Page 49 of 332

Type 2
Opmerking De spiegelverwarming kan
automatisch worden ingeschakeld.
Wendt u voor nadere informatie tot het
Fiat Servicenetwerk.
BELANGRIJK
56)De buitenspiegel is bolvormig; hierdoor
wordt de afstandswaarneming ietwat
vertekend. Bovendien is het spiegelglas
van de onderste spiegel bolvormig,
waardoor het gezichtsveld wordt vergroot.
Hierdoor lijkt de omvang van de
weerspiegelde objecten kleiner en ontstaat
de indruk dat deze objecten zich op grotere
afstand bevinden dan werkelijk het geval is.
57)Probeer de achteruitkijkspiegels niet te
verstellen tijdens het rijden. Dit kan
gevaarlijk zijn. Verstel de spiegels altijd
voordat u gaat rijden.58)Uw voertuig is uitgerust met bolle
spiegels. Vergeet niet dat de objecten die u
in de spiegel ziet, kleiner en verder weg
lijken dan met een normale platte spiegel.
Gebruik deze spiegel niet om de afstand
tussen naderende voertuigen in te
schatten, als u van rijstrook verandert.
59)Bestuur het voertuig niet met
ingeklapte spiegels. Het gebrek aan zicht
naar achteren dat normaal gesproken door
de spiegels wordt geboden, kan leiden tot
ongevallen.
BELANGRIJK
20)De spiegels kunnen met de hand
worden in- of uitgeklapt. Als de spiegel
echter met de spiegelschakelaar is
ingeklapt, moet de spiegel ook weer met de
schakelaar worden uitgeklapt, en niet met
de hand. Als u de spiegel met de
schakelaar inklapt en vervolgens met de
hand weer uitklapt, klikt de spiegel niet naar
behoren op zijn plaats vast. Daardoor zou
de spiegel tijdens het rijden door wind of
trillingen kunnen bewegen en het zicht naar
achteren kunnen belemmeren.
BUITENVERLICHTING
COMBINATIE-
SCHAKELAAR
KOPLAMPEN EN
DIMLICHT
Koplampen
Opmerking Laat de lampen niet
langdurig branden als de motor is
afgezet (niet draait). Hierdoor kan de
accu leeglopen.
Opmerking Als het regent of als het
voertuig is gewassen, raakt de
binnenkant van de lens soms beslagen;
dit duidt niet op een slechte werking.
Als de lamp wordt ingeschakeld,
verdwijnt de condensatie door de
warmte. Als zich echter water in de
lamp verzamelt, raden we u aan de
lamp te laten nakijken.
Opmerking De lampen van
HID-koplampen (indien aanwezig)
hebben de volgende eigenschappen:
Wanneer de koplampen gebruikt
worden, kleurt het licht langzaam
blauw-wit.
De levensduur van de lamp neemt af
naarmate deze herhaaldelijk wordt in-
en uitgeschakeld. De helderheid kan
afnemen, de lamp kan gaan flikkeren en
het licht kan een rode gloed aannemen
wanneer de lamp het einde van de
levensduur bereikt. Laat uw voertuig in
dit geval nakijken door het Fiat
Servicenetwerk
74AA0110220
47
Page 50 of 332

Type 1
Draai de schakelaar om de lampen aan
te zetten.
OFF— alle lampen zijn uit
— positielichten, achterlampen,
kentekenplaat- en
instrumentenpaneelverlichting zijn aan
— koplampen en andere lampen
gaan aan
Type 2
Draai de schakelaar om de lampen aan
te zetten.OFF— alle lampen zijn uit
AUTO— als de contactschakelaar of
de bedieningsmodus op "ON" staat,
gaan koplampen, positielichten,
achterlampen, kentekenplaat- en
instrumentenpaneelverlichting
automatisch aan en uit, naargelang de
lichtomstandigheden buiten. Alle
lampen gaan automatisch uit als de
contactschakelaar of de
bedieningsmodus op "OFF" wordt
gezet.
— positielichten, achterlampen,
kentekenplaat- en
instrumentenpaneelverlichting zijn aan
— koplampen en andere lampen
gaan aan
Opmerking De gevoeligheid van de
automatische in-/uitschakeling kan
worden aangepast. Neem voor meer
informatie contact op met het Fiat
Servicenetwerk.Opmerking Als de mistkoplampen
(indien aanwezig) aangaan als dat nodig
is, omdat de schakelaar in de stand
"AUTO" staat, gaan de lampen ook
automatisch weer uit als de
contactschakelaar of de
bedieningsmodus op "OFF" wordt
gezet.
Opmerking Als de koplampen zijn
uitgeschakeld door de automatische
in-/uitschakeling met de
contactschakelaar of de
bedieningsmodus in de stand "ON",
gaan de mistkoplampen (indien
aanwezig) en de mistachterlichten
(indien aanwezig) ook uit. Als de
koplampen daarna weer worden
ingeschakeld door de automatische
in-/uitschakeling, worden de
mistkoplampen ook ingeschakeld maar
blijven de mistachterlichten
uitgeschakeld. Als u het mistachterlicht
weer wilt inschakelen, dient u de
schakelaar opnieuw te bedienen.
Opmerking Dek de sensor (A) voor de
automatische in-/uitschakeling niet af
door een sticker of label op de voorruit
te plakken.
75AA0061221
76AA0071497
48
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG
Page 51 of 332

