaats kan men u zeggen
of uw wagen met dit systeem is uitgerust. Schakelbak
Rijden met s
c
hakelbak Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
pag. 49
Bepaalde uitvoeringen van het model zijn
met een 6-versnellings handgeschakelde ver-
snellingsbak uitgevoerd, waarvan het scha-
kelschema op de versnellingshendel is afge-
beeld.
De achteruitrijversnelling dient enkel met stil-
staande wagen ingeschakeld te worden.
Wacht bij een draaiende motor ca. 6 secon-
den met volledig ingetrapt koppelingspedaal
alvorens de achteruit in te schakelen om de
versnellingsbak niet te beschadigen. »
193
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Bedienen
Motor
A l
n
aar gelang het gekozen profiel, reageert
motor feller of juist rustiger op de verplaat-
sing van het gaspedaal. Bovendien wordt bij
het selecteren van het eco-profiel automa-
tisch de start-stopfunctie geactiveerd.
Bij wagens met automatische transmissie
worden de momenten waarop wordt gescha-
keld zodanig aangepast dat die bij lagere of
hogere toerentallen komen te liggen. Boven-
dien wordt in de eco-stand gebruik gemaakt
van de inertie om het brandstofverbruik ver-
der te verlagen.
Bij wagens met schakelbak wijzigen in de
stand eco de aanbevelingen om te schake-
len die verschijnen in het instrumentenpa-
neel, om de bestuurder ertoe aan te zetten
zuiniger te gaan rijden.
"Dual Ride" wielophanging
De "Dual Ride" wielophanging zorgt voor een
comfortabele vering bij de profielen Eco en
Normaal , bijvoorbeeld geschikt voor dage-
lijks gebruik terwijl een sportieve vering
wordt ingesteld voor het profiel Sport die
past bij een sportieve rijstijl. In het profiel
Individueel kan de vering worden inge-
steld tussen Normaal of Sport al naarge-
lang de persoonlijke voorkeur.
Bij een storing in de "Dual Ride" wielophan-
ging verschijnt op het display van het instru- mentenpaneel het bericht
Storing: in-
stelling van de demping .
Bes
turing
De stuurbekrachtiging wordt stijver in de
sport -stand om een sportievere rijstijl mo-
gelijk te maken.
Airconditioning
Bij wagens voorzien van Climatronic is het
mogelijk om deze in de eco-stand op een la-
ger verbruik te laten werken.
Automatische afstandsregeling (ACC)
De acceleratiegradiënt van de automatische
afstandsregeling varieert naargelang het ac-
tieve rijprofiel. Rijprogramma instellen Afb. 206
Naast de versnellingshendel: MODE-
t oets. U kunt kiezen tussen
normaal, sport, eco
en individueel .
D e g
ew
enste stand kan gekozen worden door
meermaals te drukken op de knop MODE
››› afb. 206 of door middel van het aanraak-
scherm in het menu dat geopend wordt wan-
neer men drukt op die knop.
Een pictogram in het display van het Easy
Connect-systeem verschaft u informatie over
de actuele instelling.
De verlichting van de MODE-knop blijft geel
branden wanneer de actuele instelling af-
wijkt van normaal .
238