Page 81 of 332

Als het DPF-waarschuwingslampje
tijdens gebruik van het voertuig
gaat branden
Als het DPF-waarschuwingslampje
constant brandt, geeft dat aan dat het
DPF niet alle opgevangen roetdeeltjes
heeft kunnen verbranden en dat zich
daardoor te veel roetdeeltjes in het filter
hebben verzameld. Probeer als volgt
met het voertuig te rijden om ervoor te
zorgen dat het DPF de roetdeeltjes kan
verbranden:
Rijd ongeveer 20 minuten met een
snelheid van ten minste 40 km/u, terwijl
het staafdiagram van de
motorkoelvloeistoftemperatuur min of
meer stabiel in het midden van de
schaal wordt weergegeven.
28) 29)
Als het DPF waarschuwingslampje blijft
branden, contact opnemen met het
bevoegde Fiat Servicenetwerk.BELANGRIJK U hoeft niet continu zo te
rijden als hierboven aangegeven. Rijd
altijd zo veilig mogelijk en in afstemming
op de wegomstandigheden.
Als het DPF-waarschuwingslampje
tijdens gebruik van het voertuig
knippert
Als het DPF-waarschuwingslampje
knippert, duidt dat op een storing in het
DPF-systeem. Laat het systeem
nakijken bij een Fiat Servicepunt.
BELANGRIJK
78)Het dieselroetfilter (DPF) ontwikkelt
tijdens zijn normale werking zeer hoge
temperaturen. Parkeer het voertuig niet op
licht ontvlambaar materiaal (gras, droge
bladeren, dennennaalden enz.):
brandgevaar.
BELANGRIJK
27)Gebruik alleen de brandstof en
motorolie gespecificeerd voor uw voertuig.
Gebruik geen vochtverwijderingsmiddelen
of ander brandstofadditief. Dergelijke
middelen kunnen een schadelijke werking
op het DPF hebben. Raadpleeg
"Brandstofkeuze" en "Motorolie".28)Pas de rijsnelheid altijd aan de
verkeers- en weersomstandigheden aan en
houd u altijd aan de verkeersregels. De
motor afzetten terwijl het DPF-symbool
brandt is toegestaan, maar het meermaals
onderbreken van het regeneratieproces kan
leiden tot voortijdig kwaliteitsverlies van de
motorolie. Daarom wordt het aanbevolen
om altijd te wachten tot het symbool is
gedoofd voordat de motor wordt afgezet,
door bovenstaande aanwijzingen te volgen.
Voltooi het DPF-regeneratieproces niet
terwijl het voertuig stil staat.
29)Blijven rijden met een knipperend
DPF-waarschuwingslampje kan leiden tot
problemen met de motor en schade aan
het DPF.
143AHA104948
79
Page 82 of 332

MOTORRUIMTE
Openen
1. Trek de ontgrendelingshendel naar u
toe om de motorkap te ontgrendelen.
2. Breng de motorkap omhoog terwijl u
het veiligheidsslot ingedrukt houdt.Opmerking Open de motorkap alleen
als de ruitenwissers in de parkeerstand
staan. Doet u dit niet, dan kan dit leiden
tot schade aan de motorkap,
wisserarmen of voorruit.
3. Ondersteun de motorkap door de
steunstang in de daarvoor bestemde
uitsparing te plaatsen.
30) 31)
Sluiten
1. Maak de steunstang los en klik hem
vast in zijn houder.
2. Breng de motorkap langzaam
omlaag tot ongeveer 20 cm boven de
gesloten stand en laat hem dan los.
3. Controleer of de motorkap stevig
vastzit door zachtjes aan het midden
van de motorkap te trekken.
79) 80) 81) 82)
Opmerking Als de motorkap op deze
manier niet goed sluit, laat hem dan iets
hoger los.
Opmerking Duw niet stevig op de
motorkap, aangezien de motorkap
hierdoor zou kunnen beschadigen.
