Page 225 of 332

6 - Wanneer het groene lampje uit gaat,
is de testmodus voltooid.
BELANGRIJK
263)In het land of gebied waar er geen
alarmcentrale van ERA-GLONASS is, of
waar de noodoproep radiogolf niet normaal
kan worden uitgezonden of ontvangen,
werkt het systeem niet. In dit geval moet
onmiddellijk een noodvoertuig of
wegservice worden geregeld met een
mobiele telefoon, etc.
264)Als er een noodgeval is en u ruikt de
brandstof of u ruikt iets wat niet goed is,
blijf dan niet in de auto zitten, maar vlucht
meteen naar een veilige plek.
265)Terwijl u wacht op redding na de
noodoproep, onderneem actie om andere
ongelukken te voorkomen, zoals voor- of
achterbotsingen met het volgende voertuig
en vlucht naar een veilige plek.
266)In de volgende gevallen moet
onmiddellijk een noodvoertuig worden
geregeld of een wegdienst met een
mobiele telefoon, etc.1-Wanneer het
systeem niet werkt door een botsing, etc. 2
- Wanneer het voertuig op de plaats staat
waar radiogolven niet kunnen worden
uitgezonden en ontvangen (bijvoorbeeld
binnen, in een parkeergarage, berggebied,
in een tunnel, etc.).3-Wanneer de lijn
naar de alarmcentrale bezet is en de
oproep is niet bereikbaar voor de
alarmcentrale.267)Verwijder of installeer de
bovengenoemde delen niet. Dit kan
mislukking van contact of uitrusting
veroorzaken, en het kan zijn dat het
systeem niet normaal werkt.
268)Als het rode lampje en/of het groene
lampje niet gaan branden nadat de
contactschakelaar of de werkingsmodus
op “ON” is gezet, is er een mogelijke fout in
het systeem. Laat het systeem nakijken bij
een Fiat Servicepunt.
269)Als het rode lampje blijft branden of
weer gaat branden na ongeveer
20 seconden nadat de contactschakelaar
of de werkingsmodus op “ON” is gezet, is
er een mogelijke fout in het systeem of kan
de accu voor exclusief gebruik van de
ERA-GLONASS leeg zijn. De levensduur
van de accu is ongeveer 3 jaar. Laat het
systeem onmiddellijk inspecteren. of laat
de accu vervangen bij een Fiat
Servicenetwerk.
270)Wanneer het systeem niet in stand-by
staat, is het niet in werking. Wanneer u
rijdt, zorg er dan voor te controleren dat
het systeem in stand-by staat.
271)Alvorens op de SOS-schakelaar te
drukken, het voertuig stoppen op een
veilige plek. Als u er tijdens het rijden aan
werkt, wordt uw aandacht voor de
omgevingsomstandigheden onvoldoende
en kan ongelukken veroorzaken.272)Als de rode lamp als volgt gaat
branden, regel dan meteen een
noodvoertuig of hulp bij pech onderweg
met een mobiele telefoon, etc.1-Wanneer
het rode lampje blijft branden (er is een
mogelijke fout in het systeem).2-Wanneer
het rode lampje 60 seconden blijft branden
(het voertuig kan zich op een plaats
bevinden waar radiogolven niet kunnen
worden verzonden of ontvangen).
273)Vervang de speakers niet. Als ze
worden vervangen, kan het zijn dat het
zoemgeluid of de stem van de operator bij
de alarmcentrale niet te horen is. Als de
speakers vervangen moeten worden door
een defect, etc. bevelen we aan een fiat
Servicenetwerk te raadplegen.
274)Er kan een fout optreden tussen het
werkelijke punt van het rapport en het punt
dat gerapporteerd werd in de
alarmcentrale. Bevestig allebei het punt van
het rapport en het voorwerp via het
telefoongesprek met de operator van de
alarmcentrale.
275)Als er controleresultaten niet normaal
zijn, gaat het rode lampje branden
(gedurende ongeveer 5 seconden) en klinkt
de zoemer 3 keer. In dit geval is er een
mogelijke fout in het systeem. Laat het
systeem onmiddellijk nakijken bij een Fiat
Servicepunt.
223
Page 226 of 332