Opmerking Bedien de schakelaar
handmatig en laat uw voertuig nakijken,
als de schakelaar in de stand "AUTO"
staat, maar de lampen niet aan- of
uitgaan.
Automatische uitschakeling lampen
(koplampen, mistlampen, enz.)
Als de volgende handeling wordt
verricht terwijl de lampschakelaar in de
stand
staat, worden de lampen
automatisch uitgeschakeld als het
bestuurdersportier wordt geopend.
[Behalve voor voertuigen uitgerust met
het Keyless Operation-systeem] De
contactschakelaar wordt naar de stand
"LOCK" of "ACC" gedraaid of de sleutel
wordt uit het contactslot genomen.
[Voor voertuigen uitgerust met het
Keyless Operation-systeem] De
bedieningsmodus wordt op "OFF" of
"ACC" gezet.
Als de volgende handeling wordt
verricht terwijl de lampschakelaar in de
stand
staat, worden de lampen
automatisch uitgeschakeld als het
bestuurdersportier vervolgens
gedurende ongeveer drie minuten dicht
blijft. [Behalve voor voertuigen uitgerust
met het Keyless Operation-systeem] De
contactschakelaar wordt naar de stand
"LOCK" of "ACC" gedraaid of de sleutel
wordt uit het contactslot genomen.
[Voor voertuigen uitgerust met het
Keyless Operation-systeem] De
bedieningsmodus wordt op "OFF" of
"ACC" gezet.
Opmerking De automatische
uitschakeling van de lampen kan ook
worden uitgeschakeld. Wendt u voor
nadere informatie tot het Fiat
Servicenetwerk.
Lampbewakingszoemer
Als de volgende handeling wordt
verricht, gaat een zoemer af om de
bestuurder eraan te herinneren dat de
lampen moeten worden uitgeschakeld.
[Behalve voor voertuigen uitgerust met
het Keyless Operation-systeem]
Als het bestuurdersportier wordt
geopend als de sleutel in de stand
"LOCK" of "ACC" staat of uit het
contactslot wordt verwijderd, terwijl de
lampen aan zijn. [Voor voertuigen
uitgerust met het Keyless
Operation-systeem] Als hetbestuurdersportier wordt geopend als
de bedieningsmodus op "ACC" of
"OFF" staat, terwijl de lampen aan zijn.
In beide gevallen stopt de zoemer
automatisch als de automatische
uitschakelfunctie wordt geactiveerd, de
lampschakelaar uit wordt gezet of het
portier wordt gesloten.
Dagrijlichten
(Indien aanwezig)
De dagrijlichten gaan aan als de motor
draait, de lampschakelaar in de stand
"OFF" of "AUTO" staat en de
achterlampen uit zijn.
60) 61)
Dimlicht (overschakeling
grootlicht/dimlicht)
Als de lampschakelaar in de stand
staat, schakelen de koplampen
iedere keer als hendel (A) volledig naar
achteren wordt getrokken, over van
grootlicht naar dimlicht (of van dimlicht
naar grootlicht). Zolang het grootlicht is
ingeschakeld, brandt het
indicatielampje voor grootlicht op het
instrumentenpaneel ook.
77AJZ101023
49
Page 52 of 332

Knipperen met grootlicht
Het grootlicht gaat even aan als
zachtjes aan de hendel (B) wordt
getrokken en gaat weer uit als de
hendel wordt losgelaten. Zolang het
grootlicht is ingeschakeld, brandt het
indicatielampje voor grootlicht op het
instrumentenpaneel.
Opmerking Het grootlicht kan ook
tijdelijk ingeschakeld worden als de
lampschakelaar op "OFF" staat.
Opmerking Als u de lampen uitschakelt
terwijl de koplampen op grootlicht
staan, schakelen de koplampen
automatisch terug naar dimlicht, als de
lampschakelaar weer in de stand
wordt gezet.
NIVELLERINGS-
SCHAKELAAR
KOPLAMPEN
(indien aanwezig)
62)
De hoek van de koplampen varieert
afhankelijk van de belading van het
voertuig. De nivelleringsschakelaar van
de koplampen kan worden gebruikt om
de verlichtingsafstand van de
koplampen aan te passen (als het
dimlicht aan is), zodat de koplampen de
bestuurders van naderende voertuigen
niet afleiden. Zet de schakelaar (onder
verwijzing naar de volgende tabel) op
de juiste stand, afgestemd op het
aantal passagiers en de belading van
het voertuig.
Opmerking Zet de draaischakelaar voor
de afstelling van de koplampen eerst op
"0" (de hoogste stand).Toestand voertuig — enkele cabine
Schakelaarstand 0 — alleen bestuurder.
Schakelaarstand 2 — bestuurder en
volledige belading.
Toestand voertuig — anderhalve en
dubbele cabine
Schakelaarstand 0 — alleen bestuurder.
Schakelaarstand 3 — bestuurder en
volledige belading (behalve voor
voertuigen met HID-koplampen en
banden van 16 inch).
Schakelaarstand 4 — bestuurder en
volledige belading (voertuigen met
HID-koplampen en banden van
16 inch).
HENDEL
RICHTINGAANWIJZERS
De richtingaanwijzers gaan knipperen
als de hendel wordt bediend (met de
contactschakelaar of de
bedieningsmodus op ON). Tegelijkertijd
knippert het indicatielampje van de
richtingaanwijzers.
78AA0061218
79AHA105525
50
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG
Page 53 of 332

A — Richtingaanwijzers: gebruik voor
een normale afslag stand (A). De hendel
gaat automatisch terug als de afslag is
genomen.
B — Signalering voor een verandering
van rijstrook: als de hendel (B) zachtjes
wordt bewogen om van rijstrook te
veranderen, knipperen de
richtingaanwijzers en het indicatielampje
op het instrumentenpaneel alleen
zolang de hendel wordt bediend.
Bovendien knipperen de
richtingaanwijzers en het indicatielampje
op het instrumentenpaneel drie keer als
de hendel (B) zachtjes wordt
aangeraakt en gelijk weer wordt
losgelaten.
Opmerking Als de lamp ongebruikelijk
snel knippert, is de lamp in de
richtingaanwijzers mogelijk
doorgebrand. We raden u aan het
voertuig na te laten kijken.De volgende functies kunnen worden
geactiveerd:
Knipperen van de richtingaanwijzers
als de hendel wordt bediend met de
contactschakelaar of de
bedieningsmodus op "ACC".
Het 3 keer knipperen van de
richtingaanwijzers voor het veranderen
van rijstrook kan worden uitgeschakeld.
De tijd die nodig is om de hendel te
bedienen en de richtingaanwijzers drie
keer te laten knipperen, kan worden
aangepast.
Het geluid van het knipperen van de
richtingaanwijzers kan worden
gewijzigd. Wendt u voor nadere
informatie tot het Fiat Servicenetwerk.
SCHAKELAAR
ALARMKNIPPERLICHTEN
Gebruik de schakelaar van de
alarmknipperlichten als het voertuig in
een noodgeval op de weg moet worden
stilgezet. De alarmknipperlichten
kunnen altijd worden gebruikt,
ongeacht de stand van de
contactschakelaar of de
bedieningsmodus.
Druk op de schakelaar om de
alarmknipperlichten aan te zetten en
alle richtingaanwijzers gaan constant
knipperen. Druk nogmaals op de
schakelaar om de alarmknipperlichten
uit te zetten.Opmerking Op voertuigen uitgerust
met het noodremsysteem werkt het
noodremsysteem niet, zolang de
alarmknipperlichten knipperen doordat
de schakelaar handmatig is ingedrukt.
Raadpleeg "Noodremsysteem".
SCHAKELAAR
MISTLAMPEN
(indien aanwezig)
Schakelaar mistkoplampen
De mistkoplampen kunnen worden
bediend terwijl de koplampen of
achterlampen aan zijn. Draai de knop
naar "ON" om de mistkoplampen in te
schakelen. Een indicatielampje op het
instrumentenpaneel gaat ook branden.
Draai de knop naar "OFF" om de
mistkoplampen uit te schakelen. Zodra
u de knop loslaat, keert hij automatisch
terug naar de oorspronkelijke stand.
80AA0061205
81AHA101383
51
Page 54 of 332

Opmerking De mistkoplampen worden
automatisch uitgeschakeld als de
koplampen of achterlampen worden
uitgeschakeld. Draai de knop naar "ON"
om de mistkoplampen weer in te
schakelen, als de koplampen of
achterlampen weer zijn ingeschakeld.
Opmerking Gebruik mistlampen alleen
als het mist; anders kunnen de felle
lampen het tegemoetkomende verkeer
tijdelijk verblinden.
Schakelaar mistachterlicht
Het mistachterlicht kan worden bediend
terwijl de koplampen of de
mistkoplampen (indien aanwezig) aan
zijn. Een indicatielampje op het
instrumentenpaneel gaat branden als
het mistachterlicht wordt ingeschakeld.
Voertuig zonder mistkoplampen:
Draai de knop een keer naar "ON" om
het mistachterlicht in te schakelen.
Draai de knop eenmaal naar "OFF" om
het mistachterlicht uit te schakelen.Zodra u de knop loslaat, keert hij
automatisch terug naar de
oorspronkelijke stand.
Voertuig met mistkoplampen: Draai
de knop eenmaal naar "ON" om de
mistkoplampen in te schakelen. Draai
de knop nog een keer naar "ON" om
het mistachterlicht in te schakelen.
Draai de knop eenmaal naar "OFF" om
het mistachterlicht uit te schakelen.
Draai de knop nog een keer naar "OFF"
om de mistkoplampen uit te schakelen.
Zodra u de knop loslaat, keert hij
automatisch terug naar de
oorspronkelijke stand.
Opmerking Het mistachterlicht wordt
automatisch uitgeschakeld als de
koplampen of de mistkoplampen (indien
aanwezig) worden uitgeschakeld.
Opmerking Draai de knop eenmaal
naar "ON" om het mistachterlicht weer
in te schakelen, als de koplampen weerzijn ingeschakeld. (Voertuig zonder
mistkoplampen)
Draai de knop tweemaal naar "ON" om
het mistachterlicht weer in te schakelen,
als de koplampen weer zijn
ingeschakeld. (Voertuig met
mistkoplampen)
DE KOPLAMPEN
AFDEKKEN
Als met het voertuig in een land wordt
gereden, waar aan de andere kant van
de weg wordt gereden als in het land
waar het voertuig is geleverd, moeten
de nodige maatregelen worden
getroffen om te voorkomen dat het
tegemoetkomende verkeer wordt
verblind.
HID-koplampen
Hoeven niet te worden aangepast.
Halogeen-koplampen
Dek de koplampen af volgens de
onderstaande procedure.
Zet de koplampen uit en wacht tot
de koplampen zijn afgekoeld.Bereid
sticker (A) volgens de afbeeldingen
voor om op het oppervlak van de
linker- en rechterkoplamp te
plakken.Plaats de sticker (C) en de
markering (B) van het midden van
de koplamp, gezien vanaf de
voorkant van de koplamp, en plak
82AG0004596
83AG0004596
52
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG
Page 55 of 332
een sticker langs de verticale
stippellijn.
Opmerking Gebruik een sticker die het
licht voldoende blokkeert. Als een
sticker wordt gebruikt die het licht niet
blokkeert, wordt het licht van de
koplamp niet geblokkeerd.
Opmerking Lijn de verticale stippellijn
uit met de lijn van de reflector in de
koplamp.
Linkse besturingRechtse besturing
BELANGRIJK
60)De dagrijlichten zijn een alternatief voor
het dimlicht als overdag wordt gereden.
Het is tevens toegestaan in landen waar dit
niet verplicht is.61)De dagrijlichten mogen het dimlicht niet
vervangen tijdens het rijden in het donker
of in tunnels. Het gebruik van de
dagrijlichten wordt geregeld door de
wegenverkeerswetgeving van het land
waar u rijdt. Neem de wettelijke
voorschriften in acht.
62)Verricht de afstelling altijd voordat u
gaat rijden. Probeer de afstelling niet
tijdens het rijden te verrichten; dit zou tot
ongevallen kunnen leiden.
84AHE100267
85AHE100270
53
Page 56 of 332

INTERIEUR-
VERLICHTING
1. Binnenverlichting en kaartleeslampjes
vóór
2. Binnenverlichting achter
Als u de verlichting aan laat zonder dat
de motor draait, loopt de accu leeg.
Zorg ervoor dat alle verlichting is
uitgeschakeld, voordat u het voertuig
verlaat.Binnenverlichting
Voor
AchterA — AAN
De lamp brandt, ongeacht of het portier
open of gesloten is.
B — PORTIER (vertraagde
uitschakeling)
Voertuigen zonder centrale
portiervergrendeling:
de lamp gaat branden, als een portier
wordt geopend. De lamp gaat ongeveer
7 seconden nadat alle portieren zijn
gesloten uit. De lamp gaat echter direct
uit als de contactschakelaar naar "ON"
wordt gedraaid en alle portieren
gesloten zijn.
Voertuigen met centrale
portiervergrendeling:
de lamp gaat branden, als een portier
wordt geopend. De lamp gaat ongeveer
15 seconden nadat alle portieren zijn
gesloten uit. De lamp gaat in de
volgende gevallen echter direct uit, als
alle portieren zijn gesloten:
86AHA10614487AA0082787
88AHA104818
89AA0082790
54
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG