Page 209 of 332

Type 2
De controlestatus "LIMIT" wordt weer
weergegeven en de instelsnelheid
wordt herzien.
De instelsnelheid verlagen
Met gebruik van de schakelaar SET -
Druk op de schakelaar SET - (B)
De instelsnelheid die op de
combinatiemeter wordt weergegeven,
wordt geleidelijk verlaagd. Laat de
schakelaar SET - (B) los, zodra de
instelsnelheid de gewenste snelheid
heeft behaald.Type 1
Type 2
De instelsnelheid neemt iedere keer met
ca. 5 km/u af. Druk op de schakelaar
SET - (B) en laat hem gelijk weer los, als
u de instelsnelheid slechts een klein
beetje wilt verlagen. Iedere keer dat u
de schakelaar indrukt, neemt de
instelsnelheid met ca. 1 km/u af.Met gebruik van de CANCEL-
schakelaar, de bedrijfsrem en de
schakelaar SET -
Druk op de CANCEL-schakelaar (D) om
de snelheidsbegrenzer (Speed Limiter)
uit te schakelen. De controlestatus
"LIMIT" op de combinatiemeter
verdwijnt en verandert in de
controlestatus "LIMIT OFF"
Type 1
Type 2
324AHA114505325AA0113784
326AHA110523
327AHA110578
328AHA114303
207
Page 210 of 332

Verlaag de voertuigsnelheid tot de
gewenste snelheid, druk op de
schakelaar SET - (B) en laat hem los.
Type 1Type 2
De snelheidsbegrenzer (Speed Limiter)
wordt weer weergegeven en de
instelsnelheid wordt herzien.
De voertuigsnelheid tijdelijk
verhogen
In noodgevallen kan de bestuurder de
snelheid tijdelijk verhogen.
De snelheidsbegrenzer (Speed Limiter)
wordt tijdelijk uitgeschakeld en de
voertuigsnelheid kan worden verhoogd.
De snelheidsbegrenzer (Speed Limiter)
wordt weer ingeschakeld als de
voertuigsnelheid daalt tot minder dan
de instelsnelheid.
Trap het gaspedaal volledig in tot het
einde van de pedaalslag (tot voorbij een
aanslag waarbij de reactiekracht van
het pedaal groter is dan vóór het einde
van de pedaalslag)
253)
Als de voertuigsnelheid deinstelsnelheid overschrijdt, gaan de
symbolen van de controlestatus "LIMIT"
en van de snelheidsbegrenzer (Speed
Limiter) knipperen.
254)
Tijdens dergelijke noodgevallen kan de
bestuurder de instelsnelheid veranderen.
Uitschakelen
Gebruik voor uitschakeling een van de
volgende manieren.
Druk op de CANCEL-schakelaar
Druk op de aan-/uitschakelaar van
de snelheidsbegrenzer (Speed Limiter)
Opmerking
Als de snelheidsbegrenzer
(Speed Limiter) op een andere manier
wordt uitgeschakeld, zou er sprake
kunnen zijn van een systeemfout. Staak
het gebruik van de snelheidsbegrenzer
(Speed Limiter) en zet hem uit. Laat het
voertuig nakijken bij een Fiat Servicepunt.
255)
329AHA114316
330AA0113784
331AHA110523
332AHA105033
208
STARTEN EN RIJDEN
Page 211 of 332

Hervatten
Als het systeem wordt uitgeschakeld,
slaat de snelheidsbegrenzer (Speed
Limiter) de instelsnelheid in het
geheugen op; gebruik van de
snelheidsbegrenzer (Speed Limiter) kan
worden hervat door op de schakelaar
RES + (C) te drukken.
Type 1
Type 2De snelheidsbegrenzer (Speed Limiter)
begint echter direct met de
snelheidsregeling en als de
voertuigsnelheid hoger is dan de
instelsnelheid mindert het voertuig vaart
alsof het gaspedaal volledig wordt
losgelaten.
256)
BELANGRIJK
156)Aangezien het systeem geen gebruik
maakt van de bedrijfsrem (hydraulische
rem), zou het voertuig de instelsnelheid
kunnen overschrijden, als het
heuvelafwaarts rijdt.
BELANGRIJK
253)De mogelijkheid bestaat om met de
snelheidsbegrenzer (Speed Limiter) een
plotselinge versnelling toe te laten,
afhankelijk van de stand van het gaspedaal.
Wees dus voorzichtig met plotselinge
versnellingen.
254)Wees voorzichtig met te hoge
toerentallen.
255)De mogelijkheid bestaat om met de
snelheidsbegrenzer (Speed Limiter) een
plotselinge versnelling toe te laten,
afhankelijk van de stand van het gaspedaal,
waardoor de snelheidsbegrenzer (Speed
Limiter) wordt uitgeschakeld. Wees
voorzichtig.256)Afhankelijk van de rijomstandigheden,
zou het voertuig kunnen schokken. Wees
voorzichtig.
333AA0113797
334AHA110536
209
Page 212 of 332

RIJSTROOK-
WAARSCHUWING
(indien aanwezig)
Doordat door middel van een camera
(A) de rijstrook wordt herkend waarover
het voertuig rijdt, laat de
rijstrookwaarschuwing (LDW) een
audiovisueel alarm afgaan op het
informatiescherm van het
multi-informatiedisplay, als uw voertuig
de rijstrook dreigt te verlaten.
Gebruik van de LDW
De aanduiding verandert als volgt,
afhankelijk van de systeemstatus.
Het systeem inschakelen
Als u de contactschakelaar of de
bedieningsmodus op "ON" zet, gaat
een indicatielampje branden om aan te
geven dat het LDW-systeem aanstaat.Het systeem uitschakelen
Als u de schakelaar van het
LDW-systeem indrukt, gaat het
indicatielampje uit om aan te geven dat
het LDW-systeem uitstaat. Druk
nogmaals op de schakelaar om het
systeem weer aan te zetten.
Instelling van de LDW-startstatus
U kunt de LDW ON/OFF-status instellen
wanneer de contactschakelaar of de
bedieningsmodus op "ON" wordt gezet.
LDW 1 (fabrieksinstelling): De LDW
wordt elke keer automatisch
ingeschakeld.
LDW 2: De LDW ON/OFF-status
wordt opslagen voordat de
contactschakelaar wordt gedraaid op
“LOCK” of de bedieningsmodus wordt
geplaatst op “OFF”.
De LDW-modus instellen:
1- Schakel de LDW uit met een druk op
de LDW-schakelaar.
335AA0114055
336AHA106359
337AHA106375
338AHA106388
210
STARTEN EN RIJDEN
Page 213 of 332

2- Druk op de LDW-schakelaar en
houd hem langer dan 10 seconden
ingedrukt.
3- Wanneer u de LDW-schakelaar
loslaat, gaat een zoemer af en wordt de
LDW-modus gewijzigd.
Stand-by
Als het systeem op stand-by staat is
het toch in staat de rijstrook te
herkennen waar uw voertuig zich in
bevindt en een geluidsalarm af te laten
gaan als uw voertuig de rijstrook
verlaat.
Het systeem schakelt automatisch over
van "aan" naar "stand-by", als
tegelijkertijd aan alle onderstaande
voorwaarden wordt voldaan. Het
indicatielampje dat aangeeft dat het
LDW-systeem aanstaat verandert in het
indicatielampje dat aangeeft dat het
LDW-systeem op stand-by staat
(groen).
De snelheid is ca. 65 km/u of hoger.
De richtingaanwijzer is niet gebruikt.
De alarmknipperlichten zijn niet
ingeschakeld.
Het rempedaal is niet ingetrapt.
De omgevingsomstandigheden zijn
geschikt voor het systeem om de
rijstrookmarkeringen aan beide zijden te
herkennen.
Het systeem is ingeschakeld.Opmerking Het systeem blijft ongeveer
7 seconden ingeschakeld nadat de
alarmknipperlichten zijn uitgezet of de
richtingaanwijzers in de normale stand
zijn gezet.
Rijstrookwaarschuwing (LDW)
Een zoemer gaat intermitterend af en
het LDW-lampje knippert (geel) als het
systeem op stand-by staat en uw
voertuig de rijstrook dreigt te verlaten of
al heeft verlaten.Opmerking Als de waarschuwing
3 seconden of langer aanhoudt,
schakelt het systeem over naar
stand-by, voordat de waarschuwing
uitgaat.
Waarschuwing systeemfout
Als er een fout in het systeem optreedt,
wordt een visuele waarschuwing
gegeven die het type probleem
aangeeft.
LDW-camera te warm
Als het systeem tijdelijk wordt
uitgeschakeld doordat de temperatuur
van de LDW-camera te hoog is, gaat
het indicatielampje van het
LDW-systeem branden.
Als de camera weer is afgekoeld tot
onder een vooraf bepaalde
temperatuur, wordt de normale status
van het systeem automatisch hersteld.
339AHA106391
340AHA106405
341AHA106375
211
Page 214 of 332

Opmerking Het indicatielampje van het
LDW-systeem kan tijdelijk worden
uitgeschakeld door de LDW-schakelaar
op "OFF" te zetten.
Uitschakeling LDW in verband met
storing
Als de LDW door een storing niet kan
worden opgestart, gaat het
LDW-lampje (geel) branden.
Neem in dit geval contact op met het
Fiat Servicenetwerk om het systeem te
laten nakijken.
157) 158) 159) 160)
257) 258) 259)
BELANGRIJK
257)In het geval van onduidelijke,
overlappende of ontbrekende
rijstrookbelijning, kan het zijn dat het
systeem de bestuurder niet assisteert: in
dit geval is de Driving Advisor inactief.258)De Driving Advisor is geen
automatisch rijsysteem en vervangt de
bestuurder niet bij het onder controle
houden van het traject van het voertuig. De
bestuurder is persoonlijk verantwoordelijk
voor het handhaven van een voldoende
niveau van aandacht voor het verkeer en
wegomstandigheden en voor het veilig
onder controle houden van het traject van
het voertuig.
259)Als de camera zijn positie verliest door
een variatie in lading, kan het zijn dat het
systeem tijdelijk niet werkt om te zorgen
dat de camera een zelfkalibratie kan
uitvoeren.
BELANGRIJK
157)De werking van de LDW is aan
beperkingen gebonden. Vertrouw niet
teveel op het systeem.
158)LDW is niet ontworpen om de risico's
van niet goed vooruit kijken (als de
aandacht door iets anders wordt afgeleid,
of de gedachten afdwalen, enz.) of van
slecht zicht door slecht weer, enz. te
verkleinen. Blijf uw voertuig correct
besturen en rijd veilig.
159)Het systeem kan onder de volgende
omstandigheden de rijstrook mogelijk niet
goed detecteren. Zet, indien nodig, de
LDW-schakelaar op "OFF":als op een weg wordt gereden waarvan de
rijstrookmarkering (wit of geel) is
weggesleten of dusdanig is vervuild dat het
systeem de markering niet herkent; als de
rijstrookmarkering vaag is, als het
bijvoorbeeld regent, sneeuwt of mist, of als
u met de zon van voren rijdt; als het
voertuig ergens rijdt waar de
rijstrookmarkering is onderbroken, op
bijvoorbeeld de toegangsweg naar een
tolhuisje of autosnelweg; als op een stuk
weg wordt gereden waar de oude
rijstrookmarkeringen niet volledig zijn
verwijderd, dat in de schaduw ligt, waar
sneeuw op is achtergebleven, waar grote
plassen op liggen die voor
rijstrookmarkeringen kunnen worden
aangezien (vooral als het heeft geregend en
het wegdek licht terugkaatst) of
vergelijkbare verwarrende factoren; als op
een andere rijstrook wordt gereden dan de
normale rijstrook of de inhaalstrook; als bij
wegwerkzaamheden langs een afgesloten
stuk weg of op een provisionele rijstrook
wordt gereden; als over een extreem smalle
rijstrook wordt gereden; als de afstand
vanaf uw voertuig tot een voorliggend
voertuig extreem klein wordt (vooral als de
markering wordt afgeschermd doordat het
voertuig voor u te dichtbij de markering
rijdt); als u een kruispunt of ander stuk weg
betreedt waar de rijstroken ingewikkeld zijn
ingedeeld;
342AHA106391
212
STARTEN EN RIJDEN
Page 215 of 332

als over een stuk weg wordt gereden waar
het aantal rijstroken toe-/afneemt of waar
meerdere rijstroken elkaar kruisen; als de
rijstrook is gemarkeerd met dubbele of
andere speciale lijnen; als over een
slingerweg of ruig terrein wordt gereden;
als over een gladde weg bedekt met
regenwater, sneeuw, ijs, enz. wordt
gereden; als ergens wordt gereden waar
de lichtomstandigheden plotseling
veranderen, zoals de in- of uitgang van een
tunnel; als scherpe bochten worden
genomen; als het wegdek het licht
reflecteert dat afkomstig is van de
tegengestelde richting van de rijrichting; als
het voertuig slingert als over drempels of
andere onregelmatigheden in het wegdek
wordt gereden; als de verlichting van de
koplampen niet voldoende is omdat de
koplampen vuil, verslechterd of verkeerd
gericht zijn; als het voertuig teveel naar één
kant helt door een zware belading of een
verkeerde bandenspanning; als de
koplampen van tegemoetkomend verkeer
in de LDW-camera schijnen; als het
voertuig is uitgerust met andere banden
dan de standaardbanden (zelfs bij
overmatig versleten banden en tijdelijke
reservewielen), sneeuwtractiesystemen
(sneeuwkettingen), of ongespecificeerde
componenten, zoals een aangepaste
ophanging; als de voorruit is bedekt met
regenwater, sneeuw, stof, enz.160)Volg de onderstaande instructies om
ervoor te zorgen dat de LDW goed blijft
werken: houd altijd de voorruit schoon;
vermijd harde stoten of grote druk op de
LDW-camera. Probeer de camera niet te
demonteren; manipulatie of verwijdering
van de LDW-camera is onder geen beding
toegestaan. De camera is in de fabriek
nauwkeurig gericht; plak geen stickers en
dergelijke op het gebied van de voorruit
voor de lens van de LDW-camera; gebruik
alleen ORIGINELE onderdelen voor de
vervanging van de wisserbladen.ACHTERUITKIJK-
CAMERA
(indien aanwezig)
De achteruitkijkcamera is een systeem
waarmee het zicht achter het voertuig
op een scherm van het
multicommunicatiesysteem (MCS), het
Smartphone Link Display Audio of het
DISPLAY AUDIO wordt weergegeven.
260) 261) 262)
161)
Blikveld van de achteruitkijkcamera
Het blikveld van de achteruitkijkcamera
is beperkt tot het gebied dat in de
afbeeldingen wordt weergegeven. De
camera kan niet beide zijden en de
onderkant van de achterbumper, enz.
weergeven. Controleer voordat u
achteruitrijdt de veiligheid rondom het
voertuig.
343AHA103707
213
Page 216 of 332

Locatie van de achteruitkijkcamera
De achteruitkijkcamera (A) is in het
gedeelte in de buurt van de handgreep
van de achterklep verwerkt.
Gebruik van de achteruitkijkcamera
Als u met de contactschakelaar of de
bedieningsmodus op "ON", de
versnellingspook in de stand "R" zet,
wordt automatisch het beeld achter het
voertuig op het scherm van hetMulticommunicatiesysteem (MCS), het
Smartphone Link Display Audio of het
DISPLAY AUDIO weergegeven. Als u de
versnellingspook in een andere stand
zet, wordt de oorspronkelijke weergave
hersteld.
162)
Opmerking Doordat de
achteruitkijkcamera een speciale lens
heeft, zou het kunnen dat de lijnen
tussen de parkeerplaatsen op de
grond, op het scherm niet parallel lijken
te lopen.
Opmerking In de volgende situaties zou
het beeld op het scherm slecht te zien
kunnen zijn. Dit duidt niet op storingen.
Gedimd grootlicht ('s nachts)
Als het licht van de zon of van de
koplampen van een ander voertuig
direct in de lens schijnt
Als fluorescent licht direct in de lens
schijnt, zou het beeld op het scherm
kunnen flakkeren. Dit duidt niet op
storingen.
Opmerking Als de camera warm is en
vervolgens afkoelt door regenwater of
doordat de auto wordt gewassen, kan
de lens beslaan. Dit verschijnsel duidt
niet op een storing.
Opmerking Als de
omgevingstemperatuur bijzonder warm
of bijzonder koud is, is het camerabeeld
mogelijk niet duidelijk. Dit duidt niet op
storingen.Opmerking Als een radiotoestel in de
buurt van de camera wordt
geïnstalleerd, zou de
achteruitkijkcamera elektrische
interferentie kunnen veroorzaken en zou
het systeem kunnen stoppen met
werken.
Opmerking Obstakels zijn niet goed
zichtbaar als de lens vuil is. Als de lens
vuil wordt door waterdruppels, sneeuw,
modder of olie, veeg dan de
verontreiniging weg en zorg ervoor dat
u daarbij de lens niet krast.
Opmerking Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht. Als u dit
niet doet, zou dit afbreuk kunnen doen
aan de werking van de camera.
Onderwerp de camera niet aan
fysieke schokken door er tegen te slaan
of er iets tegenaan te gooien.
Breng geen organische stoffen,
autowax, olieverwijderaars en
glasreinigers op de camera aan. Als
deze op de camera terechtkomen,
veeg dan direct de camera af.
Mors geen kokend water over de
camera.
Mors of spetter nooit water op of
rondom de camera.
Ontkoppel, demonteer of modificeer
de camera niet.
Maak geen krassen op de camera,
aangezien dit afbreuk aan de
camerabeelden zou kunnen doen.
344AHA103723
345AHA103710
214
STARTEN EN RIJDEN