BELANGRIJK
164)Open het deksel niet behalve wanneer
u op de SOS-schakelaar drukt. U kunt per
ongeluk op de SOS-schakelaar drukken.
Bovendien, als het deksel open is tijdens
het rijden, kan deze letsel veroorzaken bij
een noodgeval.
PECH MET HET
VOERTUIG
Zet het voertuig bij pech onderweg in
de berm en gebruik de
alarmknipperlichten en/of de
gevarendriehoek, enz. Raadpleeg
"Schakelaar alarmknipperlichten".
Als de motor afslaat/niet werkt
Als de motor afslaat, is dit van invloed
op de besturing en regeling van het
voertuig. Let op het volgende voordat u
het voertuig naar een veilige plek
brengt:
De rembekrachtiging wordt
uitgeschakeld en het pedaal is
moeilijker in te trappen. Trap het
rempedaal harder in dan normaal.
Doordat het
stuurbekrachtigingssysteem niet meer
werkt, draait het stuurwiel zwaarder dan
normaal.
Bevestigingsbanden verbanddoos
en gevarendriehoek*
Met de in het voertuig aangebrachte
band(en), weergegeven in de
afbeelding, kunnen een verbanddoos
en een gevarendriehoek worden
bevestigd fig. 354.Enkele cabine, dubbele cabine
De wand achter de stoel is voorzien van
een bevestigingsband voor een
verbanddoos en een gevarendriehoek
fig. 356.
Anderhalve cabine
Onder de vloer aan de rechterkant van
de achterbank is een bevestigingsband
voor een verbanddoos aangebracht
fig. 355.
354AHA106274
355AHA106287
224
NOODGEVALLEN
Page 227 of 332

Links onder de achterstoel is een
bevestigingsband voor een
gevarendriehoek aangebracht.ALS DE
BEDIENINGSMODUS
NIET KAN WORDEN
GEWIJZIGD NAAR OFF
(VOERTUIGEN MET
KEYLESS
OPERATION-SYSTEEM)
Verricht de volgende procedure als de
bedieningsmodus niet kan worden
gewijzigd naar OFF.
Plaats de hendel van de
kiesschakelaar in “P” (PARK) en wijzig
de bedieningswijze vervolgens naar
OFF. (Voor voertuigen met
automatische versnellingsbak)
Een andere oorzaak zou een lage
accuspanning kunnen zijn. Als dit het
geval is kunnen het keyless
entry-systeem, de keyless
operation-functie en het stuurslot niet
werken. Neem contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
NOODSTART
276) 277) 278) 279) 280) 281) 282) 283) 284) 285) 286) 287)
288) 289) 290) 291) 292)
Als de motor niet kan worden gestart
omdat de accu zwak of leeg is, kan de
accu van een ander voertuig worden
gebruikt om met startkabels de motor
te starten.
1. Zet de voertuigen dicht genoeg bij
elkaar om de accukabels te verbinden,
maar zorg ervoor dat de voertuigen
elkaar niet raken.
2. Zet alle lampen, de verwarming en
andere elektrische belastingen uit.
3. Zet beide voertuigen stevig op de
parkeerrem. Zet een automatische
versnellingsbak op "P" (parkeren) en
een handgeschakelde versnellingsbak
op "N" (vrijstand). Stop de motor.
4. Zorg ervoor dat de accuvloeistof het
juiste peil heeft. Raadpleeg "Accu".
5. Sluit één eind van de startkabel (1)
aan op de pluspool (+) van de lege
accu (A) en het andere eind (2) op de
pluspool (+) van de hulpaccu (B).
Sluit één eind van de andere startkabel
aan op de minpool (−) van de hulpaccu
(B) en het andere eind zover mogelijk
van de accu verwijderd, op het
motorblok van het voertuig met de lege
accu.
Opmerking Open de afdekking van de
accu voordat de startkabel op de
pluspool (+) van de accu wordt
aangesloten. Raadpleeg "Accu".
356AHA106290
225
Page 228 of 332

