Page 177 of 332

117)Zet de versnellingspook tijdens het
rijden nooit in de stand "N" (vrijstand). Dit
zou kunnen leiden tot een ernstig ongeval,
doorat u de versnellingspook per ongeluk in
de stand "P" (parkeren) of "R" (achteruit)
zou kunnen zetten, of de motorrem niet
meer kan worden gebruikt.
118)Als het voertuig op een helling staat,
moet de motor worden gestart in de stand
"P" (parkeren) en niet in de stand "N"
(vrijstand).
119)Houd uw voet op het rempedaal, als
het voertuig in de stand "N" (vrijstand) staat
of als naar of vanuit de stand "N" (vrijstand)
wordt geschakeld, om te voorkomen dat
het voertuig wegzakt.
120)Schakel nooit vanuit de stand "R"
(achteruit) naar de stand "D" (vooruit), als
het voertuig in beweging is, om schade aan
de versnellingsbak te voorkomen.
121)In de sportmodus moet de bestuurder
opschakelen naargelang de overheersende
wegomstandigheden, en moet het
motortoerental onder de rode zone
gehouden worden.
122)Door herhaald gebruik van de
versnellingspook of schakelpeddels, wordt
voortdurend van versnelling veranderd.
123)Gebruik op voertuigen met
schakelpeddels niet voortdurend de linker
en rechter schakelpeddels tegelijkertijd.
Hierdoor zou de overbrengingsverhouding
onverwacht kunnen veranderen.
124)Als de weergave van de stand van de
versnellingspook knippert tijdens het rijden,
is de kans groot dat een
veiligheidsinrichting is geactiveerd door een
storing in de automatische versnellingsbak.
Laat het voertuig zo snel mogelijk nakijken
bij een Fiat Servicepunt.125)Verlaag het motortoerental en zet het
voertuig op een veilige plek stil, als dit
lampje gaat branden. Zet de
versnellingspook vervolgens in de stand "P"
(parkeren) en laat de motor stationair
draaien tot het waarschuwingslampje
uitgaat. Als het waarschuwingslampje
uitgaat, kunt u normaal verder rijden. Als
het waarschuwingslampje niet uitgaat,
raden we u aan uw voertuig te laten
nakijken door een Fiat Servicenetwerk.
126)Trap het rempedaal volledig in,
voordat met draaiende motor een
versnelling wordt geselecteerd, terwijl het
voertuig stilstaat, om te voorkomen dat het
voertuig wegrolt. Het voertuig begint te
bewegen, zodra de versnelling is
ingeschakeld, vooral als het motortoerental
hoog is, hoog stationair is of als de
airconditioning is ingeschakeld; in dit geval
hoeft u alleen het rempedaal los te laten als
u klaar bent om weg te rijden.
127)Trap het rempedaal altijd met de
rechtervoet in. Gebruik van de linkervoet
zou kunnen leiden tot een vertraagde
reactie van de bestuurder in noodgevallen.
128)Laat de motor nooit razen als vanuit
de stand "P" (parkeren) of "N" (vrijstand)
wordt geschakeld, om een plotselinge
versnelling te voorkomen.
129)Gebruik van het gaspedaal, terwijl de
andere voet op het rempedaal rust, kan de
remwerking nadelig beïnvloeden en leiden
tot een vroegtijdige slijtage van de
remblokken.130)Gebruik de versnellingspook in de
juiste schakelstand, naargelang de
rijomstandigheden. Laat het voertuig nooit
achteruit heuvelafwaarts rollen met de
versnellingspook in stand "D" (vooruit) of de
sportmodus, of vooruit heuvelafwaarts
rollen met de versnellingspook in stand "R"
(achteruit). De motor zou af kunnen slaan
en de grotere kracht die onverwachts op
het rempedaal en op het stuurwiel moet
worden uitgeoefend, zou kunnen leiden tot
een ongeval.
131)Laat de motor niet razen met het
rempedaal ingetrapt, terwijl het voertuig
stilstaat. Hierdoor kan de automatische
versnellingsbak beschadigen. Bovendien
lopen de motortoeren wellicht niet zo hoog
op als het gaspedaal wordt ingetrapt terwijl
het rempedaal wordt ingetrapt en de
versnellingspook in de stand "P" (parkeren),
"N" (vrijstand) of "D" (vooruit) staat, als
wanneer dezelfde handeling wordt verricht
terwijl de versnellingspook in de stand "N"
(vrijstand) staat.
132)Houd het voertuig nooit met het
gaspedaal stil, als u op een helling staat
(zonder het rempedaal te gebruiken).
Gebruik altijd de parkeerrem en/of de
bedrijfsrem.
175
Page 178 of 332

EASY SELECT 4WD
(indien aanwezig)
Met gebruik van de rijmodusschakelaar
(A) kan worden overgeschakeld van
achterwielaandrijving naar
vierwielaandrijving. Zet de
rijmodusschakelaar in de geschikte
stand, naargelang de
wegomstandigheden. Het
indicatielampje van de 2WD-/4WD-
besturing en het indicatielampje van de
lage gearing duiden de instelling van de
rijmodusschakelaar aan. Raadpleeg
"Indicatielampje 2WD-/4WD-besturing
en indicatielampje lage gearing".
Stand rijmodusschakelaar en
indicatielampje 2WD-/4WD-
besturingStand
rijmodus-
schakelaarIndicatie-
lampjeRij-
omstandig.
2HAchter-
wielaan-
drijving
Als over
een droog,
verhard
wegdek
wordt
gereden.
4HVier-
wielaan-
drijving
Als over
ruige,
zanderige
of
besneeuwde
wegen
wordt
gereden.
4LLage
gearing
vier-
wielaan-
drijving
en
Als steile
hellingen op
of af
worden
gereden, of
op ruige of
modderige
wegen
wordt
gereden
(vooral als
extra
koppel
vereist is).
Brandt
Blijft uit
133) 134)
Werking rijmodusschakelaar
De rijmodus wordt weergegeven op de
rijmodusschakelaar.
Draai de rijmodusschakelaar.
Houd de rijmodusschakelaar
ingedrukt en draai eraan.
De rijmodusschakelaar moet worden
geplaatst naargelang de volgende
bedrijfsomstandigheden:
271AHA103635
272AHA106131
176
STARTEN EN RIJDEN
Page 179 of 332

Schakelen van NaarProcedure
Voertuigen met handgeschakelde
versnellingsbakVoertuigen met automatische versnellingsbak
2H 4HDe rijmodusschakelaar kan zowel worden bediend
als het voertuig in beweging is als wanneer het
stilstaat. Schakel de versnellingspook naar "N"
(vrijstand), voordat de rijmodusschakelaar wordt
gebruikt, als het voertuig niet in beweging is. Laat
het gaspedaal los, voordat u de
rijmodusschakelaar bedient, als het voertuig in
beweging is, maar alleen als niet hoeft te worden
gestuurd.De rijmodusschakelaar kan zowel worden bediend
als het voertuig in beweging is als wanneer het
stilstaat. Schakel de versnellingspook naar "N"
(vrijstand), voordat de rijmodusschakelaar wordt
gebruikt, als het voertuig niet in beweging is.
Schakel de versnellingspook naar de stand "D"
(vooruit) en laat het gaspedaal los, voordat u de
rijmodusschakelaar bedient, als het voertuig in
beweging is, maar alleen als niet hoeft te worden
gestuurd. 4H 2H
4H 4LZet het voertuig stil, trap het koppelingspedaal
volledig in en bedien de rijmodusschakelaar. Houd
het koppelingspedaal ingetrapt zolang het
indicatielampje van de 2WD-/4WD-besturing blijft
knipperen.Zet het voertuig stil, schakel de versnellingspook
naar "N" (vrijstand), en bedien de
rijmodusschakelaar. Als de handeling wordt
verricht, terwijl de versnellingspook in een andere
stand dan "N" (vrijstand) staat, maken de
versnellingen lawaai en kan mogelijk niet naar de
juiste versnelling worden geschakeld. 4L 4H
De rijmodusschakelaar dient alleen tussen "2H" en "4H" te worden overgeschakeld bij snelheden lager dan 100 km/h.
Probeer tijdens het rijden nooit van "4H" naar "4L" te schakelen.
Als bij koud weer wordt overgeschakeld van "2H" naar "4H", terwijl het voertuig in beweging is, zou de tussenbak enig lawaai
kunnen maken. Probeer bij koud weer over te schakelen terwijl het voertuig stilstaat.
Als tussen "4H" en "4L" wordt overgeschakeld, zou de tussenbak enig lawaai kunnen maken.
177
Page 180 of 332
Als de rijmodusschakelaar tussen "2H" en "4H" wordt overgeschakeld, terwijl het voertuig stilstaat, knippert het indicatielampje
van de 2WD-/4WD-besturing zolang de selectie wordt verricht. Rijd langzaam en normaal nadat u hebt bevestigd dat het
lampje is gaan branden. Raadpleeg "Indicatielampje 2WD-/4WD-besturing en indicatielampje lage gearing".
Als de rijmodusschakelaar tussen "2H" en "4H" wordt overgeschakeld, terwijl de cruise control is ingeschakeld, zou de
tussenbak enig lawaai kunnen maken.
Als de rijmodusschakelaar bij koud weer wordt overgeschakeld tussen "4H" en "4L", is het mogelijk dat de selectie niet wordt
verricht. Zet de rijmodusschakelaar terug in de vorige stand. Voer de selectie van de gearing nog een keer uit, als de motor is
opgewarmd.
135)
178
STARTEN EN RIJDEN
Page 181 of 332

Indicatielampje 2WD-/4WD-
besturing en indicatielampje lage
gearing
Als de contactschakelaar of de
bedieningsmodus op "ON" wordt gezet,
geven het indicatielampje (A) van de
2WD-/4WD-besturing en het
indicatielampje (B) van de lage gearing
de schakeltoestand weer. Het
indicatielampje van de 2WD-/4WD-
besturing gaat bij iedere stand van de
rijmodusschakelaar als volgt branden:"2H" <-> "4H"
Schakelaarstand Indicatielampje
2H
Bezig met
overschakelen
rijmodus
4H
— Knippert
— Brandt
— Blijft uitAls de rijmodusschakelaar tussen 2H -
4H wordt overgeschakeld, knippert het
indicatielampje van de 2WD-/4WD-
besturing zolang de selectie wordt
verricht. Tref de volgende
voorzorgsmaatregelen als het
indicatielampje blijft knipperen.
Houd het stuurwiel in de stand voor
recht vooruit, terwijl de gearing wordt
geselecteerd. Als u tracht vooruit te
rijden met een gedraaid stuurwiel,
kunnen de versnellingen gaan ratelen of
stoten, kan het zijn dat de bocht niet
geleidelijk wordt genomen en wordt de
gewenste gearing mogelijk niet
geselecteerd.
Als de rijmodusschakelaar tussen 2H -
4H wordt overgeschakeld, terwijl het
voertuig stilstaat, knippert het
indicatielampje van de 2WD-/4WD-
besturing zolang de selectie wordt
verricht. Rijd langzaam en normaal
nadat u hebt bevestigd dat het lampje
is overgeschakeld.
Als het indicatielampje van de
2WD-/4WD-besturing blijft knipperen
nadat een selectie van "2H" - "4H" is
verricht, terwijl het voertuig in beweging
was, houd dan het stuurwiel in de stand
voor recht vooruit en trap het gaspedaal
enkele keren langzaam in.
273AHA103651
179
Page 182 of 332

"4H" <-> "4L"
Schakelaar-
standIndicatielampje
4H
en
en
en
Bezig met
overschakelen
rijmodus
4L
— Knippert
— Brandt
— Blijft uit
Het indicatielampje van de
2WD-/4WD-besturing knippert als van
4H naar 4L, en omgekeerd, wordt
geschakeld en de tussenbak langs de
vrijstand gaat. Zorg ervoor dat derijmodusschakelaar wordt bediend tot
het indicatielampje van de
2WD-/4WD-besturing weer gaat
branden.
Gebruik bij het parkeren de parkeerrem
voordat de motor wordt afgezet en
controleer dat het indicatielampje van
de 2WD-/4WD-besturing en het
indicatielampje van de lage gearing niet
knipperen als wordt overgeschakeld
tussen "4H" "4L". Anders zou het
voertuig, zelfs als de automatische
versnellingsbak in de stand "P"
(parkeren) staat, onverwacht in
beweging kunnen komen.
Zet de rijmodusschakelaar terug in de
vorige stand, als het indicatielampje van
de 2WD-/4WD-besturing blijft
knipperen en de gewenste gearing niet
wordt geselecteerd, nadat een selectie
van "4H" "4L" is gemaakt. Zet het
stuurwiel in de stand voor recht vooruit,
rijd het voertuig vooruit en laat het
gaspedaal los. Houd vervolgens het
koppelingspedaal (bij een
handgeschakelde versnellingsbak)
ingetrapt of zet de versnellingspook in
de stand "N" (vrijstand) (bij een
automatische versnellingsbak) en
verricht de selectie van de gearing nog
een keer.
Als het lampje van de lage gearing
knippert terwijl u probeert een selectie
van "4H" <–> "4L" te maken, kan de
selectie van "4H" <–> "4L" nietgemaakt worden. Zet het voertuig stil
en laat het gaspedaal los. Houd
vervolgens het koppelingspedaal (bij
een handgeschakelde versnellingsbak)
ingetrapt of zet de versnellingspook in
de stand "N" (vrijstand) (bij een
automatische versnellingsbak) en
verricht de selectie van de gearing nog
een keer.
De ESC-functie wordt geannuleerd
zolang "4L" is geselecteerd. Het
indicatielampje
brandt, zolang de
regeling is geannuleerd. Dit duidt niet
op een probleem. Zodra "2H" of "4H" is
geselecteerd, gaat het lampje uit en
werkt de regeling weer. Raadpleeg
"Indicatielampje ESC, Indicatielampje
ESC OFF".
136)
BELANGRIJK
133)De gearing “4L” biedt het
maximumkoppel om langzaam
heuvelopwaarts of op zanderige,
modderige of andere lastige ondergronden
te rijden. Ga met voertuigen met een
automatische versnellingsbak in de gearing
"4L" niet sneller dan ca. 70 km/u.
180
STARTEN EN RIJDEN
Page 183 of 332

134)Rijd niet met het voertuig in de gearing
"4H" of "4L" over een droog, verhard
wegdek of op de weg. Dit zou kunnen
leiden tot overmatige slijtage van de
banden, een hoger brandstofverbruik, en
mogelijk lawaai. Bovendien zou de
temperatuur van de tussenbakolie op
kunnen lopen, waardoor het
aandrijfsysteem zou kunnen beschadigen.
Daarnaast wordt de aandrijflijn teveel
belast, waardoor olie kan gaan lekken,
componenten vast kunnen lopen en andere
ernstige problemen veroorzaakt kunnen
worden. Rijd alleen met het voertuig in de
gearing "2H" over een droog, verhard
wegdek of op de weg.
135)Gebruik de rijmodusschakelaar niet als
de achterwielen van het voertuig slippen in
sneeuw of ijs.
136)Als een probleem in de tussenbak
wordt gedetecteerd, wordt een
veiligheidsinrichting geactiveerd. Het
indicatielampje van de 2WD-/4WD-
besturing gaat knipperen (twee keer per
seconde), en schakelen met de tussenbak
wordt onmogelijk. Zet uw voertuig op een
veilige plek stil en zet de motor even af.
Herstart de motor. Het lampje zou weer
normaal moeten gaan werken. Laat het
voertuig zo snel mogelijk nakijken bij een
Fiat Servicepunt, als het lampje blijft
knipperen.SUPER SELECT 4WD
II
(indien aanwezig)
Met gebruik van de rijmodusschakelaar
(A) kan worden overgeschakeld van
achterwielaandrijving naar
vierwielaandrijving. Zet de
rijmodusschakelaar in de geschikte
stand, naargelang de
wegomstandigheden. Het
indicatielampje van de 2WD-/4WD-
besturing en het indicatielampje van de
lage gearing duiden de instelling van de
rijmodusschakelaar aan. Raadpleeg
"Indicatielampje 2WD-/4WD-besturing
en indicatielampje lage gearing".
Stand rijmodusschakelaar en
indicatielampje 2WD-/4WD-
besturing
Schakelaar-
standIndicatie-
lampjeRij-
omstandig.
2HAchter-
wielaan-
drijving
Als over
een
droog,
verhard
wegdek
wordt
gereden
4HAltijd vier-
wielaan-
drijving
De
basispositie
voor
Super
Select
4WD II.
Als over
een
droog,
verhard
wegdek of
gladde
wegen
wordt
gereden.
4HLcVier-
wielaan-
drijving
met
ingeschakeld
centraal
differentieelslot
Als over
ruige,
zanderige
of
besneeuwde
wegen
wordt
gereden.
274AHA103635
181
Page 184 of 332
Schakelaar-
standIndicatie-
lampjeRij-
omstandig.
4LLcVier-
wielaan-
drijving
met inge-
schakeld
centraal
differentieelslot
lage
gearingen
Als steile
hellingen
op of af
worden
gereden,
of op ruige
of
modderige
wegen
wordt
gereden
(vooral als
extra
koppel
vereist is).
— Brandt
— Blijft uit
137) 138)
Werking rijmodusschakelaar
De rijmodus wordt weergegeven op de
rijmodusschakelaar.
Draai de rijmodusschakelaar
Houd de rijmodusschakelaar
ingedrukt en draai eraan
De rijmodusschakelaar moet worden
geplaatst naargelang de volgende
bedrijfsomstandigheden:
275AHA103648
182
STARTEN EN RIJDEN