Page 177 of 332

Airconditioning
● De aanj
ag
er in een van de standen 1-4 zet-
ten.
● Met de regelaar voor de luchtverdeling 3de luchtstroom in de gewenste richting rich-
t
en:
(op de voorruit), (op borsthoogte),
(op de voetenruimte) en (op de voorruit
en de voetenruimte).
Koelen van het interieur
Bij ingeschakelde airconditioning wordt in
het interieur van de wagen niet alleen de
temperatuur, maar ook de luchtvochtigheid
verlaagd. Hierdoor wordt bij hoge buiten-
luchtvochtigheid het comfort van de passa-
giers verhoogd en het beslaan van de ruiten
voorkomen.
● Schakel het koelsysteem in met de toets
(het c
ontrolelampje in de toets gaat aan).
● De temperatuurregelaar verdraaien totdat
de gewen
ste binnentemperatuur verkregen
is. ●
De aanjag
er in een van de standen 1-4 zet-
ten.
● Met de regelaar voor de luchtverdeling de
luchtstr
oom in de gewenste richting richten:
(op de voorruit), (op borsthoogte),
(op de voetenruimte) en (op de voorruit en
de voetenruimte).
De voorruit ontwasemen
● Luchtverdeelregelaar in de stand draai-
en.
● De aanj
ager in een van de standen zetten
afhankelijk
van hoe snel u de ruit wilt ontwa-
semen.
● De temperatuurregelaar instellen op de ge-
wens
te comfortstand.
● Sluit de middelste luchtroosters.
● Open de luchtroosters aan de zijkanten en
richt
ze op de ruiten. Als de airconditioning niet kan worden inge-
sch
akeld, kan dit de volgende oorzaken heb-
ben:
● De motor is niet gestart.
● De aanjager is uitgeschakeld.
● De buitentemperatuur is lager dan ca. +3°C
(+37°F).
● De compressor van de airconditioning is
vanw
ege een te hoge koelvloeistoftempera-
tuur tijdelijk uitgeschakeld.
● De zekering van de airconditioning is de-
fect.
● Er i
s sprake van een andere storing aan de
wagen. D
e airconditioning door een gespeci-
aliseerde werkplaats laten controleren.
175
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 178 of 332

Bedienen
Climatronic* A l
g
emene aanwijzingen Afb. 174
Climatronic: bedieningselementen. Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
pag. 51
De Climatronic bereikt automatisch een aan-
gename temperatuur. Daartoe worden de
temperatuur van de uitgaande lucht, het ven-
tilatieniveau en de luchtverdeling automa-
tisch gewijzigd. Het systeem houdt ook reke-
ning met de zonnestraling, waardoor het niet
nodig is de instellingen handmatig te wijzi-
gen.
Dankzij de automatische werking bent u ver-
zekerd van maximaal comfort gedurende elke
periode van het jaar ››› pag. 177. Beschrijving van de Climatronic
De airc
o werkt uitsluitend als aan de volgen-
de voorwaarden is voldaan:
● de motor is gestart;
● de buitentemperatuur ligt hoger dan +2°C
(+36°F);
● ingeschakeld.
Ing
ebruikname van de Climatronic
Wanneer een toets wordt ingedrukt, wordt de
overeenkomstige functie geactiveerd; de air-
conditioning wordt in werking gesteld indien
deze uit stond, behalve met de luchtcircula-
tietoets. De Climatronic uitzetten
●
Stel de aanjager op 0 ›››
afb. 174 2 in of
druk op de t
oets
.
Om te verzekeren dat de motorkoeling blijft
werken bij hoge belasting van de motor,
wordt de compressor van de airconditioning
uitgeschakeld zodra de koelvloeistoftempe-
ratuur te hoog wordt.
Aanbevolen instelling voor alle jaargetijden
● Stel de gewenste temperatuur in, wij raden
+22°C (+72°F) aan.
● Druk op t
oets ››
› afb. 174.
176
Page 179 of 332

Airconditioning
● St el
de r
oosters zo in dat de luchtstroom
iets omhoog wordt geleid.
Wisselen tussen Celsius en Fahrenheit.
De eenheden van de graden kunnen veran-
derd worden via het menu van het Easy Con-
nect-systeem, met de toets en de func-
tieknop pen
SETUP > Eenheden > Tem-
peratuur .
Aut
omatische regeling
De automatische functie zorgt voor een con-
stante temperatuur en voor de verwijdering
van condens op de ruiten in het interieur van
de wagen.
● Stel de temperatuur af tussen +16°C
(+64°F) en +29°C (+84°F).
● Stel
de roosters zo in dat de luchtstroom
iets omhoog wor
dt geleid.
● Druk op de toets , in het s
cherm ver-
schijnt AUTO.
De automatische functie wordt uitgeschakeld
door op de luchtverdelingstoets te drukken
of door de snelheid van de aanjager lager te
zetten. De temperatuur blijft echter geregeld.
Temperatuur instellen ● Tijdens het inschakelen van het systeem,
kunt
u de knop 1
› ›
› afb. 174 gebruiken om
de gewenste interieurtemperatuur in te stel-
len. De binnentemperatuur kan afgesteld worden
tus
sen +16°C (+64°F) en +29°C (+84°F). Bin-
nen dit bereik wordt de temperatuur automa-
tisch geregeld. Als een temperatuur wordt ge-
selecteerd die lager is dan +16°C (+64°F),
dan verschijnt de melding "LO" op het
scherm. Als een temperatuur wordt geselec-
teerd die hoger is dan +29°C (+84°F), dan
verschijnt de melding "HI" op het scherm. In
beide uiterste gevallen werkt de Climatronic
met het maximale koelings- of verwarmings-
vermogen. De temperatuur wordt niet gere-
geld.
Indien de luchtstroom langer en onregelma-
tig uit de luchtmonden komt (met name bij
de voeten) en er zich grote temperatuurver-
schillen voordoen, bijv. tijdens het verlaten
van de wagen, dan kunnen gevoelige perso-
nen verkouden worden.
Aanjagerregeling
De Climatronic regelt automatisch het aanja-
gertoerental, afhankelijk van de temperatuur
van het interieur. Het is echter mogelijk het
aanjagertoerental in te stellen op het vereiste
niveau.
● Druk op de toetsen 2 om de aanjagersnel-
heid l ag
er of
hoger in te stellen.
Als de aanjager wordt uitgeschakeld, wordt
ook de Climatronic uitgeschakeld. De voorruitontdooiing inschakelen
●
Druk op toets ›››
afb. 174.
De voorruitontdooiing uitschakelen
● Druk meerdere malen op de toets of
druk op de toets
.
De temperatuur wordt automatisch geregeld.
Uit de roosters ››› afb. 171 2 komt een gro-
t er
e hoev
eelheid lucht. ATTENTIE
Lees de waarschuwingsaanwijzingen ›››
in
Al g
emene aanwijzingen op pag. 169 en volg
deze op. Let op
● Gea dv
iseerd wordt om eenmaal per jaar
naar een gespecialiseerde servicewerkplaats
te gaan om de airconditioning te laten
schoonmaken.
● In het onderste gedeelte bevindt zich de
sensor v
an de interieurtemperatuur. Bedek
deze niet met stickers of andere dingen, aan-
gezien de Climatronic hierdoor minder goed
zou kunnen werken. 177
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 180 of 332

Bedienen
Rijden
Mot or s
t
arten en afzetten
Standen van de contactsleutel Afb. 175
Standen van de contactsleutel. Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
pag. 31
Contact uitgeschakeld, stuurwiel vergren-
deld
In deze stand ››› afb. 175 1 zijn het contact
en de mot or uit
g
eschakeld en kan het stuur
vergrendeld worden.
Voor het vergrendelen van het stuurwiel zon-
der dat de sleutel in het contactslot zit, het
stuurwiel iets draaien totdat u een klik hoort.
In principe moet u altijd uw stuur laten blok-
keren wanneer u de wagen verlaat. Hiermee wordt diefstal van de wagen bemoeilijkt
›››
.
C ont
act
resp. voorgloeisysteem inschakelen
De contactsleutel tot in deze stand draaien
en loslaten 2 . Indien de contactsleutel niet
of moei
lijk
gedraaid kan worden van stand
1 naar stand
2 , beweegt u het stuurwiel
v an een k
ant
naar de andere; op deze wijze
wordt het stuurwiel ontgrendeld.
Starten
In deze stand wordt de motor gestart 3 .
Hierb ij w
or
dt de belangrijkste elektrische ap-
paratuur tijdelijk uitgeschakeld.
Telkens als u de auto opnieuw start, moet u
de contactsleutel terugdraaien in stand 1 .
D e
b
lokkering van herhaling van het starten
van het contactslot voorkomt dat de startmo-
tor beschadigd wordt als de motor draait. ATTENTIE
● Cont act
sleutel pas uit het contactslot trek-
ken wanneer de wagen tot stilstand is geko-
men! Het stuurslot kan direct vergrendelen –
gevaar voor ongelukken.
● Als u de wagen - al is het slechts tijdelijk -
verlaat, a
ltijd de sleutel uit het contact trek-
ken. Dit is met name van belang als er kinde-
ren of hulpbehoevenden alleen in de wagen
gelaten worden, omdat zij de motor zouden
kunnen starten of elektrische uitrustingen, zoals de ruitbediening, zouden kunnen in-
sc
h
akelen - gevaar voor ongelukken.
● Onbevoegd gebruik van de sleutel kan er-
toe leiden d
at bijv. de motor wordt gestart of
systemen zoals de elektrische ruitbediening
worden bediend, wat tot ernstig letsel kan
leiden. VOORZICHTIG
Alleen als de motor uit staat, kan de startmo-
t or bediend w or
den (contactsleutel in stand
3 ).
Een benzinemotor starten
De motor kan alleen met een passende, ge-
c
odeer
de en originel
e SEAT-sleutel gestart
worden.
– Versnellingshendel in de neutrale stand
zetten en het
koppelingspedaal helemaal
intrappen en in deze stand houden – de
startmotor moet dan uitsluitend de motor
op gang brengen.
– Contactsleutel in de stand voor het starten
van de motor ›
›› afb. 175 3 draaien.
– Contactsleutel loslaten wanneer de motor
aan s
l
aat - de startmotor mag niet mee-
draaien.
Om een verhitte motor te starten kan het zijn
dat u na het starten wat gas moet bijgeven.
178
Page 181 of 332

Rijden
Na het starten van een koude motor kan er
k or
t
e tijd meer motorgeluid te horen zijn, om-
dat in de hydraulische klepspelingscompen-
satie eerst oliedruk moet worden opge-
bouwd. Dit is normaal en geen reden om u
zorgen te maken.
Mocht de motor niet aanslaan, het starten na
10 seconden afbreken en het na een halve
minuut opnieuw proberen. Als de motor de-
sondanks niet aanslaat, moet u de zekering
voor de brandstofpomp controleren ››› pag.
106, Zekeringen. ATTENTIE
● De mot or nooit
starten of laten draaien in
een ongeventileerde of gesloten ruimte. De
uitlaatgassen van de motor bevatten onder
andere het geur- en kleurloze koolmonoxide,
een giftig gas - levensgevaarlijk! Koolmonoxi-
de kan tot bewusteloosheid leiden en dode-
lijk zijn.
● Laat uw wagen nooit met draaiende motor
onbeheerd acht
er.
● Gebruik nooit "sprays voor koud starten",
omdat dez
e kunnen ontploffen of een plotse-
linge toerentalverhoging van de motor kun-
nen veroorzaken - gevaar voor verwondingen. VOORZICHTIG
● Voork om b
ij koude motor hoge toerental-
len, volgas en sterke motorbelasting - gevaar
voor motorschade! ●
De w ag
en mag niet over een langere af-
stand dan ongeveer 50 meter worden aange-
duwd of aangesleept om te starten. Onver-
brande benzine zou in de katalysator kunnen
komen en deze beschadigen.
● Voordat u probeert de motor te starten door
de wagen aan t
e duwen of aan te slepen, de
motor proberen te starten met de accu van
een andere wagen. Let op de aanwijzingen
voor ›››
pag. 72, Starthulp en volg ze op. Milieu-aanwijzing
Laat de motor niet warm draaien terwijl de
w ag en s
tilstaat. Rijd direct rustig weg. Daar-
door bereikt de motor sneller zijn bedrijfs-
temperatuur en is de uitstoot van schadelijke
gassen beperkter. De dieselmotor starten
De motor kan alleen met een passende, ge-
c
odeer
de en originel
e SEAT-sleutel gestart
worden.
– Versnellingshendel in de neutrale stand
zetten en het
koppelingspedaal helemaal
intrappen en in deze stand houden – de
startmotor moet dan uitsluitend de motor
op gang brengen.
– Contactsleutel in stand ›››
afb. 175 2 draaien. Het controlelampje
gaat
br an-
den om aan te geven dat de motor voor-
gloeit. –
Wanneer het c
ontrolelampje niet (meer)
brandt, de contactsleutel in stand 3 draai-
en om de mot or t
e s
tarten - geen gas ge-
ven.
– Laat de contactsleutel los zodra de motor
star
t. De startmotor mag niet tegelijkertijd
draaien.
Na het starten van een koude motor kan er
korte tijd meer motorgeluid te horen zijn, om-
dat in de hydraulische klepspelingscompen-
satie eerst oliedruk moet worden opge-
bouwd. Dit is normaal en geen reden om u
zorgen te maken.
Indien u problemen ondervindt met het star-
ten van de wagen, raadpleeg dan ›››
pag.
72.
Voorgloeisysteem bij dieselmotor
Als wordt voorgegloeid, mogen er geen be-
langrijke elektrische apparaten zijn ingescha-
keld - de accu wordt anders onnodig belast.
Direct nadat het voorgloeicontrolelampje is
uitgegaan moet u de motor starten.
Een dieselmotor starten na een lege tank
Als de brandstoftank volledig is leeggereden,
kan het starten van een dieselmotor na het
tanken wel één minuut langer duren dan nor-
maal. Dit komt omdat eerst de lucht uit het
brandstofsysteem verwijderd moet worden. »
179Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 182 of 332

Bedienen
ATTENTIE
Veiligheidsaanwijzingen ››› in Een benzine-
motor s t
arten op pag. 179 in acht nemen. VOORZICHTIG
● Voork om b
ij koude motor hoge toerental-
len, volgas en sterke motorbelasting - gevaar
voor motorschade!
● De wagen mag niet over een langere af-
stand d
an ongeveer 50 meter worden aange-
duwd of aangesleept om te starten. Onver-
brande benzine zou in het roetfilter kunnen
komen en het beschadigen.
● Voordat u probeert de motor te starten door
de wagen aan t
e duwen of aan te slepen, de
motor proberen te starten met de accu van
een andere wagen. Let op de aanwijzingen
voor ›››
pag. 72, Starthulp en volg ze op. Milieu-aanwijzing
Laat de motor niet warm draaien terwijl de
wag en s
tilstaat. Direct wegrijden. Daardoor
bereikt de motor sneller zijn bedrijfstempera-
tuur en is de uitstoot van schadelijke gassen
beperkter. Elektronische wegrijblokkering "SA-
FE"*
1) De elektronische wegrijblokkering voorkomt
dat
onbev
oegden met de wagen kunnen rij-
den.
In de sleutel zit een microchip die de elektro-
nische wegrijblokkering automatisch uitscha-
kelt als de sleutel in het contactslot wordt ge-
stoken.
Zodra u de sleutel uit het contact neemt,
wordt de elektronische wegrijblokkering au-
tomatisch weer geactiveerd.
Daarom kan de motor alleen met een passen-
de, gecodeerde en originele SEAT-sleutel
worden gestart.
Als in het display van het instrumentenpa-
neel de volgende melding* verschijnt: SAFE ,
dan kan de wagen niet meer worden gestart.
Met de passende originele en gecodeerde
SEAT-sleutel kan de motor echter wel worden
gestart. Let op
Alleen met originele SEAT-sleutels is een op-
tima l
e werking van uw wagen gewaarborgd. Motor afzetten
–
De wagen tot stilstand brengen.
– Contactsleutel in stand ›››
afb. 175 1 draaien.
Nad at
de motor uitgezet en het contact uitge-
schakeld is, kan de koelluchtventilator nog
maximaal tien minuten blijven draaien. Het is
ook mogelijk dat deze opnieuw inschakelt
wanneer de koelvloeistoftemperatuur stijgt
als gevolg van de opgehoopte warmte onder
de motorruimte of dat deze warmer wordt als
gevolg van een langdurige blootstelling aan
zonnestraling. ATTENTIE
● Nooit de mot or afz
etten voordat de wagen
volledig tot stilstand is gekomen.
● De rembekrachtiger werkt alleen bij draai-
ende motor. Het
remmen kost u meer kracht
wanneer u de motor hebt afgezet. Omdat u
dan niet zo kunt stoppen zoals u gewend
bent, kan dit tot ongevallen en ernstige ver-
wondingen leiden.
● Wanneer de contactsleutel uit het contact
wordt
genomen, kan het stuurslot direct ver-
grendelen. De wagen kan niet meer worden
bestuurd - gevaar voor ongevallen! 1)
Beschikbaar volgens markt
180
Page 183 of 332

Rijden
●
De s t
uurbekrachtiging werkt niet wanneer
de motor uitstaat en er zal dus meer kracht
nodig zijn om aan het stuur te draaien.
● Indien de sleutel uit het contactslot wordt
getrokk
en, wordt het stuurslot mogelijk inge-
schakeld en kan dus niet meer gestuurd wor-
den. VOORZICHTIG
● Na dat
de motor langere tijd zwaar is belast,
hoopt er zich warmte in de motorruimte op
als de motor is uitgezet - gevaar voor schade
aan de motor! Daarom de motor nog ca. 2 mi-
nuten stationair laten draaien voordat u deze
uitzet.
● Zodra u stopt en het start/stop-systeem*
de motor afzet, b
lijft het contact ingescha-
keld. Controleer of het contact is uitgescha-
keld voordat u de wagen verlaat, om te voor-
komen dat de accu wordt ontladen. Startknop*
Afb. 176
Onder in de middenconsole: start-
knop . Afb. 177
Rechts van de stuurkolom: nood-
s tar
t. De motor van de auto kan in werking gesteld
w
or
den met
een startknop (Press & Drive).
Daarvoor moet er een passende autosleutel
in het interieur zijn aan de stoelen vooraan of
achteraan. Door het bestuurdersportier te openen
wan-
neer u de auto
verlaat, wordt de stuurkolom
elektronisch vergrendeld als het contact is
uitgeschakeld.
Het contact handmatig in- of uitschakelen
Druk de startknop één keer kort in zonder
daarbij het koppelings- of rempedaal in te
trappen ››› .
Z o
w
el in wagens met schakelbak als met au-
tomatische versnellingsbak knippert de tekst
van de startknop START ENGINE STOP zoals een
k lop
pend h
art wanneer het systeem gereed
is voor het in- en uitschakelen van het con-
tact.
Contact automatisch uitschakelen
Als de bestuurder zich van de auto verwijdert
met de autosleutel bij zich terwijl het contact
nog is ingeschakeld, wordt het contact niet
automatisch uitgeschakeld. Het contact
wordt automatisch uitgeschakeld door op de
vergrendelingstoets van de afstandsbedie-
ning te drukken of handmatig door op het
sensoroppervlak van de portiergreep ››› afb.
143 te drukken
Noodstopfunctie
Als er in de wagen geen passende sleutel
herkend wordt, zult u een noodstop moeten »
181
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 184 of 332

Bedienen
uitvoeren. Op het display van het instrumen-
t enp
aneel
verschijnt er dan een waarschu-
wingstekst. Dit kan bijvoorbeeld het geval
zijn wanneer de batterij van de autosleutel
bijna of helemaal leeg is:
● Houd de autosleutel direct na het indruk-
ken v
an de startknop altijd bij de stuurkolom
››› afb. 177, zo dicht mogelijk bij het logo van
Kessy.
● Het contact wordt automatisch ingescha-
keld en
zo nodig slaat de motor aan.
Nooduitschakeling
Als de motor niet stopt door de startknop
kort in te drukken, dan moet een nooduit-
schakeling worden uitgevoerd:
● Druk binnen 3 seconden de startknop twee
keer in of druk
de startknop eenmaal in ge-
durende meer dan 1 seconde ››› .
● De motor gaat automatisch uit.
F u
nctie om de mot
or weer te starten
Als er eenmaal de motor uitgezet is geen
passende sleutel in de wagen aangetroffen
wordt, kan de motor pas na 5 seconden weer
gestart worden. Op het display van het in-
strumentenpaneel wordt een waarschuwing
hieromtrent weergegeven.
Na die vijf seconden kan de motor niet meer
zonder een passende sleutel in de wagen ge-
start worden. Automatisch uitschakelen van het contact in
wagen
s met Start-Stop
Het contact van de wagen wordt automatisch
uitgeschakeld wanneer de wagen stilstaat en
het automatisch afzetten van de motor actief
is indien:
● de veiligheidsgordel van de bestuurder niet
is
vastgegespt,
● de bestuurder geen enkel pedaal intrapt,
● het bestuurdersportier geopend wordt.
Indien na het aut
omatisch uitschakelen van
het contact het dimlicht brandt, blijft het
stadslicht branden gedurende ca. 30 minu-
ten (indien de accu voldoende lading heeft).
Als de bestuurder de wagen vergrendelt of
het licht handmatig uitschakelt, gaat het
stadslicht uit. ATTENTIE
Iedere onbedoelde beweging van de wagen
kan ern s
tig letsel tot gevolg hebben.
● Trap na het inschakelen van het contact
niet op het
rem- of koppelingspedaal omdat
anders de motor meteen gestart kan worden. ATTENTIE
Nalatig of onachtzaam gebruik van de auto-
sl eut
els kan leiden tot ernstige verwondingen
en ongevallen. ●
Laat w anneer u het
voertuig verlaat nooit
de autosleutel in de wagen achter. Anders
kunnen kinderen of onbevoegden de portie-
ren en de achterklep vergrendelen, de motor
starten of het contact inschakelen en op die
manier systemen zoals de elektrische ruitbe-
diening gebruiken. Let op
● Voor d
at u de wagen verlaat, moet u het
contact altijd handmatig uitschakelen en
eventueel rekening houden met de aanwijzin-
gen op het scherm van het instrumentenpa-
neel.
● Als de wagen lange tijd blijft stilstaan met
inge
schakeld contact, kan de accu leeg raken
en kan de motor mogelijk niet meer gestart
worden.
● Voor wagens met dieselmotor kan het even
duren v
oordat de motor aanslaat als hij moet
voorverwarmen.
● Als u tijdens de STOP-fase drukt op de
drukknop STAR
T ENGINE STOP , wordt het contact
uitg e
schakeld en knippert de knop.
● Als de aanwijzing verschijnt op het scherm
van het in
strumentenpaneel "Start-stopsys-
teem uitgeschakeld: motor handmatig star-
ten", zal de drukknop START ENGINE STOP knip-
peren. 182