BELANGRIJK
79)Zorg ervoor dat tijdens het sluiten van
de motorkap, geen handen of vingers klem
komen te zitten.
80)Verricht deze handelingen uitsluitend bij
stilstaande auto.
81)Gebruik beide handen om de motorkap
op te tillen. Controleer voordat de
motorkap wordt opgetild, of de armen van
de ruitenwissers wel tegen de ruit liggen,
het voertuig stilstaat en de handrem goed
is aangetrokken.
144AHA102609
145AHA102452
146AHA102465
147AHA102478
80
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG
Page 83 of 332

82)Om veiligheidsredenen moet de
achterklep tijdens het rijden altijd goed
gesloten zijn. Controleer dus altijd of de
motorkap goed gesloten en vergrendeld is.
Mocht u tijdens het rijden merken dat de
motorkap niet goed vergrendeld is, stop
dan onmiddellijk en sluit de motorkap op
de correcte manier.
BELANGRIJK
30)Pas op dat de steunstang niet losraakt,
als de motorkap openstaat en omhoog
komt door een sterke wind.
31)Controleer, als u de steunstang hebt
vastgezet, of hij de motorkap stevig
ondersteunt om te voorkomen dat de
motorkap op uw hoofd of lichaam valt.
LAADRUIMTE
BELADING
83) 84)
Voorzorgsmaatregelen voor
belading
Let tijdens het laden op de volgende
zaken.
Laad ladingen en bagage voor zover
mogelijk altijd in de laadruimte.
Verdeel de lading of bagage
gelijkmatig om onbalans te vermijden.
Plaats geen lading of bagage op het
instrumentenpaneel. Stapel ook geen
lading of bagage op de voorste
passagiersstoel of de achterbank. Als
het zicht van de bestuurder wordt
belemmerd of de lading in de
bestuurdersruimte terechtkomt doordat
plotseling moet worden geremd, kan dit
leiden tot ernstige ongevallen of letsel.
Een dakdrager beladen
32) 33)
Opmerking We raden het gebruik aan
van een ORIGINELE dakdrager van
FCA aangezien de te gebruiken beugels
een speciale vorm hebben. Neem voor
meer informatie contact op met het Fiat
Servicenetwerk.Voorzorgsmaatregel voor de
dakdrager
34) 35)
Opmerking Verwijder de dakdrager
wanneer u deze niet gebruikt om te
vermijden dat de wind geluid maakt en
het brandstofverbruik te verlagen.
Opmerking Verwijder de dakdrager
voordat u een wasstraat inrijdt.
HOOG BELASTBAAR
SYSTEEM, UITSTEKENDE
LADINGEN
Controleer of de lading in de laadbak
gelijkmatig verdeeld is en het schot
rechtsachter goed gesloten is om te
voorkomen dat er iets op het
wegoppervlak valt.
Enkele eenvoudige suggesties kunnen
veilig rijden, comfort en levensduur van
het voertuig verbeteren:
verdeel de lading gelijkmatig over de
vloer: als de lading in één zone
geconcentreerd moet worden, kies dan
de zone tussen beide assen;
onthoud dat het dynamische gedrag
van het voertuig beïnvloed wordt door
het vervoerde gewicht: met name de
remweg neemt toe, vooral op hoge
snelheid.
Onregelmatige wegdekken en abrupt
remmen kunnen onverhoedse
verplaatsingen van de lading
veroorzaken met hieruit voortvloeiende
gevaarlijke situaties: zet vóór het vertrek
81
Page 84 of 332

de lading stevig vast met behulp van
het schot en de daarvoor bedoelde
haken, stalen kabels, touwen of
kettingen die sterk genoeg zijn om de
voorwerpen die vastgezet moeten
worden vast te houden.
83) 84) 85) 86) 87) 88)
BELANGRIJK
83)Wanneer het voertuig geparkeerd staat
op een zeer steile helling of schuin staat,
kunnen bij het openen van de achterklep
van de laadbak of een zijportier
niet-vastzittende voorwerpen of bagage
naar buiten vallen.
84)Als u brandstof in een reservetank wilt
meenemen, moet dit met inachtneming
van de wettelijke voorschriften gebeuren
door alleen een typegoedgekeurde tank te
gebruiken die stevig met de sjorogen is
verankerd. Bedenk echter wel dat op deze
manier het risico op brand bij een ongeval
toeneemt.
85)Respecteer de maximaal toelaatbare
belastingen van het voertuig die ook op het
kentekenbewijs staan. Het is de
verantwoordelijkheid van de gebruiker de
goederen zodanig in de bagageruimte
en/of op het laadplatform te verdelen, dat
de maximum toelaatbare belastingen niet
worden overschreden.86)Vervoer geen onnodige voorwerpen in
de laadbak. Met name als met het voertuig
in de stad wordt gereden, waar veelvuldig
moet worden gestopt en opgetrokken, kan
extra belading van het voertuig tot extra
brandstofverbruik leiden. Vermijd ook
onnodige bagage, belastingen, enz. op het
dak: de grotere luchtweerstand verhoogt
het brandstofverbruik.
87)Door tijdens ritten met zware
belastingen een lagere versnelling te
kiezen, verbetert de prestatie van het
voertuig en gaat de versnelling langer mee
omdat minder wordt geschakeld en minder
oververhitting ontstaat. Dit zorgt voor een
motorremming.
88)Neem alle voorzorgsmaatregelen om
gevaar voor andere weggebruikers door
buiten het voertuig uitstekende lading te
voorkomen. Aan de achter- en zijkant
uitstekende lading moet volgens de
plaatselijke wetgeving worden gemarkeerd.
De lading mag niet van negatieve invloed
zijn op de stabiliteit van het voertuig of de
verlichting, visuele indicatoren of
kentekenplaten afdekken. Palen, balken en
dergelijke ladingen die horizontaal liggend
moeilijk te zien zijn, mogen niet buiten het
voertuig uitsteken.
BELANGRIJK
32)Gebruik een goed op uw voertuig
passende dakdrager. Laad geen bagage
rechtstreeks op het dak. Raadpleeg voor
de installatie de gebruiksaanwijzing die bij
de dakdrager geleverd wordt.33)Zorg ervoor dat het gewicht van de
bagage de toegelaten dakbelasting niet
overschrijdt. Wanneer de toegelaten
dakbelasting wordt overschreden, kan dit
leiden tot beschadiging van het voertuig.
De dakbelasting is de totale toegelaten
belasting op het dak (het gewicht van de
dakdrager plus het gewicht van de op de
dakdrager geplaatste bagage). Verwijs voor
de specifieke waarde naar “Maximale
dakbelasting”.
34)Rijd langzaam wanneer er bagage
boven op het voertuig geladen wordt en
voorkom heftige manoeuvres zoals
plotseling remmen en scherp door bochten
sturen. Plaats de lading bovendien zodanig
op de dakdrager dat het gewicht
gelijkmatig verdeeld wordt en met de
zwaarste voorwerpen onder. Laad geen
voorwerpen die breder zijn dan de
dakdrager. Het extra gewicht op het dak
zou het zwaartepunt van het voertuig
kunnen wijzigen en van invloed kunnen zijn
op de controle over het voertuig. Derhalve
zouden fouten tijdens de besturing of in
noodsituaties uitgevoerde manoeuvres
kunnen leiden tot een verlies van de
controle en dientengevolge tot ongevallen.
35)Controleer altijd, voordat u begint te
rijden en na het afleggen van een korte
afstand, of de lading stevig is bevestigd op
de dakdrager. Controleer tijdens het rijden
regelmatig of de lading stevig bevestigd
blijft.
82
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG
Page 85 of 332

AANHANGWAGENS
TREKKEN
Raadpleeg het Fiat Servicenetwerk, als
u een aanhangwagen wilt trekken met
een voertuig dat is uitgerust met een
trekinrichting die voldoet aan alle
relevante plaatselijke voorschriften.
Controleer of de koppelingskogel van
uw trekhaak niet de kentekenplaat van
uw voertuig afdekt als de aanhanger of
caravan wordt losgekoppeld. Als de
koppelingskogel de kentekenplaat
afdekt, dient u deze te verwijderen. En
als de koppelingsbal van de trekhaak
afsluitbaar is met een sleutel of
gereedschap, verwijder dan de
koppelingsbal en gebruik een
koppelingsbal van de trekhaak die
verwijderd kan worden of
geherpositioneerd kan worden zonder
een sleutel of gereedschap te
gebruiken.
De voorschriften voor het trekken van
een aanhangwagen kunnen per land
verschillen. We raden u aan overal de
plaatselijke voorschriften in acht te
nemen.
Opmerking Houd voor het trekken van
een aanhangwagen rekening met de
volgende zaken.
89)
Maximaal toelaatbaar trekgewicht
met rem en maximaal toelaatbare
kogeldruk
Overschrijd nooit het maximaal
toelaatbare trekgewicht met rem en de
maximaal toelaatbare kogeldruk, zoals
opgegeven in de specificaties.
(Raadpleeg "Voertuiggewicht")
Als u een aanhangwagen trekt op een
hoogte van 1.000 m boven zeeniveau,
verlaag dan uw gewicht met 10% van
het bruto combinatiegewicht voor
iedere 1.000 m boven zeeniveau,
aangezien het motorvermogen daalt
door de afname in atmosferische druk.
Montagespecificaties trekstang
Zie de volgende tabel voor de
bevestigingspunten (A) van de
trekstang.
Enkele
cabineAnderhalve
cabineDubbele
cabine
1 30mm 30mm 30mm
2 55mm 55mm 55mm
3 60mm 60mm 60mm
4 810 mm 925 mm 925 mm
5 19,5 mm 19,5 mm 19,5 mm
6 47,5 mm 47,5 mm 47,5 mm
7 88mm 88mm 88mm
8 184 mm148 mm
(1)184 mm(2)
148 mm(1)184 mm(2)
(1) Voertuigen zonder heavy duty-vering
(2) Voertuigen met heavy duty-vering148AHA114459
149AHA114462
83
Page 86 of 332

Enkele
cabineAnderhalve
cabineDubbele
cabine
9 494 mm494 —
544 mm
546 mm(3)
494 —
534 mm
505 —
536 mm
(4)
10 895 mm 1.010 mm 1.010 mm
11 1.367 mm 1.482 mm 1.482 mm
12 502,5 mm 502,5 mm 502,5 mm
13 541 mm 541 mm 541 mm
(3) Voertuigen met banden van 17 inch
(4) 2WD-voertuigen met 245/70R16-banden,
4WD-voertuigen met banden van 17 inch
Onderdeel 9: bij totale onbeladen
massa.
Opmerking De waarden onder
onderdeel 9 zijn van toepassing op
onbeladen voertuigen. De waarde kan
variëren, afhankelijk van de
bandenmaat, optionele uitrustingen en
ophangingsomstandigheden.
Adviezen voor de besturing
Laat voordat u een zware
aanhangwagen trekt, onderhoud aan
uw voertuig verrichten en let daarbij
vooral op de toestand van de
afstemming van de motor, de toestand
van de remmen, het stuur en de
banden. Pas de bandenspanning aan
volgens de specificaties voor hettrekken van een aanhangwagen
(raadpleeg "bandenspanning").
Controleer de banden, bedrading en
remmen (indien aanwezig) van de
aanhangwagen.
Bewaar genoeg afstand vanaf de
voorkant van uw voertuig tot uw
voorligger. Als de aanhangwagen begint
te slingeren of lastig te hanteren is,
verlaag dan voorzichtig uw snelheid of
gebruik de onafhankelijke
aanhangerremmen (indien aanwezig) en
NIET de remmen van het voertuig. Zet
het voertuig en de aanhangwagen op
een veilige plaats stil. Eén oorzaak van
slingeren is een slecht uitgebalanceerde
aanhangwagen en zolang dit probleem
niet wordt verholpen, zal de
aanhangwagen blijven slingeren.
Verplaats de lading in de
aanhangwagen en beoordeel het
probleem nogmaals.
Zorg ervoor dat u niet sneller rijdt dan
100 km/u voor het rijden met een
aanhangwagen.
Het wordt ook aanbevolen om de
plaatselijke voorschriften in acht te
nemen, als de rijsnelheid is begrensd
tot 100 km/u bij het rijden met een
aanhanger.
Maak tijdens het optrekken geen
hogere toeren met de motor dan nodig
is, om te voorkomen dat de koppeling
slipt (alleen voor voertuigen met eenhandgeschakelde versnellingsbak).
Trap het rempedaal eerst zachtjes in
en daarna harder, om schokken van de
mechanische oplooprem te voorkomen.
Schakel naar een lagere versnelling
voordat u een helling afrijdt, om de
motorrem volledig te benutten.
De carrosserie, remmen, koppeling
en het chassis worden extra belast
tijdens het trekken van een
aanhangwagen.
Hoe groter het gewicht en hoe hoger
de rol- en luchtweerstand, hoe hoger
het brandstofverbruik.
Extra voorzorgsmaatregelen voor
voertuigen met een automatische
versnellingsbak
Het wordt aanbevolen een lagere
versnelling te gebruiken in de
sportmodus op hellingen of een lagere
snelheid, om het motortoerental onder
de rode zone te houden.
BELANGRIJK
89)Gevaar voor ongelukken! Er moet een
trekstang worden aangebracht volgens de
richtlijnen van het Fiat Servicenetwerk.
84
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG
Page 87 of 332
INTERIEUR-
UITRUSTING
ZONNEKLEPPEN
A — Om schitteringen van voren te
voorkomen
B — Om schitteringen van de zijkant te
voorkomen
Pashouder
(Indien aanwezig)
Pasjes kunnen in de houder (A) aan de
achterkant van de zonneklep worden
geschoven.
MAKE-UPSPIEGEL
(indien aanwezig)
Aan de achterkant van de zonneklep
aan de passagierszijde is een
make-upspiegel aangebracht.
ASBAK
(indien aanwezig)
90)
36) 37) 38) 39)
Open het deksel om de uitneembare
asbak te gebruiken.
150AHA105958
151AHA106548
152AHA106551
153AHA106564
154AA0021001
85
Page 88 of 332

Montagepositie voor de
uitneembare asbak
De uitneembare asbak kan op de
aangegeven plaatsen worden
gemonteerd.
AANSTEKER
(indien aanwezig)
De aansteker kan worden bediend met
de contactschakelaar of de
bedieningsmodus op "ON" of "ACC".A — Duw hem helemaal naar binnen.
Als de aansteker klaar is, springt hij
automatisch met een klik terug naar zijn
oorspronkelijke positie. Neem de
aansteker uit voor gebruik. Breng de
aansteker na gebruik weer op de
oorspronkelijke plaats in het contact
aan.
Opmerking Plaats de aansteker altijd
weer terug in het contact, want anders
kan het contact verstopt raken met
vreemd materiaal, wat kan leiden tot
kortsluiting.
91) 92) 93) 94) 95)
STOPCONTACT
(indien aanwezig)
Het stopcontact kan worden bediend
met de contactschakelaar of de
bedieningsmodus op "ON" of "ACC".
Open voor gebruik van een plug-in
accessoire het deksel en steek de
stekker in het stopcontact.
40) 41)
DIGITALE KLOK
(indien aanwezig)
De digitale klok geeft de tijd aan met de
contactschakelaar of de
bedieningsmodus op "ON" of "ACC".
De tijd instellen
Stel de tijd in door de verschillende
knoppen in te drukken, zoals hieronder
beschreven.
155AH3100258
156AHA104805157AHA101644
158AHA105961
86
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG