Page 241 of 332

Systemen ter ondersteuning van de bestuurderRijprofielEigenschappen
NormalVerschaft een uitgebalanceerde rijer-
varing en is bij uitstek geschikt voor
dagelijks gebruik.
SportVerschaft de wagen een dynamisch
karakter rondom en maakt het moge-
lijk om sportiever te rijden.
Eco
Zorgt ervoor dat de wagen zo min mo-
gelijk brandstof verbruikt, passend
bij een zuinige en milieubewuste rijst-
ijl.
Individual
Hierin kunt u bepaalde instellingen
wijzigen door op de knop Profiel-
instellingen
te drukken. De func-
ties die u kunt aanpassen, variëren
per uitrustingsniveau van de wagen. ATTENTIE
Houd bij de keuze van SEAT Drive Profile op
de eers t
e plaats rekening met het verkeer, om
geen ongelukken te veroorzaken. Let op
● Wanneer de w ag
en wordt uitgezet, bewaart
die altijd het rijprofiel dat was geselecteerd
op het moment waarop het contact werd uit-
geschakeld. Wanneer de wagen opnieuw
wordt ingeschakeld, zullen de motor en ver-
snellingsbak echter niet starten in de gese-
lecteerde instelling. Om de motor en versnel-
lingsbak opnieuw in de gewenste stand te
brengen, selecteert u nogmaals het overeen- komstige rijprofiel op het scherm of drukt u
meermaa
l
s op de knop van het Easy Connect-
systeem.
● De snelheid en rijstijl moeten te allen tijde
worden aan
gepast aan het zicht op de weg,
de klimatologische omstandigheden en het
verkeer.
● De eco -stand is niet beschikbaar als met
een aanhan
ger wordt gereden. Kickdown
Het kickdown-systeem maakt een maximale
ac
c
el
eratie mogelijk.
Als u in SEAT Drive Profile* de stand eco *
››› pag. 238 heeft gekozen en plankgas geeft,
wordt het vermogen van de motor automa-
tisch geregeld om maximaal te accelereren. ATTENTIE
Let op dat bij glad wegdek de aangedreven
wiel en k
unnen doorslippen als de kickdown
wordt bediend - slipgevaar! Vermoeidsheidsdetectie (aan-
bev
elin
g om t
e pauzeren)*
Gerelateerde video Afb. 207
Veiligheid Inleiding
De detectie van vermoeidheid informeert de
be
s
t
uurder zodra het rijgedrag tekenen van
vermoeidheid vertonen. ATTENTIE
Het hogere comfort dankzij de detectie van
vermoeidheid m ag g
een aanleiding zijn tot
het nemen van grotere risico's. Neem tijdens
lange ritten regelmatig een pauze; zorg dat
die voldoende lang is.
● De bestuurder blijft te allen tijde verant-
woordelijk
voor het inschatten van zijn rij-
vaardigheid.
● Rij nooit als u vermoeid bent. » 239
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 242 of 332

Bedienen
●
Het sy s
teem detecteert vermoeidheid van
de bestuurder niet in alle gevallen. Voor aan-
vullende informatie, zie ››› pag. 240, Beper-
kingen aan de werking.
● In bepaalde gevallen interpreteert het sys-
teem foutief
een bedoeld manoeuvre als een
teken van vermoeidheid van de bestuurder.
● Er wordt geen waarschuwing gegevens in
geva
l van een kortstondige dip!
● Houd de meldingen op het instrumentenpa-
neel in de gat
en en reageer zoals vereist. Let op
● De det ectie
van vermoeidheid is uitsluitend
ontwikkeld voor gebruik op autosnelwegen
en andere, goed geasfalteerde wegen.
● Bij schade aan het systeem moet u naar de
werkpl
aats van een officiële dealer gaan voor
reparatie. Werking en bediening
Afb. 208
Op het display van het instrumen-
t enp
aneel: symboo
l voor detectie van ver-
moeidheid. De detectie van vermoeidheid detecteert het
rij
g
edr
ag van de bestuurder aan het begin
van de rit en berekent op basis daarvan de
mate van vermoeidheid. Het systeem verge-
lijkt dit vervolgens continu met het actuele
rijgedrag. Zodra het systeem vermoeidheid
bij de bestuurder ontdekt, geeft dit een
akoestisch signaal en een optische waar-
schuwing middels een symbool in het instru-
mentenpaneel ››› afb. 208 tezamen met een
aanvullend tekstbericht. Het tekstbericht in
het instrumentenpaneel wordt ca. 5 secon-
den weergegeven en verschijnt opnieuw zo-
dra weer vermoeidheid wordt geconstateerd.
Het systeem onthoudt het laatst weergege-
ven bericht.
Het bericht dat verschijnt op het scherm in
het instrumentenpaneel kan worden uitgezet door op de knop
te drukken op de rui-
t en
w
isserhendel of de toets aan het multi-
f u
nctie-
stuur ›››
pag. 37.
Via de multifunctie-indicatie ›››
pag. 37
kan worden teruggekeerd naar weergave van
het bericht op het display van het instrumen-
tenpaneel.
Bedrijfscondities
Het rijgedrag wordt uitsluitend berekend bij
snelheden tussen 65 km/u (40 mph) en ca.
200 km/u (125 mph).
Uit- en inschakelen
De detectie van vermoeidheid kan worden
geactiveerd en gedeactiveerd in het Easy
Connect-systeem met de toets en de
f u
nctiet
oets SETUP
› ›
›
pag. 34. Een mar-
kering geeft aan of de instelling is geacti-
veerd.
Beperkingen aan de werking
De detectie van vermoeidheid kent een aan-
tal beperkingen. In de volgende gevallen is
het mogelijk dat de detectie van vermoeid-
heid beperkt of niet werkt:
● Bij snelheden lager dan 65 km/h (40 mph).
● Bij snelheden hoger dan 200 km/h (125
mph).
● Op bochtige wegen.
● Op wegen met slecht wegdek.
240
Page 243 of 332

Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
● Onder s l
ec
hte klimatologische omstandig-
heden.
● Bij een sportieve rijstijl.
● Als de bestuurder in ernstige mate wordt
afgel
eid.
De detectie van vermoeidheid wordt gereset
zodra de wagen langer dan 15 minuten heeft
stilgestaan, het contact wordt uitgeschakeld
of de bestuurder de veiligheidsgordel heeft
ontgrendeld en het portier heeft geopend.
Als gedurende langere tijd langzaam wordt
gereden (trager dan 65 km/u (40 mph)), re-
set het systeem de vermoeidheidsbereke-
ning automatisch. Zodra weer sneller wordt
gereden, wordt de rijstijl opnieuw berekend.
Inparkeersysteem (Park As-
sis
t)*
Inleiding tot thema Het inparkeersysteem is een bijkomende
f
u
nctie
van ParkPilot ›››
pag. 249 en helpt de
bestuurder om:
● een geschikte plek te vinden om te parke-
ren
● een park
eermodus te selecteren
● recht en schuin achteruit te parkeren in een
ges
chikte plek ●
recht
vooruit te parkeren in een geschikte
plek
● vooruit een rechte parkeerplaats te verlaten
In auto's met
inparkeersysteem en in de fa-
briek ingebouwde radio worden het gebied
vooraan, achteraan en aan de zijkanten, als-
ook de positie van de obstakels ten opzichte
van de auto getoond.
Het inparkeersysteem heeft een aantal be-
perkingen die eigen zijn aan het systeem en
het gebruik ervan vereist bijzondere aan-
dacht door de bestuurder ››› .
ATTENTIE
De technologie van het inparkeersysteem
heeft een aant
al beperkingen die eigen zijn
aan het systeem zelf en aan het gebruik van
ultrasoonsensoren. Het gebruik van het in-
parkeersysteem mag nooit aanleiding zijn tot
het nemen van grotere risico's. Ondanks het
systeem moet de bestuurder te allen tijde op-
merkzaam blijven.
● Iedere onbedoelde beweging van de wagen
kan erns
tig letsel tot gevolg hebben.
● De snelheid en de rijstijl aanpassen aan het
zicht, het
weer, het wegdek en het verkeer.
● Het oppervlak van bepaalde voorwerpen en
kledin
gstukken kan de signalen van de ultra-
soonsensoren niet weerkaatsen. Het systeem
kan deze voorwerpen en personen met de ge-
noemde kleding niet of niet goed detecteren. ●
Externe g eluid
sbronnen kunnen de signa-
len van de ultrasoonsensoren beïnvloeden. In
bepaalde omstandigheden kan dit ertoe lei-
den dat de aanwezigheid van personen of
voorwerpen niet vastgesteld wordt.
● De ultrasoonsensoren hebben dode hoeken
waarin personen en o
bjecten niet kunnen
worden waargenomen.
● Houd altijd de omgeving van de auto in het
oog, aangez
ien de ultrasoonsensoren kleine
kinderen, dieren en bepaalde voorwerpen
niet in alle situaties perfect opmerken. ATTENTIE
Het snel draaien van het stuur bij het in- of
uitpark er
en met het inparkeersysteem kan
ernstige letsels tot gevolg hebben.
● Neem het stuur niet vast tijdens manoeu-
vres
voor het in- en uitparkeren, zolang het
systeem dit niet vraagt. Doet u dit wel, dan
wordt het systeem buiten werking gesteld tij-
dens het manoeuvre en wordt het parkeerpro-
ces geannuleerd. VOORZICHTIG
● In bepaa l
de omstandigheden detecteren de
ultrasoonsensoren geen obstakels zoals bijv.
aanhangerdissels, stangen, vangrails, palen,
dunne bomen of een achterklep die openstaat
of wordt geopend; dergelijke obstakels kun-
nen de auto beschadigen. » 241
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 244 of 332

Bedienen
●
Bep aa
lde accessoires die achteraan op de
auto gemonteerd zijn, zoals een fietsendra-
ger, kunnen de werking van het inparkeersys-
teem verstoren en schade veroorzaken.
● Het inparkeersysteem gebruikt geparkeer-
de voer
tuigen, stoepranden en andere voor-
werpen als referentie. Let erop dat de banden
en velgen niet beschadigd raken bij het par-
keren. Onderbreek zo nodig het parkeerma-
noeuvre om schade aan de auto te vermijden.
● De ultrasoonsensoren van de bumper kun-
nen besc
hadigd of verschoven worden indien
ze een slag krijgen, bijv. bij het in- of uitpar-
keren.
● Bij het schoonmaken met hogedrukreini-
gers
of dampstralers om de ultrasoonsenso-
ren te reinigen, alleen kort direct sproeien en
altijd een afstand van meer dan 10 cm aan-
houden.
● Een kentekenplaat of kentekenplaathouder
aan de voor
zijde met afmetingen die groter
zijn dan de opening voor de kentekenplaat, of
een gebogen of vervormde kentekenplaat kan
ertoe leiden dat:
– er verkeerde detecties plaatsvinden
– de sensoren zicht verliezen
– het parkeermanoeuvre wordt geannu-
leerd of het systeem slecht parkeert
● Indien een van de ultrasoonsensoren defect
raakt, wor
dt de overeenkomstige zone van
deze sensorengroep (vooraan of achteraan)
uitgeschakeld en kan ze niet worden geacti-
veerd tot de storing is verholpen. De senso-
ren van de andere bumper kunnen dan nog steeds op normale wijze gebruikt worden. In-
dien er een st
orin
g is in het systeem, wordt
het aanbevolen om naar een gespecialiseerde
werkplaats te gaan. SEAT raadt u aan om
daarvoor een SEAT-dealer te raadplegen. Let op
● Om een de gelijk
e werking van het systeem
te garanderen, houdt u de ultrasoonsensoren
schoon, ijs- en sneeuwvrij, plakt u er niets op
en bedekt u ze ook niet.
● Door bepaalde geluidsbronnen, zoals hob-
belig asfa
lt of straatstenen, en het lawaai van
andere voertuigen kan het inparkeersysteem
of de ParkPilot verkeerde waarschuwingen af-
geven.
● Om vertrouwd te raken met het systeem en
zijn fu
ncties, beveelt SEAT aan om te oefenen
met de bediening van het systeem op een
plaats met weinig verkeer of in een parking. Beschrijving van het inparkeersys-
t
eem Afb. 209
In de middenconsole: toets om het
inp ark
eer
systeem in te schakelen. De onderdelen van het inparkeersysteem zijn
de u
ltr
a
soonsensoren in de voor- en achter-
bumper, de toets ››› afb. 209 om het sys-
teem in en uit te schakelen, en de aanwijzin-
gen op het scherm van het instrumentenpa-
neel.
Voortijdig beëindigen of automatisch onder-
breken van de manoeuvres om in of uit te
parkeren
Het inparkeersysteem onderbreekt de ma-
noeuvres voor het in- of uitparkeren in de vol-
gende gevallen:
● Er wordt gedrukt op de toets .
● Een snelheid van ca. 7 km/u (4 mpu) wordt
over
schreden.
242
Page 245 of 332

Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
● De be
s
tuurder neemt het stuur vast.
● Het parkeermanoeuvre wordt niet afgerond
binnen ca. 6 minut
en na activering van de
stuurhulp.
● Er is een storing in het systeem (het sys-
teem is
tijdelijk niet beschikbaar).
● De ASR wordt uitgeschakeld.
● De ASR of ESC grijpt in om te regelen.
● Het bestuurdersportier wordt geopend.
Om het manoeu
vre weer te beginnen, mogen
deze gevallen zich niet voordoen en drukt u
opnieuw op de toets .
Bijzonderheden
Het inparkeersysteem heeft een aantal be-
perkingen die eigen zijn aan het systeem.
Om die reden is het bijvoorbeeld niet moge-
lijk om ermee in of uit te parkeren in scherpe
bochten. Bij het in- en uitparkeren klinkt een kort sig-
naal om de be
stuurder te vragen de vooruit-
of achteruitversnelling te schakelen (naarge-
lang het geval). Bij de volgende manoeuvres
geeft het hulpsysteem de verandering van
versnelling aan de bestuurder aan, uiterlijk
wanneer het continu geluidssignaal ver-
schijnt (object aanwezig op ≤ 30 cm) in de
Park Pilot.
Wanneer het inparkeersysteem draait aan het
stuur met stilstaande auto, verschijnt op het
scherm van het instrumentenpaneel daar-
naast ook het symbool . Houd het rempe-
daal ingetrapt zolang het symbool in het in-
strumentenpaneel blijft branden, zodat de
wielen draaien met stilstaande wagen. Op
die manier heeft het systeem minder ma-
noeuvres nodig om het parkeren af te ron-
den. Rijden met een aanhangwagen
Het inpark
eersysteem kan niet worden inge-
schakeld als de in de fabriek ingebouwde
trekhaak ››› pag. 259 op een elektrische wij-
ze op de aanhangwagen aangesloten is.
Na het verwisselen van een wiel
Indien na het verwisselen van een wiel de au-
to niet langer juist in- of uitparkeert, kan het
zijn dat de omtrek van het nieuwe wiel an-
ders is en dat het systeem zich daaraan moet
aanpassen. Deze aanpassing is automatisch
en gebeurt tijdens het rijden. Enkele minuten
langzaam draaien in beide richtingen en met
lage snelheid 20 km/u [12 mph]) kan bijdra-
gen aan dat aanpassingsproces ››› in Inlei-
din g t
ot
thema op pag. 241.
243
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 246 of 332

Bedienen
Een parkeermodus selecteren Afb. 210
Overzicht van de beperkte weergaven
voor de p ark
eermodi: Recht achteruit inpar-
keren. Schuin achteruit inparkeren. Schuin
vooruit inparkeren. Afb. 211
Op het display van het instrumen-
tenp aneel: beperkt
e weergave van het inpar-
keersysteem. Een parkeermodus selecteren met het inpar-
k
eer
sy
steem met voorafgaand passeren van
de parkeerplaats
Na activering van het inparkeersysteem en
detectie van een parkeerplaats wordt op het
scherm van het instrumentenpaneel een par-
keermodus voorgesteld. Het inparkeersys- reem selecteert automatisch de parkeermo-
dus. De g
eselecteerde modus wordt getoond
op het scherm van het instrumentenpaneel
››› afb. 211. Ook wordt de beperkte weergave
van de andere mogelijke parkeermodi ge-
toond ››› afb. 210. Indien de modus geselec-
teerd door het systeem niet overeenkomt met
de gewenste modus, kunt u een andere mo-
dus selecteren door opnieuw te drukken op
de toets ››› afb. 209.
Handeling
1.Er moet voldaan zijn aan de vereiste voorwaar-
den om te kunnen inparkeren met het inparkeer-
systeem ››› pag. 246.
Handeling
2.
Indrukken toets .
Als het systeem is ingeschakeld, brandt een con-
trolelampje in de toets . Daarnaast wordt op
het scherm van het instrumentenpaneel de gese-
lecteerde parkeermodus getoond en in de be-
perkte weergave de andere parkeermodus waar-
naar u kunt wisselen.
3.
Schakel het knipperlicht in van de zijde van de
weg waar u wilt parkeren. Op het display in het
instrumentenpaneel wordt de desbetreffende zij-
de van het wegdek weergegeven. Indien geen
knipperlicht wordt gekozen, parkeert het sys-
teem standaard aan de rechterzijde in rijrichting.
4.
Druk indien nodig de toets opnieuw in om te
veranderen naar de volgende parkeermodus.
Nadat gewisseld is naar alle mogelijke parkeer-
modi, wordt het systeem uitgeschakeld wanneer
u opnieuw drukt op de toets
. 244
Page 247 of 332

Systemen ter ondersteuning van de bestuurder Handeling
5.Druk zo nodig opnieuw op de toets om het
systeem weer te activeren.
6.
Volg de aanwijzingen op het scherm van het in-
strumentenpaneel zonder uw aandacht van het
verkeer af te wenden en ga met de auto naast de
parkeerplaats staan. Speciaal geval van schuine parkeerplaats om
vooruit
in t
e parkeren zonder voorafgaand
passeren van de parkeerplaats
Handeling
1.Er moet voldaan zijn aan de vereiste voorwaar-
den om te kunnen inparkeren met het inparkeer-
systeem ››› pag. 246.
Handeling
2.Rijd vooruit naar de parkeerplaats zonder de
aandacht van het verkeer af te wenden en stop
de auto.
3.
Druk de toets eenmaal in.
Als het systeem is ingeschakeld, brandt een con-
trolelampje in de toets . Daarnaast wordt op
het scherm van het instrumentenpaneel de gese-
lecteerde parkeermodus getoond zonder beperk-
te weergave.
4.Laat het stuur los ››› in Inleiding tot thema op
pag. 241. 245
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 248 of 332

Bedienen
Parkeren met het inparkeersysteem Afb. 212
Op het display van het instrumenten-
paneel: r ec
ht parkeren. Een parkeerplaats
zoeken. Positie om te parkeren. Manoeu-
vreren. Afb. 213
Op het display van het instrumenten-
paneel: s c
huin parkeren. Een parkeerplaats
zoeken. Positie om te parkeren. Manoeu-
vreren. Legenda van
afb. 212
en
afb. 213:
Aanwijzing om vooruit te rijden
Uw wagen
Auto geparkeerd
Parkeerplaats gedetecteerd
Aanwijzing om te parkeren
Aanwijzing om het rempedaal in te trap-
pen
1 2
3
4
5
6 Voortgangsbalk
V oor
t
gangsbalken
De voortgangsbalk ››› afb. 212 7 en
›››
afb
.
213 7 geeft op symbolische wijze de relatie-
v e af
s
tand die nog moet worden afgelegd
aan op het scherm van het instrumentenpa-
neel. Hoe groter de afstand, hoe voller de
voortgangsbalk. Bij het vooruitrijden vermin- 7 dert de inhoud van de voortgangsbalk naar
bo
v
en, b
ij het achteruitrijden naar onderen.
Vereiste voorwaarden om in te parkeren met
het inparkeersysteem
In het geval van rechte parkeerplaatsenIn het geval van schui-ne parkeerplaatsen
De aandrijfslipregeling (ASR) moet ingeschakeld zijn ››› pag. 189. 246