De essentie
Remblokken voor versleten.
›››
pag. 187
brandt: storing in de ESC of uit-
schakeling door systeem.
knippert: ESC of ASR geacti-
veerd.
brandt: storing in ASR of uitscha-
keling door systeem.
knippert: ASR geactiveerd.
ASR handmatig uitgeschakeld.
Ofwel: ESC in Sport-modus.
›››
pag. 187
Storing in ABS, of werkt niet.
Mistachterlicht aan.›››
pag. 31
brandt of knippert:
storing in uit-
laatgascontrolesysteem.››› pag. 208
brandt: voorverwarmen van de
dieselmotor.
›››
pag. 208knippert: storing in het diesel-
motormanagement.
Storing in het benzinemotorma-
nagement.›››
pag. 207
brandt of knippert:
storing in de
stuurinrichting.››› pag. 202
Bandenspanning erg laag of sto-
ring in controlelampje banden-
spanning.›››
pag. 300
Brandstoftank bijna leeg.›››
pag. 123
Storing in het systeem van air-
bags en gordelspanners.›››
pag. 92 Andere controlelampjes
Linker of rechter knipperlicht.›››
pag. 32
Alarmlichten aan.››› pag. 32
››› pag. 151
Aanhangwagenknipperlichten›››
pag. 265
gaat groen branden:
trap het
rempedaal in!
knippert groen: de vergrende-
lingsknop op de keuzehendel is
niet vastgeklikt.
››› pag. 194
gaat groen branden:
snelheidsre-
gelsysteem in werking of snel-
heidsbegrenzer aangesloten en
actief.
››› pag. 45
››› pag. 213
knippert groen: de snelheid inge-
steld in de snelheidsbegrenzer
werd overschreden.
Grootlicht aan of grootlichtsig-
naal in werking gesteld.›››
pag. 32
››› in Waarschuwingssymbolen op
pag. 124
››› pag. 123 Op het display van het instrumenten-
p
aneel Afb. 55
Op het display van het instrumenten-
p aneel: w
eer
gave portieren open.
niet verder rijden!
Met de volgende melding:
portier(en), achterklep of mo-
torkap geopend of niet cor-
rect gesloten››› pag. 134
››› pag. 16
››› pag. 285
Ingeschakeld: Rijd niet
verder! Motorkoelvloeistofpeil
te laag, koelvloeistoftempera-
tuur te hoog
››› pag. 290
Knippert: storing in het mo-
torkoelvloeistofsysteem. 48
Veiligheid
model) indien de bestuurder of bijrijder de
v ei
ligheid
sgordel niet heeft vastgegespt.
Als men begint te rijden met een snelheid
boven 25 km/u (15 mph) zonder de veilig-
heidsgordels vast te gespen of indien men
de gordels losmaakt tijdens het rijden, klinkt
gedurende enkele seconden een akoestisch
signaal. Daarnaast gaat ook het waarschu-
wingslampje knipperen.
Het controlelampje gaat uit als de bestuur-
der en de bijrijder hun gordel bij ingescha-
keld contact vastgespen.
Indicatie gordels omgegespt voor de zit-
plaatsen achterin*
Bij het inschakelen van het contact, infor-
meert de gordelstatusindicator ››› afb. 97 de
bestuurder op het instrumentenpaneel of de
inzittenden op de zitplaatsen achterin de
overeenstemmende veiligheidsgordel heb-
ben omgegespt. Het symbool geeft aan dat
de inzittende van die plaats "zijn" veilig-
heidsgordel draagt.
Indien op de zitplaatsen achterin een veilig-
heidsgordel wordt omgegespt of losgemaakt,
dan wordt de gordelstatus aangeduid gedu-
rende ca. 30 seconden. De indicatie kan wor-
den verborgen door te drukken op de toets 0.0/SET op het instrumentenpaneel.
Indien tijden s
het
rijden achterin een veilig-
heidsgordel wordt losgemaakt, knippert het
overeenstemmende symbool maximaal 30 seconden. Indien gereden wordt met een
snelheid hoger d
an 25 km/u (15 mpu) dan
klinkt bovendien een akoestisch signaal.
Veiligheidsgordels bieden bescher-
ming Afb. 98
Bestuurders die de veiligheidsgordel
c orr
ect
dragen zullen niet weggeslingerd wor-
den bij plotseling remmen. Veiligheidsgordels die goed zijn vastgegespt,
houden de in
z
itt
enden van de wagen in de
juiste zitpositie. De veiligheidsgordels hel-
pen ook ongecontroleerde bewegingen te
voorkomen die zwaar lichamelijk letsel kun-
nen toebrengen en ze verminderen het ge-
vaar uit de wagen te worden geslingerd.
Inzittenden van de wagen met goed vastge-
gespte veiligheidsgordels profiteren in hoge
mate van het feit dat de kinetische energie
optimaal via de gordels wordt geabsorbeerd. Ook garanderen de structuur van de voorzij-
de en andere pa
ssieve veiligheidskenmerken
van uw wagen, zoals bijv. het airbagsysteem,
een absorptie van de vrijgekomen kinetische
energie. De kinetische energie die vrijkomt
wordt op deze wijze verminderd en het risico
op lichamelijk letsel wordt tegelijkertijd be-
perkt. Daarom moet u altijd de gordel omges-
pen voordat u gaat rijden, ook al is het maar
voor een korte rit.
Let er eveneens op dat ook de andere inzit-
tenden goed zijn vastgegespt. Ongevallen-
statistieken hebben uitgewezen dat het juist
omgespen van de veiligheidsgordels het risi-
co op lichamelijk letsel aanzienlijk verkleint
en de kans een zwaar ongeval te overleven
vergroot. Juist vastgegespte veiligheidsgor-
dels verhogen bovendien de optimale be-
schermende werking van airbags die in geval
van een aanrijding worden geactiveerd. Om
deze reden is in de meeste landen het dra-
gen van de veiligheidsgordels wettelijk ver-
plicht.
Hoewel uw wagen met airbags is uitgerust,
moeten de veiligheidsgordels juist worden
vastgegespt. De voorairbags bijvoorbeeld
worden alleen bij bepaalde frontale aanrij-
dingen geactiveerd. De voorairbags worden
niet geactiveerd bij lichte frontale aanrijdin-
gen, lichte aanrijdingen van opzij, aanrijdin-
gen van achteren, over de kop slaan en bij
82
Veiligheid
Frontale botsingen en natuurkundige
w ett
en Afb. 99
De niet-vastgegespte bestuurder
vlie g
t
naar voren. Afb. 100
De niet-vastgegespte passagier op
een z
itp
laats achterin vliegt naar voren op de
vastgegespte bestuurder. Het natuurkundige principe van een frontale
bots
in
g i
s gemakkelijk te verklaren: zodra de
wagen in beweging is gekomen, ontstaat zo-
wel bij de wagen als bij de inzittenden van de wagen bewegingsenergie, de zogenaamde
"kinetis
che energie".
De kracht van de "kinetische energie" is sterk
afhankelijk van de snelheid van de wagen,
het gewicht van de wagen en van de inzitten-
den. Hoe hoger de snelheid en hoe groter het
gewicht, des te meer energie moet er bij een
botsing worden "geabsorbeerd".
De snelheid van de wagen is echter de be-
langrijkste factor. Als bijv. de snelheid wordt
verdubbeld van 25 km/u (15 mph) naar 50
km/u (30 mph), wordt de overeenstemmen-
de kinetische energie verviervoudigd!
Omdat de inzittenden van de wagen in ons
voorbeeld geen veiligheidsgordels dragen,
wordt bij een botsing tegen een muur de to-
tale bewegingsenergie van de inzittenden
van de wagen alleen door de botsing afge-
bouwd.
Zelfs als u niet sneller rijdt dan 30 km/u (19
mph) en 50 km/u (30 mph), komen er bij een
botsing krachten vrij op het lichaam die al
snel een ton (1.000 kg) kunnen overschrij-
den. De op uw lichaam werkende krachten
worden bij hogere snelheden zelfs nog ster-
ker.
Inzittenden van de wagen die hun veilig-
heidsgordels niet hebben omgegespt, zijn
dus niet met de wagen "verbonden". Bij een
frontale botsing zullen deze personen dus
met dezelfde snelheid verder bewegen als
waarmee de wagen zich voor de botsing heeft bewogen! Dit voorbeeld geldt niet al-
leen v
oor frontale botsingen, maar ook bij al-
le andere soorten botsingen en aanrijdingen.
Al bij lage botssnelheden komen op het li-
chaam krachten vrij die niet meer met de
handen kunnen worden afgeweerd. Bij een
frontale botsing worden niet-vastgegespte in-
zittenden naar voren geslingerd en stoten zij
ongecontroleerd tegen delen in het interieur,
zoals b.v. het stuurwiel, het dashboard en de
voorruit ››› afb. 99.
Ook voor inzittenden op de zitplaatsen ach-
terin is het belangrijk de gordel juist om te
gespen omdat zij bij een aanrijding ongecon-
troleerd door de wagen worden geslingerd.
Een niet-vastgegespte passagier op een zit-
plaats achterin brengt niet alleen zichzelf,
maar ook de bestuurder en/of voorpassagier
die voorin zitten in gevaar ››› afb. 100.
84
Airbagsysteem
●
All
e werkzaamheden aan de gordelspan-
ners en veiligheidsgordels evenals het uit- en
inbouwen van systeemonderdelen vanwege
andere reparatiedoeleinden mogen alleen
door de werkplaats van een officiële dealer
worden uitgevoerd.
● De bescherming van de gordelspanners
geldt
slechts voor één aanrijding. De span-
ners moeten vervangen worden als ze in
werking zijn getreden. Airbagsysteem
K or
t
e inleiding
Waarom is het dragen van veiligheids-
gordels en een juiste houding belang-
rijk? Om de optimale werking te garanderen van
de airbag
s
die worden geactiveerd, moet de
veiligheidsgordel altijd juist worden gedra-
gen en de juiste zithouding worden ingeno-
men.
Het airbagsysteem is geen vervanging van de
veiligheidsgordel maar een deel van het tota-
le passieve veiligheidsconcept van de wa-
gen. Houd er rekening mee dat de beste be-
scherming door de airbag alleen wordt be-
reikt in combinatie met goed omgegespte
veiligheidsgordels en goed ingestelde hoofd-
steunen. Daarom moeten de veiligheidsgor-
dels niet alleen vanwege wettelijke bepalin-
gen, maar ook vanwege de veiligheid worden
gebruikt ›››
pag. 81, Waarom veiligheidsgor-
dels?.
Het ontplooien van de airbag gebeurt in dui-
zendsten van een seconde, als u op dat mo-
ment een verkeerde zithouding heeft ingeno-
men kan de airbag u levensgevaarlijk ver-
wonden. Om die reden is het absoluut nood-
zakelijk dat alle inzittenden de juiste zithou-
ding blijven aannemen tijdens het rijden. Bruusk remmen kort voor een aanrijding kan
erv
oor
zorgen dat een niet-vastgegespte in-
zittende naar voren vliegt tot in het bereik
van de geactiveerde airbag. In dit geval kan
de inzittende door de airbag die wordt geac-
tiveerd levensgevaarlijk lichamelijk letsel op-
lopen. Dit geldt natuurlijk en in het bijzonder
ook voor kinderen.
Houd altijd de grootst mogelijke afstand tus-
sen uzelf en de frontairbag. Zo kunnen de
voorairbags in geval van een activering volle-
dig worden ontplooid en zo een maximale
beschermende werking bieden.
De belangrijkste factoren die een rol spelen
bij het ontsteken van de airbags zijn: het ty-
pe aanrijding, de botsingshoek en de snel-
heid van de wagen.
Doorslaggevend voor de activering van de
airbags is de bij de botsing optredende en
door het regelapparaat bepaalde vertraging.
Blijft de tijdens de botsing optredende en ge-
meten vertraging van de wagen onder de in
het regelapparaat aangegeven referentie-
waarden, dan worden de voor-, zij- en hoofd-
airbags niet geactiveerd. Houd er rekening
mee dat de zichtbare schade aan de veronge-
lukte wagen, hoe duidelijk zichtbaar ook,
niet van doorslaggevende betekenis is ge-
weest voor het activeren van de airbags. »
87
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
NoodgevallenNr.Stroomverbruiker/Ampère
2
Brandstofdoseerklep (TJ4/T6P/TJ7),
Circulatiepomp koelvloeistof lage tem-
peratuur (TJ4/T6P/TJ7); Oliedrukregel-
klep (TJ1), AGR koelingsklep (TJ1), Ho-
ge- en lagedrukwaterpomp (TJ1), SCR-
relais bobine
7,5
3Lambdasondes15
4Pomprelais benzinemotor (MPI), Vlot-
terregeleenheid (TSI en diesel)15
5
Drukomzetter, EPW elektroklep, TOG-
sensor, PWM elektrische ventilator,
Variabele distributieklep, Klep voor ac-
tief-koolstofreservoir en oliedrukregel-
klep (TSI)
10
6
Ontstekingsbobines (MPI en TSI)20
Gloeibougierelais, weerstand aanzuig-
buis (diesel)7,5
7Onderdrukpomp (TSI)15
8EKP-relais verstuivers en bobine (MPI
en CNG), brandstofdoseerklep (diesel)10
9Servosensor7,5
10Vref accu: Gateway, BDM en BCM7,5
14Module motorinspuiting, hoofdrelais
motor, ESC7,5
15Automatische versnellingsbak DQ200
en AQ16030
1750 diag7,5
Nr.Stroomverbruiker/Ampère
18Startmotor30
20ESC (pomp)60
ABS (pomp)40
21ESC/ABS (kleppen)25
24Elektrische ventilator TH4 zonder airco
voor landen met gematigd klimaat30
25
Elektrische ventilator TH4 met airco of
T5I voor landen met gematigd klimaat20
PTC140
26Elektrische ventilator TJ1/TJ4/TJ7/T6P
of TH4/T5I voor landen met gematigd
klimaat50
27
Elektrische ventilator TH4 met airco of
T5I voor landen met gematigd klimaat30
PTC240
28PTC340
Vervangen van lampjes
A l
g
emene aanwijzingen Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
pag. 63
Voor het vervangen van lampjes is enige
technische vaardigheid vereist. Als u zelf lampen wilt vervangen in het mo-
torc
ompartiment, houd er dan rekening mee
dat dit een gevaarlijke zone is ››› in Veilig-
heid s
aan
wijzingen voor werkzaamheden in
de motorruimte op pag. 285.
Een lampje mag alleen worden vervangen
door een lampje van gelijke uitvoering. De
aanduiding van het wattage staat op de
lampvoet.
Afhankelijk van het uitrustingsniveau zijn er
verschillende koplampsystemen en achter-
lichten:
● Halogeenkoplamp
● Full-led koplamp*
● Hoofd-halogeenkoplamp met led-dagrijver-
lichting*
● A
chterlicht met lampen
● Achterlicht met led*
Ful
l-led koplampen*
Full-led koplampen verrichten alle verlich-
tingsfuncties (daglicht, parkeerlicht, knipper-
licht, dimlicht en routelicht) met lichtgevende
diodes (led's) als lichtbron.
De full-led koplampen zijn ontworpen om de
gehele levenscyclus van de wagen mee te
kunnen en de lichtbronnen kunnen niet wor-
den vervangen. Bij schade aan een koplamp
moet u naar de werkplaats van een officiële
dealer gaan voor vervanging.
108
Airconditioning
Airconditioning
V er
w
arming, ventilatie en koe-
ling
Algemene aanwijzingen Lees aandachtig de aanvullende informatie
›› ›
pag. 51
Filter tegen schadelijke stoffen
Het interieurluchtfilter (roet- en absorptie-
koolfilter) zorgt ervoor dat verontreinigingen
in de buitenlucht (bijv. stof of pollen) worden
verminderd resp. tegengehouden.
Het interieurluchtfilter moet volgens de in het
onderhoudsprogramma aangegeven interval-
len worden vervangen, zodat de prestaties
van de airconditioning niet verminderen.
Als de werking van het filter door het gebruik
van de wagen in een gebied met veel lucht-
verontreiniging voortijdig afneemt, moet het
interieurluchtfilter vaker worden vervangen
dan in het Serviceplan staat aangegeven. ATTENTIE
Als het zicht door alle ruiten van de wagen
niet g oed i
s, neemt het risico op ongevallen
met ernstige gevolgen toe.
● Zorg ervoor dat alle ruiten ijs- en sneeuw-
vrij zijn, en d
at ze niet beslagen zijn om goed te kunnen kijken wat er buiten de wagen alle-
maa
l
gebeurt.
● Het maximale verwarmingsvermogen en de
zo snel
mogelijke ontwaseming van de ruiten
worden verkregen wanneer de motor zijn nor-
male werkingstemperatuur bereikt. Ga alleen
rijden als het zicht goed is.
● Zorg er altijd voor dat u het verwarmings-
en venti
latiesysteem, de airconditioning en
de achterruitverwarming gebruikt om goed te
kunnen zien wat er buiten de wagen allemaal
gebeurt.
● Laat de luchtcirculatie nooit gedurende een
lang
e periode aan. Wanneer het koelsysteem
niet werkt en de circulatiefunctie aan staat,
kunnen de ruiten snel beslaan en kan het
zicht zo aanzienlijk beperkt worden.
● Schakel de circulatiefunctie uit wanneer u
deze niet nodig heef
t. ATTENTIE
Gebruikte lucht verhoogt de vermoeidheid en
leidt t
ot concentratieverlies van de bestuur-
der. Dit kan een ernstig ongeval tot gevolg
hebben.
● Schakel de ventilator nooit gedurende lan-
gere tijd uit
en gebruik de luchtcirculatiefunc-
tie niet gedurende een lange tijd omdat de
lucht in de wagen niet ververst wordt. VOORZICHTIG
● Als
u denkt dat de airconditioning is be-
schadigd, moet u - om verdere beschadigin-
gen te voorkomen - de airconditioning met de A/C -toets uitschakelen en door een gespeci-
ali seer
de werkplaats laten controleren.
● Reparatiewerkzaamheden aan de aircondi-
tioning v
ereisen bijzondere vakkennis en
speciaal gereedschap. Bij storingen advise-
ren wij daarom om een gespecialiseerde
werkplaats op te zoeken. Let op
● Bij hoge luc ht
vochtigheid en hoge tempe-
raturen buiten kan condenswater van de ver-
damper van de airconditioning lekken en on-
der de wagen een waterplas vormen. Dit is
normaal en geen teken van lekkage.
● De luchtinlaat voor de voorruit moet vrij van
ijs, sneeu
w of bladeren zijn, opdat verwar-
ming en airconditioning optimaal kunnen
functioneren en het beslaan van de ruiten
wordt voorkomen.
● De uit de luchtroosters naar buiten gaande
lucht die door het
hele interieur stroomt,
wordt via de hiervoor bedoelde ventilatie-
gleuven in de bagageruimte afgezogen. Daar-
om moet vermeden worden dat deze gleuven
verstopt raken.
● Een optimaal rendement van de airconditio-
ning wor
dt verkregen met gesloten ruiten.
Wanneer echter het interieur door binnenval-
lende zonnestralen sterk is verwarmd, kan » 169
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Rijden
of na het wassen van de wagen, is de werk-
in g
v
an de remmen vanwege vochtige of in
de winter bevroren remschijven slechter: in
dit geval moeten de remmen eerst worden
"drooggeremd". ATTENTIE
Een langere remweg of schade aan het rem-
sys t
eem verhogen het gevaar voor ongeval-
len.
● Nieuwe remblokken moeten eerst inrem-
men en hebben tijdens
de eerste 200 km
(124 mijl) nog niet de optimale wrijvings-
kracht. Deze licht verminderde remcapaciteit
kunt u compenseren door met meer kracht op
het rempedaal te duwen. Dit is ook van toe-
passing wanneer later de remblokken moeten
worden vervangen.
● Bij natte resp. bevroren remmen en bij het
rijden op weg
en die met zout zijn bestrooid,
kunnen de remmen vertraagd werken.
● Op hellingen worden de remmen veel ge-
bruikt en wor
den deze snel heet. Voordat u
een langer traject met steile hellingen om-
laag rijdt, vermindert u de snelheid, schakelt
u naar een lagere versnelling terug of kiest u
een lagere rijstand. Op deze wijze maakt u
gebruikt van de remmende werking van de
motor en belast u de remmen minder.
● Nooit de remmen laten "aanlopen" door
het pedaa
l langdurig licht in te drukken. Con-
tinu remmen leidt tot oververhitting van de
remmen en daarmee tot een langere remweg.
In plaats daarvan in intervallen remmen. ●
De w ag
en nooit met afgezette motor laten
rollen. De remweg wordt aanzienlijk langer
wanneer de rembekrachtiger niet geactiveerd
is.
● Bij te oude remvloeistof kan een grote be-
las
ting van de remmen luchtbelvorming in
het remsysteem tot gevolg hebben. Hierdoor
werken de remmen minder goed.
● Frontspoilers die niet af fabriek zijn gemon-
teerd of
beschadigd zijn, kunnen er de oor-
zaak van zijn dat er minder lucht bij de rem-
men komt en dat de remmen oververhit ra-
ken. Let voor het kopen van accessoires op de
aanwijzingen ››› pag. 270, Technische wijzi-
gingen.
● Wanneer een remcircuit is uitgevallen,
wordt
de remweg aanzienlijk langer! Direct
een gespecialiseerde werkplaats opzoeken
en niet onnodig rijden. Controlelampje
Situaties waarin het controlelampje gaat
br
anden
*
● Al
s het remvloeistofpeil te laag is ›››
pag.
292.
● Als er een storing is in het remsysteem.
Dit contr
olelampje kan ook samen branden
met het ABS-controlelampje. ATTENTIE
● Als
het remcontrolelampje niet uit gaat of
tijdens het rijden oplicht, is het remvloeistof-
peil te laag - gevaar voor ongelukken ››› pag.
292, Remvloeistof! Stoppen, niet verder rij-
den. Roep de hulp in van een vakman.
● Als het remcontrolelampje samen met
het ABS-c
ontrolelampje oplicht, kan de
oorzaak ook een storing in de werking van
het ABS zijn. Hierdoor kunnen de achterwie-
len relatief snel blokkeren als er wordt ge-
remd. Dit kan onder omstandigheden ertoe
leiden dat de achterkant van de wagen uit-
breekt - slipgevaar! De wagen stoppen en de
hulp van een garage inroepen. Handrem
Afb. 178
Handrem tussen de voorstoelen. » 185
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Rijden
Rem- en stabiliseringssyste-
men El ektr
oni
sche Stabiliseringscontrole
(ESC)* Deze elektronische stabiliseringscontrole ver-
mindert
het
slipgevaar en verbetert de rijst-
abiliteit van de wagen.
De elektronische stabiliseringscontrole (ESC)
bestaat uit het elektronische sperdifferenti-
eel (EDS) en de antislipregeling (ASR). De
EDC werkt samen met het ABS. Bij uitvallen
van ESC of ABS gaan beide controlelampjes
branden.
Wanneer u de motor start, wordt de ESC auto-
matisch ingeschakeld.
De ESC is altijd geactiveerd, het is niet moge-
lijk het uit te schakelen. Met het Easy Con-
nect-systeem kan enkel de ASR worden uitge-
schakeld of de Sport-stand worden geselec-
teerd.
De ASR kan buiten werking worden gesteld in
die situaties waarin u wilt dat de wielen slip-
pen ›››
pag. 188.
Bijvoorbeeld:
● bij het rijden met sneeuwkettingen,
● bij het rijden in diepe sneeuw of op losse
ondergr ond, ●
b
ij het lo
sschommelen van de vastgereden
wagen.
Vervolgens de ESC weer inschakelen door de
knop in te drukken.
Elektronische Stabiliseringscontrole (ESC)*
De ESC vermindert het gevaar van slingeren
door de wielen afzonderlijk af te remmen.
Met behulp van de stuurinslag en de snel-
heid van de wagen wordt de door de bestuur-
der gewenste richting bepaald en voortdu-
rend met het werkelijke gedrag van de wagen
vergeleken. Bij afwijkingen, bijv. als de wa-
gen begint te slippen, wordt het juiste wiel
door de ESC automatisch afgeremd.
De wagen wordt door de krachten die werken
bij het afremmen, weer gestabiliseerd. Als de
wagen in bochten tot overstuur (wegslippen
van het achtereinde) neigt, werkt het sys-
teem op het voorwiel dat de buitenlijn van de
bocht beschrijft.
Controlelampje
Er zijn twee informatiecontrolelampjes voor
de elektronische stabilisatie. Het controle-
lampje geeft informatie over de functie en
over de uitschakelstatus.
Beide lampjes gaan branden wanneer het
contact wordt ingeschakeld en moeten na cir-
ca 2 seconden weer uitgaan, wat overeen-
komt met de duur van de functiecontrole. Dit programma omvat het ABS, EDS en ASR-
syst
eem. Dit omvat tevens het noodhulprem-
systeem (BAS).
Het controlelampje heeft de volgende
functies:
● Het lampje knippert tijdens het rijden met
de ASR/ESC in bedrijf
.
● Het lampje brandt bij een storing in de ESC.
● Het ESC-lampje brandt ook bij een storing
van het ABS
omdat het ESC-systeem samen
met het ABS werkt.
Als dit controlelampje blijft branden, nadat
u de motor hebt gestart, dan kan het systeem
zichzelf hebben uitgeschakeld. U kunt in dit
geval de ESC weer inschakelen door het con-
tact uit en in te schakelen. Wanneer het con-
trolelampje uitgaat, werkt het systeem weer
naar behoren.
Het controlelampje geeft informatie over
de uitschakelstatus van het systeem:
● Blijft ingeschakeld wanneer de ASR wordt
uitgez
et of wanneer de modus ESC Sport
wordt geselecteerd, enkel via Easy Connect. ATTENTIE
● De n at
uurkundig bepaalde grenzen kunnen
ook door de Elektronische Stabiliseringscon-
trole (ESC) niet worden opgeheven. Hiermee
dient vooral bij een glad en nat wegdek en bij » 187
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid