LUCHTROOSTERSLuchtroosters................... 60
ELEKTRISCHE RUITBEDIENINGBestuurdersschakelaars......... 76Passagiersschakelaars.......... 76
INSTRUMENTENPANEELBedieningspaneel en
boordinstrumenten................ 97
Multi-informatiedisplay........... 97Indicatie- en waarschuwings-
lampjes.......................... 106
VERWARMING/KLIMAATREGELINGBedieningspaneel............... 63
Verwarming / handmatige
airconditioning..................... 63
Automatische klimaatregeling.... 66
RIJMODUSSCHAKELAARWerking....................... 176
FRONTAIRBAGBestuurdersairbag............. 136Frontairbag passagierszijde..... 136
DASHBOARDKASTJEDashboardkastje................ 89
VERSNELLINGSPOOKHandgeschakelde
versnellingsbak................... 168
Automatische versnellingsbak . . 170
STUURWIELVerstellen....................... 41Stuurslot........................ 41
3
11
Gebruik de handgrepen niet tijdens het
in- of uitstappen. De handgrepen
zouden los kunnen komen, waardoor u
kunt vallen.
JASHAAK
(indien aanwezig)
Aan de achterste plafondhandgreep zit
een jashaak.
101)
BELANGRIJK
90)Doe geen papier of andere brandbare
materialen in de asbakken. Deze zouden
door sigaretten of andere rookartikelen in
brand kunnen vliegen en schade kunnen
veroorzaken.
91)Raak het verwarmingselement van de
aansteker niet aan; pak alleen de knop vast
om brandwonden te voorkomen.
92)Laat kinderen de aansteker niet
gebruiken en er niet mee spelen, aangezien
dit kan leiden tot brandwonden.
93)Gebruik geen elektrische apparaten die
niet zijn goedgekeurd door FCA. Hierdoor
zou het contact kunnen beschadigen. Als u
de aansteker met een beschadigd contact
gebruikt, kan de aansteker naar buiten
schieten of vast komen te zitten, na te zijn
ingedrukt.
94)Als de aansteker ongeveer
30 seconden nadat hij naar binnen is
gedrukt, niet naar buiten springt, is er iets
niet in orde met de aansteker. Trek de
aansteker uit en laat het probleem
verhelpen bij een Fiat Servicepunt.
95)Als het contact van de aansteker als
stroombron voor elektrische apparaten
wordt gebruikt, zorg er dan voor dat het
elektrische apparaat op 12 V werkt en een
elektrisch vermogen heeft van 120 W of
minder. Bovendien kan de accu leeglopen
door langdurig gebruik van het elektrische
apparaat zonder dat de motor draait.
96)Houd de deksels van opbergvakken
tijdens het rijden gesloten. Anders zou het
deksel of de inhoud van het opbergvak
letsel kunnen veroorzaken.97)De houder mag niet worden gebruikt
om andere voorwerpen in op te bergen die
zwaarder zijn dan een zonnebril. Deze
voorwerpen zouden eruit kunnen vallen.
98)Drink geen dranken tijdens het rijden.
Hierdoor kunt u worden afgeleid en een
ongeval veroorzaken.
99)Dranken zouden tijdens het rijden
gemorst kunnen worden door de trillingen
en stoten. Als de gemorste drank heet is,
kunt u brandwonden oplopen.
100)Spuit geen water of knoei niet met
dranken in het voertuig. Als de schakelaars,
bedradingen of elektrische onderdelen nat
worden, zou er een storing kunnen
optreden of kan er brand ontstaan. Als u
per ongeluk drank morst, veeg dan zoveel
mogelijk vloeistof op en raadpleeg
onmiddellijk een Fiat Servicenetwerk.
101)Hang geen hangers of zware of
puntige voorwerpen aan de jashaak. Als de
zijairbags worden geactiveerd, zouden
dergelijke voorwerpen met grote kracht
weg kunnen schieten en kunnen
voorkomen dat de zijairbag correct wordt
opgeblazen. Hang kleding direct aan de
jashaak (zonder hanger). Zorg ervoor dat er
geen zware of scherpe voorwerpen in de
zakken van de kleding zitten die u aan de
jashaak hangt.
BELANGRIJK
36)Dek het stopcontact af als het niet
wordt gebruikt; anders zou het stopcontact
verstopt kunnen raken met vreemd
materiaal en kortsluiting kunnen
veroorzaken.
172AHA106102
173AHA106115
90
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG
Waarschuwingslampjes Wat het betekent
Waarschuwingslampje oliedruk
Dit lampje gaat branden, als de contactschakelaar of de bedieningsmodus op "ON" wordt gezet en gaat
uit als de motor is gestart. Als het lampje gaat branden terwijl de motor draait, is de oliedruk te laag. Zet
de motor af en laat hem nakijken, als het lampje gaat branden terwijl de motor draait.
Het waarschuwingslampje van de oliedruk dient niet te worden behandeld als een aanduiding van het
motoroliepeil. Het oliepeil moet worden gecontroleerd met een peilstok.
59) 60) 61)
Waarschuwingslampje portier open
Dit lampje gaat branden als een portier openstaat of niet goed is gesloten.
Als het voertuig met openstaand of niet goed gesloten portier een snelheid behaalt van ongeveer
8 km/u, gaat de zoemer 4 keer af als waarschuwing.
62)
Waarschuwingslampje peil ruitensproeiervloeistof
Dit lampje gaat branden wanneer het vloeistofpeil te laag is. Vul het reservoir bij met
ruitensproeiervloeistof, als het lampje gaat branden. Zie “ruitensproeiervloeistof” en “bijvulcapaciteiten”.
Waarschuwingslampje aanvullend veiligheidssysteem (SRS)
Op het instrumentenpaneel zit een waarschuwingslampje van een aanvullend veiligheidssysteem
("SRS"). Iedere keer dat de contactschakelaar of de bedieningsmodus op "ON" wordt gezet, controleert
het systeem zichzelf. Het SRS-waarschuwingslampje gaat een aantal seconden aan en gaat vervolgens
weer uit. Dat is normaal en betekent dat het systeem naar behoren werkt.
Als zich een probleem met een of meerdere SRS-componenten voordoet, gaat het
waarschuwingslampje aan en blijft aan.
Het SRS-waarschuwingslampje wordt gebruikt voor de SRS-airbag en de gordelspanners.
Op voertuigen uitgerust met de ERA-GLONASS, als het ERA-GLONASS systeem in werking is, gaat het
SRS lampje branden.
63) 64)
111
56)Als dit lampje niet gaat branden, als de
contactschakelaar of de bedieningsmodus
op "ON" wordt gezet, raden we u aan het
systeem na te laten kijken.
57)Vermijd hoge snelheden en laat het
systeem zo snel mogelijk controleren bij
een Fiat Servicepunt, als het lampje gaat
branden terwijl de motor draait. Deze
omstandigheden kunnen nadelige gevolgen
hebben voor de reactie van het gaspedaal
en het rempedaal.
58)Als het lampje gaat branden terwijl de
motor draait, is er een probleem met het
laadsysteem. Zet het voertuig onmiddellijk
op een veilige plek stil en laat het nakijken.
59)Als dit lampje gaat branden terwijl het
motoroliepeil niet laag is, laat het dan
controleren.
60)Dit waarschuwingslampje duidt niet de
hoeveelheid olie in het motorcarter aan. Die
moet worden bepaald door het oliepeil met
de peilstok te controleren, terwijl de motor
is afgezet.
61)Als u blijft rijden met een laag
motoroliepeil of terwijl dit
waarschuwingslampje brandt, kan de
motor vastlopen.
62)Controleer voordat u uw voertuig
verplaatst of het waarschuwingslampje UIT
is.63)Als zich een van de volgende
omstandigheden voordoet, zou er een
probleem met de SRS-airbags en/of de
gordelspanners kunnen zijn, en is het
mogelijk dat deze in geval van een botsing
niet naar behoren werken of plotseling
worden geactiveerd zonder dat er sprake
van een botsing is: 1 – Zelfs als de
contactschakelaar of de bedieningsmodus
op "ON" staat, gaat het SRS-
waarschuwingslampje niet branden of blijft
branden. 2 – Het SRS-
waarschuwingslampje gaat tijdens het
rijden branden.
64)De SRS-airbags en gordelspanners zijn
ontworpen om het risico op ernstig of
dodelijk letsel bij bepaalde botsingen te
verkleinen. Laat uw voertuig daarom
onmiddellijk nakijken bij een Fiat
Servicepunt, als een van de
bovengenoemde omstandigheden zich
voordoet.
65)De volgende omstandigheden duiden
erop dat het ABS niet werkt en dat alleen
het standaard remsysteem werkt. (Het
standaard remsysteem werkt normaal.) Ga
in dit geval met uw voertuig naar een Fiat
Servicepunt.
66)Als de contactschakelaar of de
bedieningsmodus op "ON" wordt gezet,
gaat het waarschuwingslampje niet
branden of blijft het branden en gaat het
niet meer uit. Het waarschuwingslampje
gaat tijdens het rijden branden.
114
KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL
VEILIGHEID
Dit hoofdstuk is erg belangrijk. Hierin
worden de veiligheidssystemen
beschreven waarmee de auto is
uitgerust en aanwijzingen over hoe deze
op de juiste wijze gebruikt moeten
worden.VEILIGHEIDSGORDELS........116
SBR-SYSTEEM.............118
GORDELSPANNERS EN
KRACHTBEGRENZERS........120
KINDERZITJES.............121
GESCHIKTHEID VOOR ISOFIX- EN
ANDERE ZITPLAATSEN........125
AIRBAG AANVULLEND
VEILIGHEIDSSYSTEEM (SRS). . . .136
ACTIEVE VEILIGHEIDSSYSTEMEN .147
RIJHULPSYSTEMEN..........151
115
GORDELSPANNERS
EN KRACHT-
BEGRENZERS
(indien aanwezig)
137) 138) 139) 140) 141)
73) 74) 75) 76)
De voorste veiligheidsgordels hebben
ieder een gordelspanner en
krachtbegrenzer (enkele cabine en
anderhalve cabine).
De voorste veiligheidsgordels en de
buitenste veiligheidsgordels achter
hebben ieder een gordelspanner en
krachtbegrenzer (dubbele cabine).
Gordelspanner
Als met de contactschakelaar of de
bedieningsmodus onder de volgende
omstandigheden een frontale of
flankbotsing plaats heeft (voertuigen
uitgerust met SRS-zijairbags en
SRS-gordijnairbags) die ernstig genoeg
is om letsel bij de bestuurder en/of
voorste passagier te veroorzaken, of
wanneer een omrollen of omklappen
van de auto wordt vastgesteld (indien
aanwezig), trekt de gordelspanner hun
respectievelijke veiligheidsgordels direct
strak, voor een maximale effectiviteit
van de veiligheidsgordels.
Behalve voor voertuigen uitgerust met
het Keyless Operation-systeem: de
contactschakelaar staat op de stand
"ON" of "START".Voertuigen uitgerust met het Keyless
Operation-systeem: de
bedieningsmodus staat op "ON".
Opmerking Zelfs als de
veiligheidsgordels niet worden
gedragen, worden de gordelspanners
van de veiligheidsgordels bij ernstige
botsingen geactiveerd.
Opmerking Veiligheidsgordels met
gordelspanners werken maar één keer.
We raden u aan veiligheidsgordels met
gordelspanners nadat ze zijn
geactiveerd, te laten vervangen bij een
Fiat Servicepunt.
Waarschuwingslampje aanvullend
veiligheidssysteem (SRS)
Dit waarschuwingslampje wordt
gebruikt voor de SRS-airbag en de
gordelspanners. Raadpleeg
"Waarschuwingslampje SRS".
Krachtbegrenzer
In geval van een botsing vangt iedere
krachtbegrenzer effectief de kracht op
die op de veiligheidsgordel wordt
uitgeoefend, zodat de impact voor de
passagier zo klein mogelijk is.
BELANGRIJK
137)Elke gordel mag slechts door één
iemand gebruikt worden. Vervoer nooit
kinderen op de schoot van inzittenden met
één veiligheidsgordel voor beiden . Steek
geen enkel voorwerp tussen de gordel en
het lichaam van een inzittende.138)De gordelspanner is voor éénmalig
gebruik bestemd. Nadat ze in werking zijn
getreden moeten ze bij het Fiat
Servicenetwerk vervangen worden.
139)Het demonteren of aanpassen van
onderdelen van de veiligheidsgordel of
gordelspanner is ten strengste verboden.
Werkzaamheden aan deze onderdelen
moeten worden uitgevoerd door
gekwalificeerd en bevoegd personeel.
Wendt u altijd tot het Fiat Servicenetwerk.
140)Voor optimale veiligheid moet de
rugleuning rechtop gezet worden, moet
men goed tegen de rugleuning aanzitten en
moet de gordel goed aansluiten op de
borst en het bekken. Draag altijd
veiligheidsgordels, zowel voor- als achterin!
Rijden zonder veiligheidsgordels doet bij
een ongeval het risico op ernstige
verwondingen toenemen en kan zelfs de
dood tot gevolg hebben.
141)Nadat een gordel aan een ware
belasting is blootgesteld (bijvoorbeeld bij
een ongeval), moet de gordel compleet
met de verankeringen, bevestigingsbouten
en de gordelspanner worden vervangen.
Ook als er geen zichtbare schade is, kan
de gordel toch verzwakt zijn.
BELANGRIJK
73)Zorg ervoor dat uw stoel correct is
afgesteld en dat u uw veiligheidsgordel
naar behoren draagt, om de beste
resultaten van uw veiligheidsgordel met
gordelspanner te verkrijgen.
120
VEILIGHEID
74)De installatie van geluidsapparatuur of
reparaties in de buurt van de
veiligheidsgordels met gordelspanners of
de vloerconsole moeten worden uitgevoerd
volgens de richtlijnen van FCA Italy S.p.A.
Het is van belang dit te doen, omdat het
werk gevolgen zou kunnen hebben voor de
gordelspanners.
75)Raadpleeg het Fiat Servicenetwerk, als
het voertuig moet worden gesloopt. Het is
van belang dit te doen, omdat een
onverwachte activering van de
gordelspanners letsel zou kunnen
veroorzaken.
76)Werkzaamheden die leiden tot stoten,
trillingen of plaatselijke verhittingen in de
zone rond de gordelspanner (hoger dan
100°C gedurende ten hoogste zes uur)
kunnen de gordelspanner beschadigen of
abusievelijk in werking doen treden. Neem
contact op met een dealer van het Fiat
Servicenetwerk voor eventuele
werkzaamheden aan deze componenten.KINDERZITJES
Als kinderen in uw voertuig worden
vervoerd, moet altijd een kinderzitje
worden gebruikt dat geschikt is voor de
grootte van het kind. In de meeste
landen is dat wettelijk verplicht.
De voorschriften omtrent het vervoeren
van kinderen op de voorstoel kunnen
per land verschillen. We raden u aan de
relevante voorschriften in acht te
nemen.
Opmerking Voor een correcte installatie
in het voertuig moet voor bepaalde
kinderzitjes een accessoire (onderstel)
worden gebruikt dat apart wordt
verkocht door de fabrikant van het
kinderzitje. Daarom beveelt FCA aan
om na te gaan of het kinderzitje
geschikt is door het in het voertuig te
installeren, alvorens het te kopen.
142) 143) 144) 145) 146) 147) 148) 149) 150)
Waarschuwing voor de installatie
van kinderzitjes in voertuigen met
frontairbag passagierszijde
Het etiket dat hier wordt weergegeven
is aangebracht in voertuigen met een
frontairbag aan passagierszijde.
151) 152) 153) 154) 155) 156) 157) 158) 159) 160)
Opmerking De etiketten kunnen op
verschillende plaatsen zitten, afhankelijk
van het voertuigmodel.
Gebruik kinderzitjes die achterstevoren
op de achterbank geplaatst moeten
worden of schakel de frontairbag aan
de passagierszijde uit (anderhalve en
dubbele cabine, raadpleeg "Een airbag
uitschakelen").
204AHA105668
205AHA100588
121
145)Plaats een tegen de rijrichting in
gemonteerd kinderzitje nooit op de
passagiersstoel als de zijairbag aan
passagierszijde is ingeschakeld. Bij een
ongeval, hoe klein ook, kan de airbag
ernstig letsel en zelfs de dood van het kind
tot gevolg hebben. Het is raadzaam
kinderen altijd in kinderzitjes op de
achterbank te vervoeren: bij een ongeval
biedt de achterbank de meeste
bescherming. Als een kind op de voorstoel
in een tegen de rijrichting in gemonteerd
kinderzitje vervoerd moet worden, schakel
dan de passagierszijairbags (front- en
zijairbags ter bescherming van
borst/bekken, bij bepaalde versies/
markten, waar voorzien) uit met behulp van
het setup-menu. Het is belangrijk de
speciale led op knop op het
instrumentenpaneel te controleren om er
zeker van te zijn dat ze echt uitgeschakeld
zijn. Bovendien moet de passagiersstoel zo
ver mogelijk naar achteren zijn geschoven
om te voorkomen dat het kinderzitje
eventueel in aanraking komt met het
dashboard.
146)Monteer het kinderzitje alleen bij
stilstaand voertuig.
147)Vervoer kinderen, indien mogelijk, op
de achterbank. Uit ongevallenstatistieken
blijkt dat kinderen van alle lengtes en
leeftijden veiliger zijn als ze naar behoren
vastzitten op de achterbank, in plaats van
op de voorstoel (anderhalve en dubbele
cabine).
148)Kinderen in uw armen houden is geen
vervanging voor een veiligheidssysteem.
Als geen geschikt veiligheidssysteem wordt
gebruikt, kan uw kind ernstig of dodelijk
letsel oplopen.149)Ieder kinderzitje of veiligheidssysteem
mag maar door één kind gebruikt worden.
150)Onjuiste montage van het kinderzitje
kan ertoe leiden dat het
beschermingssysteem inefficiënt wordt. Bij
een ongeval kan het kinderzitje loskomen
en kan het kind zelfs dodelijk gewond
raken. Houd u, bij het monteren van
kinderzitjes voor pasgeborenen of kinderen,
strikt aan de aanwijzingen van de Fabrikant.
151)Op de zonneklep is een etiket met
symbolen aangebracht dat eraan herinnert
dat de airbag verplicht uitgeschakeld moet
worden als een tegen de rijrichting in
gemonteerd kinderzitje op de voorstoel
wordt gemonteerd. Houd u altijd aan de
aanwijzingen op de zonneklep aan de
passagierszijde (zie de paragraaf
“Aanvullend veiligheidssysteem (SRS) -
Airbag”).
152)Zeer gevaarlijk! Gebruik NOOIT een
kinderzitje dat achterstevoren geplaatst
moet worden, op een voorstoel met een
GEACTIVEERDE FRONTAIRBAG; hierdoor
kan het KIND ERNSTIG of DODELIJK
LETSEL oplopen.
153)Voorkom bij de installatie van een
kinderzitje op de achterbank, dat de
voorstoel het kinderzitje raakt. Anders zou
het kind tijdens hard remmen of een
botsing ernstig letsel op kunnen lopen
(anderhalve en dubbele cabine).154)Op voertuigen met een airbag voor de
voorpassagier, mag NOOIT een
KINDERZITJE dat ACHTERSTEVOREN
geplaatst moet worden, op de voorste
passagiersstoel worden gebruikt, omdat
het kind zich in dat geval te dichtbij de
passagiersairbag bevindt. Door de kracht
waarmee de airbag wordt opgeblazen, kan
het kind ernstig of dodelijk letsel oplopen.
Een kinderzitje dat achterstevoren
geplaatst moet worden, mag alleen op de
achterbank gebruikt worden. (Anderhalve
en dubbele cabine).
155)Verplaats de voorste passagiersstoel
of de achterbank niet als er een kind op zit
of als het kind in een geschikt kinderzitje zit.
156)Indien mogelijk moet een
KINDERZITJE dat IN DE RIJRICHTING
gebruikt moet worden, op de achterbank
gebruikt worden; als het op de voorste
passagiersstoel gebruikt moet worden, zet
de stoel dan zover mogelijk naar achteren.
Als dit niet gedaan wordt, kan het kind
ernstig of dodelijk letsel oplopen.
157)Zorg er altijd voor dat het diagonale
gedeelte van de veiligheidsgordel niet
onder de armen door of achter de rug van
het kind langs loopt. Bij een ongeval zal de
veiligheidsgordel het kind niet vast kunnen
houden, met het risico van zelfs dodelijk
letsel. Daarom moet het kind de
veiligheidsgordel altijd correct omleggen.
158)Gebruik één onderste
verankeringspunt niet voor de installatie
van meer dan één kinderzitje.
123