Page 217 of 332

Referentielijnen op het scherm
Op het scherm worden referentielijnen
en de bovenkant van de achterbumper
(A) weergegeven.
De rode lijn (B) duidt een afstand van
ongeveer 50 cm vanaf de
achterbumper aan.
Twee groene lijnen (C) duiden een
afstand van ongeveer 20 cm vanaf de
buitenkant van de carrosserie aan
Korte dwarslijnen (1 t/m 3) duiden de
afstand vanaf de achterbumper aan.
1. Ongeveer bij de achterrand van de
achterbumper 2. Ongeveer 100 cm
3. Ongeveer 200 cm
163)
Afwijkingen tussen het
weergegeven en het daadwerkelijke
wegdek
De referentielijnen voor afstand en
voertuigbreedte gebaseerd op een vlak,
glad wegdek. In de volgende gevallen
wijkt de weergegeven referentie af van
de afstand op het daadwerkelijke
wegdek.
Als de achterkant van het voertuig
door het gewicht van passagiers en
bagage in het voertuig naar
beneden zakt
De referentielijnen worden dichterbij
weergegeven dan ze zijn. Als zich dus
heuvelopwaarts een obstakel bevindt,
lijkt het verder weg te zijn dan het is.
A. Werkelijke objecten
B. Objecten weergegeven op het
schermAls achter het voertuig een helling
naar boven is
De referentielijnen worden dichterbij
weergegeven dan ze zijn. Als zich dus
heuvelopwaarts een obstakel bevindt,
lijkt het verder weg te zijn dan het is.
A. Werkelijke objecten
B. Objecten weergegeven op het
scherm
Als achter het voertuig een helling
naar beneden is
De referentielijnen worden verder weg
weergegeven dan ze zijn.
Als zich dus heuvelafwaarts een
obstakel bevindt, lijkt het dichterbij te
zijn dan het is.
346AG0027115
347AHA104720
348AHA103736
215
Page 218 of 332

A. Werkelijke objecten
B. Objecten weergegeven op het
scherm
Als objecten zich in de buurt van
het voertuig bevinden
Als massieve objecten zich in de buurt
van het voertuig bevinden, kan de
afstand die op het scherm wordt
weergegeven, afwijken van de
daadwerkelijke afstand.
Doordat de referentielijnen niet in
contact zijn met de carrosserie van de
vrachtwagen, lijkt het in de volgende
afbeelding of het voertuig de
vrachtwagen niet zou raken. Het
voertuig zou de vrachtwagen echter
kunnen raken, omdat de carrosserie
van de vrachtwagen in werkelijkheid in
het pad van het voertuig staat.Als massieve objecten worden
genaderd
De referentielijnen voor afstand en
voertuigbreedte zijn bedoeld om de
afstand tot een vlak object, zoals een
vlak, plat wegdek, aan te duiden.
Hierdoor zou de afstand tot een
uitstekend object die op het scherm
wordt weergegeven, kunnen afwijken
van de daadwerkelijke afstand tot het
uitstekende object.
Gebruik de lijnen niet als een richtlijnvoor afstanden tot massieve objecten.
Voorbeeld: Op het scherm lijkt punt B
het dichtstbij, gevolgd door punt C en
A, in volgorde van afstand. Punt A en
punt B liggen in werkelijkheid op
dezelfde afstand tot het voertuig en
punt C is verder weg dan punt A en B.
BELANGRIJK
260)De aansprakelijkheid voor het
parkeren en andere manoeuvres ligt altijd
en in elk geval bij de bestuurder. Controleer
tijdens deze manoeuvres altijd of er geen
mensen (vooral kinderen) of dieren in het
betreffende gebied aanwezig zijn. De
camera dient als hulp voor de bestuurder,
die echter nooit zijn aandacht mag laten
verslappen tijdens potentieel gevaarlijke
manoeuvres, ook al worden ze met lage
snelheden verricht. Houd altijd een lage
snelheid aan, zodat meteen geremd kan
worden in geval van obstakels.
349AHA103749
350AHE100241
351AHA103765
216
STARTEN EN RIJDEN
Page 219 of 332

261)De achteruitkijkcamera is een
hulpsysteem waarmee de bestuurder kan
controleren of zich obstakels achter het
voertuig bevinden. Het blikveld is beperkt
en er moet dus niet teveel op vertrouwd
worden. Rijd even voorzichtig als met een
voertuig zonder achteruitkijkcamera.
262)Controleer visueel, met uw eigen
ogen, de veiligheid rondom het voertuig.
Vertrouw niet volledig op de
achteruitkijkcamera.
BELANGRIJK
161)Voor een correcte werking is het van
extreem belang dat de camera altijd
schoon en vrij van modder, vuil, sneeuw of
ijs wordt gehouden. Zorg ervoor dat de
camera tijdens het reinigen niet gekrast of
beschadigd wordt. Vermijd het gebruik van
droge, ruwe of harde doeken. De camera
moet met schoon water worden gewassen,
waaraan eventueel autoshampoo is
toegevoegd. In wasstraten met
stoomreinigers of hogedrukreinigers
moeten de camera snel gewassen worden
door de spuitmond op minstens 10 cm van
de sensoren te houden. Breng geen
stickers op de camera aan.
162)De achteruitkijkcamera heeft een
speciale lens waardoor de objecten die op
het scherm worden weergegeven dichterbij
of verder weg kunnen lijken dan ze in
werkelijkheid zijn.163)Door het aantal inzittenden in het
voertuig, de hoeveelheid brandstof, het
gewicht en de plaatsing van de bagage
en/of de toestand van het wegdek, is het
mogelijk dat de lijnen in het beeld van de
achteruitkijkcamera niet in verhouding staan
tot het daadwerkelijke wegdek. Gebruik de
referentielijnen als een richtlijn en controleer
altijd met eigen ogen de veiligheid achter en
rondom het voertuig tijdens het rijden.
217
Page 220 of 332

NOODGEVALLEN
Een lekke band of een doorgebrand
lampje?
Soms kan een probleem uw reis in
gevaar brengen.
De pagina's over noodsituaties kunnen
u helpen om op zelfstandige en kalme
wijze kritieke situaties op te lossen.
Wij adviseren u om in een noodsituatie
het gratis telefoonnummer te bellen dat
in het garantieboekje is vermeld.
U kunt ook het gratis telefoonnummer
00 800 3428 0000 bellen om de
dichtstbijzijnde Fiat dealer te vinden.ERA GLONASS.............219
PECH MET HET VOERTUIG.....224
ALS DE BEDIENINGSMODUS NIET
KAN WORDEN GEWIJZIGD NAAR OFF
(VOERTUIGEN MET KEYLESS
OPERATION-SYSTEEM)........225
NOODSTART...............225
OVERVERHITTING VAN DE
MOTOR..................227
HET BRANDSTOFSYSTEEM
ONTLUCHTEN..............228
WATER UIT HET BRANDSTOFFILTER
VERWIJDEREN.............229
GEREEDSCHAP, KRIK EN
KRIKHANDGREEP...........230
EEN BAND VERVANGEN.......235
SLEPEN..................242
BESTURING ONDER SLECHTE
RIJOMSTANDIGHEDEN........246
SMELTZEKERINGEN..........247
ZEKERINGEN..............247
LAMPEN VERVANGEN........255
218
NOODGEVALLEN
Page 221 of 332

ERA GLONASS
(waar aanwezig)
ERA-GLONASS is een systeem
ontworpen om de ernst van ongelukken
te beperken. De locatie en
voertuiginformatie wordt uitgezonden
vanaf het systeem naar de
alarmcentrale in het geval van een
ongeluk of plotselinge ziekte, en de
alarmcentrale regelt dat er
noodvoertuigen komen waar nodig.
263) 264) 265) 266)
Opmerking Dit systeem rapporteert
naar de alarmcentrale, maar regelt niet
rechtstreeks een noodvoertuig of pas
voor de pechhulpdienst. Dit systeem
helpt met een noodoproep voor een
verkeersongeluk of plotselinge ziekte,
maar heeft geen functie om de
inzittenden te helpen.
Doorstroming van de noodoproepA — Rode lamp
B — Groene lamp
A — Afdekking
D — SOS-schakelaar
E — Microfoon
F — Portierspeaker (alleen
passagiersstoel voor)
267)
1 — Na het instellen van de
contactschakelaar of de
werkingsmodus op “ON”, gaan het
rode lampje (A) en het groene lampje (B)
ongeveer 10 seconden branden.
Ongeveer 10 seconden nadat de
lampjes zijn uitgegaan, gaat het
systeem in de stand-bystatus.
268) 269) 270)
2 — Het systeem werkt als volgt.Automatisch Rapport:wanneer het
voertuig een botsing boven een
bepaald niveau krijgt.
Opmerking Afhankelijk van het niveau
of de hoek van de botsing kan het zijn
dat het systeem niet werkt.
Handmatig Rapport:wanneer u de
afdekking opent (C) en drukt op de
SOS-schakelaar (D).
271)
164)
Opmerking Druk alleen op de
SOS-schakelaar in geval van nood
zoals een ongeluk of plotselinge ziekte.
Wanneer er om geen noodlijdende
reden, uit baldadigheid een
noodvoertuig is opgeroepen, kan het
zijn dat de toepasbare kosten in
rekening worden gebracht.
3 - Het groene lampje gaat branden en
het systeem belt de alarmcentrale.
272)
4 — Het groene lampje knippert
langzaam en de locatie en
voertuiginformatie wordt naar de
alarmcentrale verstuurd.
5 — Wanneer het groene lampje
verandert van knipperend naar een
permanente verlichtingsstatus en de
zoemer klinkt een keer, is een gesprek
met een operator van de alarmcentrale
beschikbaar.
273) 274)352AH3101138
353AHA114143
219
Page 222 of 332
Opmerking Als de microfoon (E) en/of
de speakers van het voertuig het niet
doen, kunt u niet spreken met de
operator van de alarmcentrale. Een
oproep kan niet worden afgekoppeld
vanuit de zijde van het voertuig.
6 — De alarmcentrale zorgt voor het
verzenden van het noodvoertuig
wanneer dat nodig is.
220
NOODGEVALLEN
Page 223 of 332

Lijst indicatielampjes
Situatie Rode lamp Groene lamp Oorzaak Oplossing
Bij het
instellen van
contactschakelaar
of de
werkmodus
op “ON”Gaat branden
(voor tenminste
10 seconden)Gaat branden
(voor tenminste
10 seconden)De systeemcontrole is in gangWacht een tijdje. De indicatielampjes gaan uit
wanneer de systeemcontrole compleet is. Als het
rode lampje en/of het groene lampje niet gaan
branden, is er een mogelijke fout in het systeem.
Laat uw voertuig in dit geval nakijken bij een Fiat
Servicnetwerk
Ongeveer
20 seconden
na het
instellen van
de
contactschakelaar
of de
werkmodus
op “ON”Dooft het Dooft het Het systeem werkt normaal —
Branden Dooft hetEr is een mogelijke fout in het
systeem of de accu kan leeg zijnLaat uw voertuig onmiddellijk nakijken bij een Fiat
Servicnetwerk
Terwijl de
noodoproep
geactiveerd
wordtDooft hetKnippert (bij
een interval
van
0,5 seconden)Het systeem belt het
noodcallcentre—
Dooft hetKnippert (bij
een interval
van
2 seconden)Het systeem stuurt de locatie en
de voertuiginformatie naar het
noodcallcentre—
Dooft het BrandenEen gesprek met een operator
van het noodcallcentre is
beschikbaarBevestig aan beide zijden de gegevens van de
noodoproep met de operator van het
noodcallcentre. Als het groene lampje nog niet dooft
nadat de noodoproep is beëindigd, laat het systeem
dan inspecteren door een Fiat Servicenetwerk
Wanneer de
noodoproep
is misluktGaat branden
(voor tenminste
60 seconden)Dooft het De noodoproep is misluktMaak nog een noodoproep, of regel direct een
noodvoertuig of service voor pech onderweg met de
dichtstbijzijnde openbare telefoon, etc.
221
Page 224 of 332

Testmodus
U kunt controleren of het systeem in de
normale standby staat via het volgende
proces. Voor de bediening het voertuig
op een veilige plek met goed zicht
stilzetten, waar radiogolven kunnen
worden uitgezonden en ontvangen.
Veranderen naar Testmodus
1 — Wanneer de contactschakelaar of
de werkmodus op “OFF” staat, de
contactschakelaar of de werkmodus op
“ON” zetten terwijl u de SOS-
schakelaar indrukt.
2 — Na dat u de contactschakelaar op
“ON” heeft gezet, stappen 3 en
4 binnen 10 seconden uitvoeren.
3 — Neem uw vinger van de
SOS-schakelaar.
4 — Druk 3 keer of vaker op de
SOS-schakelaar.
5 — Na ongeveer 10 seconden van
Stap 2, gaan de rode en de groene
lamp uit. Hierna klinkt de zoemer
3 keer.
Opmerking Als de zoemer niet klinkt,
herhaal het proces dan vanaf Stap 1.
6 - Ongeveer 60 seconden later
knippert de groene lamp. Als u de
SOS-schakelaar binnen 20 seconden
indrukt, verandert de modus in de
testmodus.
Opmerking Wanneer de rode lamp in
plaats van de groene lamp knippert, rijd
het voertuig dan naar een veilige plek
met goede zichtbaarheid, waarradiogolven kunnen worden verzonden
en ontvangen en herhaal het proces
vanaf Stap 1.
Binnen ongeveer 20 seconden nadat
de modus is gewijzigd in de testmodus,
op de SOS-schakelaar drukken voor
een van de volgende periodes om het
gewenste testtype te selecteren.
10 seconden of langer:
rapportagetest naar de alarmcentrale
Minder dan 10 seconden: test van
de ERA-GLONASS-systeemuitrusting
van het voertuig
Opmerking Als u de SOS-schakelaar
niet binnen ongeveer 20 seconden
indrukt, eindigt de testmodus.
Als u een bepaalde afstand aflegt in de
testmodus, eindigt de testmodus.
Rapportagetest naar de
alarmcentrale
1 - Het groene lampje gaat branden en
de rapportagetest naar de
alarmcentrale wordt gestart.
Opmerking Als het rode lampje
ongeveer 60 seconden blijft branden, is
het voertuig op een plaats waar
radiogolven niet kunnen worden
verzonden of ontvangen. Daarom kunt
u niet rapporteren naar de
alarmcentrale.
2 - Wanneer het groene lampje uit gaat,
is de testmodus voltooid.Test van de ERA-GLONASS-
systeemuitrusting van het voertuig
1 — Nadat de zoemer een keer klinkt,
drukt u op de SOS-schakelaar.
Lampcontrole: wanneer de zoemer
een keer klinkt en het rode lampje en
het groene lampje afwisselend branden,
werken ze normaal.
2 — Wanneer de lampjes normaal zijn,
drukt u op de SOS-schakelaar.
Wanneer de lampjes niet normaal
oplichten, wacht dan ongeveer
20 seconden.
Speakercontrole: wanneer de
zoemer twee keer klinkt en blijft klinken,
betekent dit dat ze normaal werken
3 — Wanneer de speakers normaal zijn,
drukt u op de SOS-schakelaar.
Wanneer de zoemer niet normaal klinkt,
wacht dan ongeveer 20 seconden.
Microfooncontrole: nadat de zoemer
3 keer klinkt, iets zeggen in de
microfoon. Als uw stem uit de speakers
klinkt, werken ze normaal.
4 — Wanneer de microfoon normaal is,
drukt u op de SOS-schakelaar.
Wanneer deze niet normaal werkt,
wacht dan ongeveer 20 seconden.
5 - Als alle controleresultaten normaal
zijn, gaat het groene lampje branden
(gedurende ongeveer 5 seconden) en
klinkt de zoemer een keer.
275)
222
NOODGEVALLEN