6. Start de motor van het voertuig met
de hulpaccu, laat de motor enkele
minuten stationair draaien en start
vervolgens de motor van het voertuig
met de leeggelopen accu.
Opmerking Druk op voertuigen met het
Start&Stop-systeem op de
uitschakelaar van het "Start&Stop
OFF"-systeem om het systeem uit te
schakelen en te voorkomen dat de
motor automatisch af wordt gezet
voordat de accu volledig is geladen.
Raadpleeg "Uitschakelen"
7. Ontkoppel de kabels, nadat de
motor is gestart, in omgekeerde
volgorde en laat de motor enkele
minuten draaien.
Opmerking Als het voertuig wordt
gebruikt voordat de accu volledig is
geladen, kan een soepele werking van
de motor niet gegarandeerd worden en
zou het ABS-waarschuwingslampje
kunnen gaan branden. Raadpleeg
"Antiblokkeersysteem (ABS)".
BELANGRIJK
276)Voer de juiste procedures uit volgens
de onderstaande instructies, om de motor
met behulp van startkabels en een ander
voertuig te starten. Onjuiste procedures
zouden tot brand of explosies, of
beschadiging van de voertuigen kunnen
leiden.
277)Zorg ervoor dat er geen vonken,
sigaretten en vlammen in de buurt van de
accu komen, want die kunnen leiden tot
een explosie.
278)Probeer de motor niet te starten door
het voertuig te duwen of te trekken.
Hierdoor zou uw voertuig kunnen
beschadigen.
279)Controleer het andere voertuig. Het
moet voorzien zijn van een 12 V-accu. Als
het andere systeem geen 12 V-systeem is,
kan kortsluiting leiden tot beschadiging van
beide voertuigen.
280)Gebruik geschikte kabels voor de
accugrootte, om oververhitting van de
kabels te voorkomen.
281)Controleer de startkabels vóór gebruik
op schade en roest.
282)Draag altijd oogbescherming als u in
de buurt van de accu werkt.
283)Houd de accu buiten bereik van
kinderen.
284)Zet van tevoren de motor van beide
voertuigen af. Zorg ervoor dat de kabels of
uw kleding in de ventilator of aandrijflijn
kunnen komen. Dit zou kunnen leiden tot
persoonlijk letsel.285)Gebruik geen startkabels, als de
accuvloeistof niet zichtbaar is of bevroren
lijkt te zijn! Een accu kan scheuren of
ontploffen als de temperatuur onder het
vriespunt is of als de accu niet tot het juiste
peil is gevuld.
286)Elektrolyt is corrosief verdund
zwavelzuur. Als het elektrolyt (accuzuur) in
aanraking komt met uw handen, ogen,
kleding of het gelakte oppervlak van uw
voertuig, spoel deze dan grondig met
water. Als het elektrolyt in uw ogen komt,
spoel uw ogen dan onmiddellijk grondig uit
en zoek direct medische hulp.
287)Zorg ervoor dat de kabels op de
aangegeven plaatsen (weergegeven in de
afbeelding) worden aangesloten. Als de
kabels direct op de minpool (−) van de
accu worden aangesloten, kunnen de
ontvlambare gassen die door de accu
worden gegenereerd, vlam vatten en
ontploffen.
288)Sluit bij verbinding van de startkabels
de pluspool (+) niet aan op de minpool (−).
Hierdoor zouden vonken kunnen ontstaan,
waardoor de accu zou kunnen ontploffen.
289)Zorg ervoor dat de startkabel niet in
de koelventilator of andere draaiende delen
in de motorruimte komt.
290)Zorg ervoor dat de motor van het
hulpvoertuig blijft draaien.
291)Accuvloeistof is giftig en corrosief:
vermijd contact met huid en ogen. Het
opladen van de accu moet worden
uitgevoerd in een goed geventileerde
ruimte, ver van open vuur en vonken:
brand- en ontploffingsgevaar.
357AHA102061
226
NOODGEVALLEN
Page 229 of 332

292)Probeer nooit een bevroren accu op
te laden: ontdooi eerst de accu om
ontploffing ervan te voorkomen. Als de
accu bevroren is geweest, moet door
vakbekwaam personeel worden
gecontroleerd of de cellen niet beschadigd
zijn en of de behuizing geen scheuren
vertoont, waardoor de giftige en corrosieve
vloeistof kan weglekken.OVERVERHITTING
VAN DE MOTOR
Als de motor oververhit raakt, gaatknipperen. Tref de volgende
corrigerende maatregelen als dit
gebeurt:
1. Zet het voertuig op een veilige plek
stil.
2. Controleer of er stoom uit de
motorruimte komt.
Als er geen stoom uit de motorruimte
komt, zet dan met draaiende motor, de
motorkap open om de motorruimte te
ventileren.
Opmerking Druk op voertuigen met het
Start&Stop-systeem op de
uitschakelaar van de Start&Stop om het
Start&Stop-systeem uit te schakelen,
voordat u de motor afzet.
Als er stoom uit de motorruimte komt,
zet dan de motor af, en zet de
motorkap open als er geen stoom meer
uitkomt, om de motorruimte te
ventileren. Herstart de motor.
293) 294) 295)
3. Controleer of de koelventilator (B)
draait.
Als de koelventilator draait: zet de
motor af, als de waarschuwing van de
hoge koelvloeistoftemperatuur is
uitgegaan.
Als de koelventilator niet draait: zet de
motor onmiddellijk af en neem voor
hulp contact op met het Fiat
Servicenetwerk.A. Radiateurdop
B. Koelventilator
C. Reservetank
296)
4. Controleer het koelvloeistofniveau in
de reservetank (C).
5. Vul, indien nodig, de radiateur en/of
de reservetank bij met koelvloeistof
(raadpleeg het hoofdstuk "Onderhoud").
358AHA102074
359AHA102087
227
Page 230 of 332

297)
165)
6. Controleer de radiateurslangen op
koelvloeistoflekken en de aandrijfriem
op slapheid of schade. Als er iets aan
het koelsysteem of de aandrijfriem
mankeert, raden we u aan het te laten
nakijken en repareren.
BELANGRIJK
293)Open de motorkap niet als er stoom
uit de motorruimte komt. Hierdoor zou
stoom of heet water naar buiten kunnen
spuiten, wat brandwonden zou kunnen
veroorzaken. Heet water zou zelfs naar
buiten kunnen spuiten als er geen stoom
uit de motorruimte komt, en bepaalde
onderdelen zijn zeer heet. Wees zeer
voorzichtig als u de motorkap opent.
294)Pas op hete stoom, die via de dop
van de reservetank zou kunnen worden
afgeblazen.
295)Verwijder de radiateurdop niet zolang
de motor warm is.
296)Zorg ervoor dat uw handen of kleding
niet in de koelventilator komen.
297)Controleer of de motor is afgekoeld,
voordat u de radiateurdop (A) verwijdert;
anders zou u zich kunnen branden aan
hete stoom of kokend water dat door de
vulopening naar buiten komt.
BELANGRIJK
165)Vul de koelvloeistof niet bij zolang de
motor warm is. Een plotselinge toevoeging
van koude koelvloeistof zou kunnen leiden
tot schade aan de motor. Wacht tot de
motor is afgekoeld en vul de koelvloeistof
dan in kleine beetjes bij.
HET BRANDSTOF-
SYSTEEM
ONTLUCHTEN
Als tijdens het rijden alle brandstof is
verbruikt, moet het brandstofsysteem
zoals onderstaand beschreven worden
ontlucht. Bedien de handpomp (A) op
het brandstoffilter tot de handpomp stijf
wordt.
Probeer vervolgens de motor nog een
keer te starten. Herhaal de
bovenstaande procedure als de motor
niet start.
298) 299)
BELANGRIJK
298)Rook niet en gebruik geen andere
open vlam in de buurt van het voertuig
terwijl het brandstofsysteem wordt
ontlucht.
360AHA102090
228
NOODGEVALLEN
Page 231 of 332

299)Reinig zorgvuldig eventueel gemorste
brandstof die zou kunnen ontbranden en
brand zou kunnen veroorzaken.WATER UIT HET
BRANDSTOFFILTER
VERWIJDEREN
(Dieselvoertuigen)
Als het indicatielampje van het
brandstoffilter op het
instrumentenpaneel tijdens het rijden
gaat branden, betekent dit dat zich
water in het brandstoffilter heeft
verzameld. Verwijder in dit geval het
water zoals hieronder beschreven.
1. Draai de aftapdop (A) van het
brandstoffilter.
2. Bedien de handpomp (B) langzaam
6 of 7 keer om het water door de
aftapdop (A) naar buiten te persen.3. Draai de aftapdop (A) weer vast als
er geen water meer uitkomt.
4. Laat de lucht uit het
brandstofsysteem lopen. Raadpleeg
"Het brandstofsysteem ontluchten".
5. Controleer of het indicatielampje van
het brandstoffilter gaat branden, als de
contactschakelaar of de
bedieningsmodus op "ON" wordt gezet,
en uitgaat als de motor is gestart.
Neem in geval van twijfel contact op
met het dichtstbijzijnde Fiat
Servicenetwerk
300) 301)
BELANGRIJK
300)Rook niet en gebruik geen andere
open vlam in de buurt van het voertuig
terwijl het brandstofsysteem wordt
ontlucht.
361AHA102104
362AHA102117
229
Page 232 of 332
301)Verwijder zorgvuldig het afgetapte
water, aangezien eventuele brandstof in het
water zou kunnen ontbranden en brand
zou kunnen veroorzaken.GEREEDSCHAP,
KRIK EN
KRIKHANDGREEP
Opbergplaats
Onthoud de opbergplaats voor het
gereedschap, de krik en de
krikhandgreep voor noodgevallen.
Enkele cabine
Type 1
A — Gereedschap (wielmoersleutel)
B — Krikhandgreep
C — KrikType 2
A — Gereedschap
B — Krikhandgreep
C — Krik
Anderhalve cabine
A. Gereedschap
B. Krik
C. Krikhandgreep
363AHA104052
364AHA104065
365AHA104078
230
NOODGEVALLEN