Page 153 of 332

Lichten en zicht
seconden wordt de bundel van het dimlicht
iets omhoog g
ep
laatst voor een grote zicht-
baarheid op de weg voor de bestuurder.
● Uitschakeling: bij het
verlagen van de snel-
heid van de auto tot onder 100 km/u (62
mpu) wordt de lichtbundel onmiddellijk weer
teruggezet naar normale stand.
Lichtbundel-hoogteverstelling Afb. 148
Dashboard: lichtbundel-hoogtever-
s t
el
ling van de koplampen. De lichtbundel-hoogteverstelling past zich af-
h
ank
elijk
van de waarde van de lichtbundel
van de koplampen aan de beladingstoestand
van de auto aan. Hierdoor heeft de bestuur-
der een zo goed mogelijk zicht terwijl tegen-
liggers niet worden verblind ››› .
U k u
nt
de koplampen alleen verstellen als
het dimlicht aan staat. Draai voor verstellen aan de knop
›››
afb.
148:
WaardeBeladingstoestand a)
van de wagen
Voorstoelen bezet en bagageruimte leeg
Alle plaatsen bezet en bagageruimte leeg
Alle plaatsen bezet en bagageruimte vol.
Met aanhangwagen met minimale kogeld-
ruk
Alleen de bestuurdersstoel bezet en baga-
geruimte vol. Rijden met aanhangwagen
met maximale kogeldruk.
a)
Indien de beladingstoestand van de wagen niet in het over-
zicht voorkomt, kunnen ook tussenstanden geselecteerd wor-
den.
Dynamische lichtbundel-hoogteverstelling
De regelaar is vervangen bij wagens met dy-
namische lichtbundel-hoogteverstelling. De
lichtbundel wordt automatisch aan de bela-
dingstoestand van de wagen aangepast wan-
neer de koplampen worden ingeschakeld. ATTENTIE
Zware voorwerpen in de wagen kunnen er de
oorz aak
van zijn dat de koplampen andere
weggebruikers verblinden en afleiden. Dit
kan ernstige ongevallen tot gevolg hebben.
● Pas de lichtbundel aan de beladingstoe-
stand
van de wagen aan zodat de overige
weggebruikers hierdoor niet verblind worden. Alarmlichten
Lees aandachtig de aanvullende informatie
›› ›
pag. 32
De alarmlichten dienen om in gevaarlijke si-
tuaties andere verkeersdeelnemers op uw
wagen attent te maken.
Als de wagen dienst weigert:
1. Uw wagen op een veilige afstand tot het rijdend verk
eer zetten.
2. Druk op de knop om de alarmlichten in te sch
akelen ››› .
3. Motor afzetten.
4. Handrem aantrekken.
5. Bij wagens met handgeschakelde versnel- ling
s
bak de 1e versnelling inschakelen of
de keuzehendel in stand P zetten als de
wagen met een automatische versnel-
lingsbak is uitgerust.
6. Gebruik de gevarendriehoek om andere verkeer
sdeelnemers erop te attenderen
dat uw wagen stilstaat.
7. Neem altijd de sleutel mee wanneer u de wagen
verlaat.
Als de alarmlichten zijn ingeschakeld, knip-
peren alle knipperlichten van de wagen tege-
lijkertijd. D.w.z. dat zowel de controlelampjes
van de knipperlichten als het controle-
lampje van de schakelaar tegelijkertijd»
151
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 154 of 332

Bedienen
knipperen. De alarmlichten werken ook wan-
neer het c
ont
act is uitgeschakeld. ATTENTIE
● Een op de w e
g stilgevallen wagen vormt
een groot gevaar. Gebruik altijd de alarmlich-
ten en een gevarendriehoek, om andere ver-
keersdeelnemers op uw stilstaande wagen
opmerkzaam te maken.
● Vanwege de hoge temperaturen van de ka-
taly
sator mag u de wagen nooit in de buurt
van licht ontvlambare materialen, zoals droog
gras of uitgelopen benzine, neerzetten –
brandgevaar! Let op
● De w ag
enaccu wordt (ook bij uitgeschakeld
contact) ontladen als de alarmlichten gedu-
rende langere tijd zijn ingeschakeld.
● Neem bij gebruik van de alarmlichten de
wettelijk
e bepalingen in acht. Binnenverlichting
Ger el
at
eerde video Afb. 149
Comfort Instrumenten- en schakelaarverlich-
tin
g De lichtsterkte voor de verlichting van de in-
s
trument
en, bedienin
gselementen en scher-
men kan worden geregeld via het menu van
het Easy Connect-systeem door middel van
de toets en de functietoets
S
ETUP ›››
pag. 34
.
E
en in het instrumentenpaneel ingebouwde
fotocel regelt de instrumentenverlichting
(verlichting van enkele meters en schalen),
de verlichting in de middenconsole en de ver-
lichting van de displays.
Bij uitgeschakelde verlichting en ingescha-
keld contact is de instrumentenverlichting
(schalen) ingeschakeld. Bij afnemende om-
gevingshelderheid wordt de instrumenten-
verlichting automatisch gedimd. Bij bijzonder
weinig omgevingslicht gaat de verlichting van de instrumenten helemaal uit. Deze func-
tie moet de be
s
tuurder eraan herinneren om
bij afnemende omgevingshelderheid het
dimlicht op tijd in te schakelen.
Binnenverlichting en leeslampjes Lees aandachtig de aanvullende informatie
›› ›
pag. 33
Bagageruimteverlichting
Het licht gaat aan wanneer de achterklep
open is, zelfs met uitgeschakelde lichten en
uitgeschakeld contact. Zorg daarom dat de
achterklep altijd correct gesloten is.
Interieurverlichting*
Het sfeerlicht verlicht het gebied van de mid-
denconsole en de voetenruimte en, afhanke-
lijk van de versie, ook het paneel van de
voorportieren.
Dit licht gaat op volle sterkte aan wanneer de
portieren worden geopend en vermindert in
sterkte tijdens het rijden wanneer de licht-
schakelaar in de stand , of staat.
De sterkte van het sfeerlicht* kan via het Ea-
sy Connect-menu worden ingesteld zoals ook
de verandering van kleur in versies die uitge-
rust zijn met verlichting in het paneel van de
152
Page 155 of 332

Lichten en zicht
voorportieren (toets
en functietoets
SE-
TUP > Sfeerverlichting › ›
›
pag.
34). Let op
Als niet alle portieren zijn gesloten, gaat de
binnen v
erlichting na ca. 10 minuten uit als de
contactsleutel niet meer in het contact zit en
de portierschakeling is ingeschakeld. Dat
voorkomt het ontladen van de accu. Zicht
A c
ht
erruitverwarming Afb. 150
Naast de bedieningselementen voor
de k lim
aatr
egeling: schakelaar achterruitver-
warming. De achterruitverwarming werkt alleen bij
dr
aaiende mot
or
. Als de verwarming inge- schakeld wordt, gaat er een controlelampje
in de sch
akelaar branden.
Na ongeveer 8 minuten schakelt de achter-
ruitverwarming automatisch uit. Milieu-aanwijzing
De achterruitverwarming dient uitgeschakeld
te w or
den zodra de ruit niet meer beslagen is.
Een lager stroomverbruik is gunstig voor het
brandstofverbruik. Let op
Om de accu te beschermen kan het gebeuren
dat dez
e functie tijdelijk uitgeschakeld wordt.
Zodra de normale bedrijfsomstandigheden
hersteld zijn, kan de functie weer gebruikt
worden. Zonnekleppen
Afb. 151
Zonneklep aan de bestuurderszijde. Mogelijke standen van de zonnekleppen
v
oor de be s
tuurder en voorpassagier:
● De zonneklep omlaag klappen naar de
voorruit.
● D
e zonneklep kan uit de steun worden ver-
wijderd en n
aar het portier worden toege-
draaid ››› afb. 151 1 .
● Kantel de zonneklep naar het portier, in de
l en
g
terichting naar achteren.
Make-upspiegel
In de uitgeklapte zonneklep zit een make-up
spiegel die door een klepje 2 wordt afge-
dekt . ATTENTIE
De uitgeklapte zonnekleppen kunnen uw
zic ht
op de weg beperken.
● Doe de zonnekleppen altijd terug in de
steu
n wanneer u deze niet meer nodig heeft. Ruitenwisser voor en achter
R uit
en
wisser voor en achter Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
pag. 33 »
153
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 156 of 332

Bedienen
ATTENTIE
● Ver s
leten of vuile wisserbladen verminde-
ren het zicht en daarmee de rijveiligheid.
● Gebruik de ruitensproeierinstallatie niet bij
winter
se temperaturen zonder vooraf de voor-
ruit te verwarmen. De ruitenwisser zou an-
ders op de voorruit kunnen vastvriezen en
daarmee het zicht naar voren beperken.
● Altijd de waarschuwingsaanwijzingen op
›››
pag. 73 in acht nemen. ATTENTIE
Het is mogelijk dat de regensensor* de regen
niet v
oldoende detecteert en de ruitenwissers
niet inschakelt.
● Indien nodig schakelt u de ruitenwissers
met de hand in w
anneer het water het zicht
door de voorruit hindert. VOORZICHTIG
Controleer voordat u de ruitenwissers bij
vor s
t voor de eerste keer inschakelt, of de
bladen van de ruitenwissers en de achterrui-
twisser niet vastgevroren zitten! Als u de rui-
tenwissers bij vastgevroren wisserbladen in-
schakelt, kunnen zowel de wisserbladen als
de ruitenwissermotor worden beschadigd! Let op
● De ruit en
wissers en de achterruitwisser
werken alleen bij ingeschakeld contact. ●
Het v
erwarmingsvermogen van de ver-
warmbare ruitensproeiers* wordt automa-
tisch geregeld als het contact wordt inge-
schakeld en is afhankelijk van de buitentem-
peratuur.
● Bij wagens met alarmsysteem en in bepaal-
de ver
sies werkt de ruitenwisser in de inter-
valstand/regensensor alleen met het contact
aan en de motorkap gesloten.
● Is de functie interval-wissen ingeschakeld,
dan han
gt de wispauze van de snelheid af.
D.w.z. hoe hoger de snelheid hoe korter het
interval.
● Wanneer de wagen stopt bij ingeschakelde
wis
serstand 1 of 2 wordt automatisch naar
een lagere stand teruggeschakeld. Als de wa-
gen weer gaat rijden, wordt weer naar de in-
gestelde wisserstand geschakeld.
● Na bediening van de "wis-/was-automaat"
wordt
na ca. vijf seconden nog eenmaal nage-
wist, als de wagen nog aan het rijden is
(druppelfunctie). Wanneer binnen 3 seconden
na de druppelfunctie opnieuw de ruitenwis-
sers bediend worden, start een nieuwe was-
cyclus zonder nawissen. Om opnieuw de
"druppelfunctie" te kunnen gebruiken, dient
het contact uit- en vervolgens weer ingescha-
keld te worden.
● Geen klevers voor de regensensor* op de
voorruit bev
estigen. Dit kan storingen of de-
fecten in de sensor veroorzaken.
● Het hangt af van de uitvoering van het mo-
del of de ruit
enwisser nawist als hij ingescha-
keld is en de wagen in achteruit staat. Achteruitkijkspiegels
Binnen s
pie
gel Om veilig te kunnen rijden, is het belangrijk
een goed
z
icht door de achterruit naar achter-
en te hebben.
Binnenspiegel met automatische dimfunc-
tie*
Elke keer dat u het contact inschakelt, wordt
de dimfunctie ingeschakeld.
Wanneer de dimfunctie is ingeschakeld,
wordt de binnenspiegel afhankelijk van de
lichtinval automatisch in de antiverblindings-
stand gezet. De dimfunctie wordt geannu-
leerd bij het inschakelen van de achteruitver-
snelling. Let op
● Het aut om
atisch dimmen van de spiegels
functioneert alleen storingvrij als het rolgor-
dijn* tegen de zon van de achterruit is inge-
klapt en de lichtinval op de binnenspiegel
niet door andere voorwerpen wordt belem-
merd.
● Indien u een sticker dient te plaatsen op de
voorruit, doe dit niet
voor de sensoren. Zo
niet kan dit veroorzaken dat de dimfunctie
van de binnenspiegel niet goed of helemaal
niet werkt. 154
Page 157 of 332

Lichten en zicht
Buitenspiegels handmatig naar bin-
nen k l
ap
penDe buitenspiegels van de wagen kunnen
dicht
g
eklapt worden. Druk hiertoe de spie-
gelbehuizing naar binnen. Let op
Voordat de wagen door een automatische
wa s
straat wordt gebracht, wordt aanbevolen
de buitenspiegels dicht te klappen om schade
te voorkomen. Elektrisch verstelbare buitenspiegels*
Afb. 152
Schakelaar buitenspiegels. Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
pag. 20
De buitenspiegels kunnen met de draaiknop
in het bestuurdersportier worden versteld. Basisstand van de buitenspiegels
1. Draaiknop
››› afb. 152
in stand L zetten
(linkerbuitenspiegel).
2. De draaiknop bedienen om de buitenspie- gel
zo in te stellen dat u goed zicht hebt
naar achteren.
3. Vervolgens de draaiknop in stand R (rech-
t
erbuitenspiegel) zetten.
4. De draaiknop bedienen om de buitenspie- gel
zo in te stellen dat u goed zicht hebt
naar achteren ››› .
B uit
en
spiegels verwarmen*
– Druk op de drukknop voor ontwaseming
›››
afb. 150
– De spiegels worden gedurende verschillen-
de minuten ontwa
semd om onnodig ver-
bruik van de accu te vermijden.
– Druk indien nodig opnieuw om de functie
te re
activeren.
– De verwarming van de buitenspiegels
wordt
niet geactiveerd bij temperaturen ho-
ger dan +20 ºC (+68°F).
Buitenspiegels elektrisch naar binnen klap-
pen* – Draaiknop ››› afb
. 152 in stand draaien
om de buitenspiegels in te klappen. U moet
de buitenspiegels altijd inklappen, wan- neer u door een wasstraat rijdt, om bescha-
digingen t
e voorkomen.
Buitenspiegels terugklappen* – Draaiknop in de stand L of R draaien om de
buiten
spiegels terug te klappen ››› .
D e b
uit
enspiegels inklappen na het parkeren
(comfortfunctie)*
Via het Easy Connect-systeem, toets en
de f u
nctieknop
pen SETUP en
A c
ht
eruitkijkspiegels en ruitenwissers kan geselec-
t eer
d w
orden dat de buitenspiegels worden
ingeklapt na het parkeren van de wagen
››› pag. 125.
Wanneer de wagen wordt gesloten met de af-
standsbediening, worden de buitenspiegels
automatisch ingeklapt na langer dan ca. 1
seconde drukken. Wanneer de wagen wordt
geopend met de afstandsbediening, worden
de buitenspiegels automatisch uitgeklapt. ATTENTIE
● Con v
exe of asferische spiegels vergroten
het blikveld maar de voorwerpen worden klei-
ner en verderaf weerspiegeld. Als u deze
spiegels gebruikt om de afstand tot achterop-
komend verkeer bij het wisselen van rijbaan
te bepalen, kunt u deze verkeerd inschatten -
gevaar voor ongevallen! » 155
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 158 of 332

Bedienen
●
Gebruik
zo mogelijk de binnenspiegel om
de afstand tot achteropkomend verkeer te be-
palen.
● Let er bij het terugklappen van de buiten-
spieg
els op dat er geen vingers tussen de
spiegel en de spiegelvoet komen – gevaar
voor verwondingen! Milieu-aanwijzing
De verwarming van de buitenspiegels moet
niet lan
ger dan nodig aan blijven staan. An-
ders wordt onnodig veel brandstof verbruikt. Let op
● Als
het elektrische verstelmechanisme
eens zou uitvallen, kunt u beide buitenspie-
gels met de hand verstellen door op de rand
van het spiegelvlak te drukken.
● Bij wagens met elektrisch inklapbare bui-
tens
piegels geldt: als het spiegelhuis door
krachten van buitenaf (bijv. aanstoten bij in-
parkeren) is versteld, moeten de spiegels
elektrisch tot aan de aanslag worden inge-
klapt. Het spiegelhuis mag in geen geval met
de hand worden versteld, omdat dan de werk-
ing van de spiegel wordt beïnvloed.
● De inklapfunctie van de buitenspiegels
wordt
niet geactiveerd bij een snelheid die
hoger is dan 40 km/u (25 mph). Stoelen en hoofdsteunen
St oel
en en hoof
dsteunen ver-
stellen
Voorstoelen verstellen Lees aandachtig de aanvullende informatie
›› ›
pag. 18 ATTENTIE
Belangrijke informatie, tips, adviezen en
waar s
chuwingen die u in het belang van uw
eigen veiligheid en de veiligheid van uw pas-
sagiers moet lezen en in acht nemen, vindt u
in het hoofdstuk Veilig rijden ››› pag. 75. ATTENTIE
● Nooit de be s
tuurders- of bijrijdersstoel tij-
dens het rijden verstellen. Tijdens het ver-
stellen van de stoel neemt u een verkeerde
zithouding aan, wat kan leiden tot ongeval-
len. Verstel de bestuurders- of bijrijdersstoel
alleen wanneer de wagen stilstaat.
● Om het risico op verwondingen bij plotse-
ling remmen of
een ongeluk te verkleinen,
nooit met te ver naar achteren staande rug-
leuning rijden. De optimale beschermende
werking van de veiligheidsgordel wordt al-
leen bereikt wanneer de rugleuning in een
rechte stand staat en de inzittenden de veilig-
heidsgordels goed hebben omgegespt. Hoe verder de rugleuning naar achteren gekanteld
is, hoe gr
ot
er het gevaar op lichamelijk letsel
is door een verkeerd gordelverloop!
● Wees voorzichtig bij het verstellen van de
stoel
in hoogte of lengterichting! Door het
ongecontroleerd en achteloos verstellen van
de voorstoelen kunnen verwondingen door
knellen ontstaan.
● Trek verticaal en niet lateraal aan de hendel
om de stoel
in de lengterichting te verplaat-
sen, aangezien deze door de kracht die zo
uitgeoefend wordt beschadigd kan raken. Voorste hoofdsteunen regelen
Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
pag. 19
Hoofdsteun zo verstellen ›››
pag. 19 dat
de bovenzijde van de hoofdsteun zo mogelijk
in lijn ligt met het bovenste gedeelte van het
hoofd van de inzittende. Als dit niet mogelijk
is, probeer dan een stand in te stellen die zo
goed mogelijk daarbij in de buurt komt. ATTENTIE
● Rijd nooit met uit
gebouwde hoofdsteunen -
risico op zware verwondingen!
● Hoofdsteunen na het inbouwen altijd juist
vers
tellen naargelang de lichaamslengte van
de inzittenden om de optimale beschermende
werking te bereiken. 156
Page 159 of 332

Stoelen en hoofdsteunen
●
Neem de waar s
chuwingsaanwijzingen in
acht ››› in Juiste stand van de hoofdsteu-
nen v an de
voorstoelen op pag. 79. Let op
● Voor het inbou
wen van de hoofdsteunen de
stangen helemaal in de geleiders schuiven
zonder de knop in te drukken. Achterste hoofdsteunen regelen
Afb. 153
Hoofdsteun midden achter: deblok-
k erin
g. Als u personen vervoert op de achterplaat-
sen, p
l
aats
dan minimaal de hoofdsteunen
voor de plaatsen die worden gebruikt, naar
boven ››› .
Hoof d
s
teunen verstellen
– Om de hoofdsteun omhoog te verstellen,
de hoofds
teun aan de zijkanten met beide handen vastpakken en tot de aanslag om-
hoogsc
huiven, totdat deze voelbaar vastk-
likken.
– Om de hoofdsteun lager te zetten, drukt u
de knop 1
› ››
afb
. 153 in en verplaatst u
de s
teun omlaag.
Hoofdsteun verwijderen
Om de hoofdsteun te verwijderen, moet u die
gedeeltelijk naar voren duwen in de betref-
fende rugleuning.
– Rugleuning ontgrendelen ›››
pag. 159.
– Hoofdsteun tot de aanslag omhoogtrekken.
– Druk op de toets 1 , duw daarbij tegelijk
met een p
l
atte schroevendraaier van max.
5 mm dik door de opening van de beveili-
ging 2 en trek de hoofdsteun uit.
– Klap de rugleuning terug totdat deze goed
va
s
tklikt ››› .
Hoof d
s
teun plaatsen
Om de hoofdsteun te plaatsen, moet u deze
gedeeltelijk in de betreffende rugleuning du-
wen.
– Rugleuning ontgrendelen ›››
pag. 159.
– Plaats de stangen van de hoofdsteunen in
de geleider
s totdat deze merkbaar vastklik-
ken. De hoofdsteun mag nu niet verder in
de rugleuning zakken. –
Klap de rugleu
ning terug totdat deze goed
vastklikt ››› .
ATTENTIE
● Let op de a
lgemene aanwijzingen ››› pag.
80.
● Demonteer de hoofdsteunen achter uitslui-
tend indien u een kinder
zitje moet plaatsen
››› pag. 93. Zodra u het kinderzitje weer ver-
wijderd, plaats dan direct de hoofdsteun te-
rug. Rijden met uitgebouwde of niet in de
juist stand staande hoofdsteunen verhoogt
het risico op zwaar lichamelijk letsel. Functies van de stoelen
In l
eidin
g ATTENTIE
Een verkeerd gebruik van de stoelfuncties
kan ern s
tig letsel veroorzaken.
● Neem vóór het rijden de juiste zithouding
aan en blijf tijden
s het rijden zo zitten. Dit
geldt ook voor de andere inzittenden.
● Houd handen, vingers, voeten en andere li-
chaamsdel
en steeds verwijderd van de wer-
kings- en afstelradius van de stoelen. 157
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 160 of 332

Bedienen
Verwarmde stoelen* Afb. 154
In de middenconsole: schakelaars
v oor s
t
oelverwarming voor de voorstoelen. :
versie met Climatronic. : versie met hand-
bediende airconditioning. De zittingen kunnen elektrisch verwarmd
w
or
den indien het
contact is ingeschakeld. In
een aantal uitvoeringen wordt ook de rugleu-
ning verwarmd.
In de volgende gevallen kan de stoelverwar-
ming niet worden ingeschakeld:
● de ventilator is uitgeschakeld;
● de stoel is voorzien van een stoelhoes;
● er is een kinderzitje op de stoel geplaatst;
● het zitvlak is nat of vochtig; ●
de binnen- of b
uitentemperatuur is hoger
dan 25°C (77°F).
Activeren
Toets of indrukken. De stoelverwarming
staat aan op de maximale stand.
Verwarmingscapaciteit instellen
Druk verschillende malen op de toets of ,
tot de gewenste intensiteit is ingesteld.
Uitschakelen
Druk op de toets of totdat alle indicatie-
lampjes in de toets uitgaan. ATTENTIE
Personen waarvan de gewaarwording van pijn
en warmt e beïn
vloed is door inname van be-
paalde medicijnen, verlamming of chronische
ziekte (bijv. diabetes), lopen het risico op
brandwonden aan de rug, het zitvlak en de
benen door het gebruik van de stoelverwar-
ming, wat een lang herstelproces of onvolle-
dige genezing kan inhouden. Raadpleeg een
arts indien u twijfels hebt over uw eigen ge-
zondheidstoestand.
● Personen met een beperkte gewaarwording
van pijn en warmt
e mogen de stoelverwar-
ming nooit gebruiken.
● Indien een storing wordt waargenomen bij
de temperat
uurregeling van de inrichting,
brengt u ze naar een gespecialiseerde werk-
plaats. ATTENTIE
Als de bekleding van de zitting vochtig is,
kan d at
de werking van de stoelverwarming
negatief beïnvloeden en het risico op brand-
wonden verhogen.
● Controleer of het zitvlak droog is voordat u
de stoelv
erwarming gebruikt.
● Ga niet met natte of vochtige kleding op de
stoel
zitten.
● Leg geen natte of vochtige voorwerpen op
de stoel
en hang deze ook niet daaraan.
● Mors geen vloeistoffen over de stoel. VOORZICHTIG
● Om de v er
warmingselementen van de
stoelverwarming niet te beschadigen, mag u
nooit op de stoelen knielen noch geconcen-
treerde druk uitoefenen op een enkel punt
van de zitting of rugleuning.
● Vloeistoffen, scherpe voorwerpen en isole-
rende mat
erialen (bijv. een stoelhoes of een
kinderzitje) op de stoel kunnen de stoelver-
warming beschadigen.
● Indien u een geur waarneemt, dient u de
stoelv
erwarming onmiddellijk uit te schake-
len en te laten herstellen in een gespeciali-
seerde werkplaats. Milieu-aanwijzing
Gebruik de stoelverwarming niet langer dan
strikt nodig. Ander
s wordt onnodig veel
brandstof verbruikt. 158