Page 145 of 332

plaats dan de passagiersruimte. 2. Als
een motor of ander klein voertuig tegen
de zijkant van het voertuig botst. 3. Bij
botsingen met palen, bomen of andere
smalle objecten. 4. Bij schuine
flankbotsingen. 5. Als het voertuig op
de zijkant of het dak kantelt.
Zorg ervoor dat u altijd uw
veiligheidsgordel naar behoren draagt,
aangezien de zijairbags en
gordijnairbags de inzittende niet tegen
alle soorten flankbotsingen
beschermen.
De zijairbags en gordijnairbags
ZIJN NIET ONTWORPEN OM OPEN
TE GAAN als...
De zijairbags en gordijnairbags zijn niet
ontworpen om open te gaan onder
omstandigheden waarin ze de
inzittende niet de gebruikelijke
bescherming kunnen bieden. Dergelijke
omstandigheden worden weergegeven
in de afbeelding.
1. Frontale botsingen
2. Staartbotsingen 3. Over de kop
slaan *
* - Indien aanwezig
Zorg ervoor dat u altijd uw
veiligheidsgordel naar behoren draagt,
aangezien de zijairbags en
gordijnairbags de inzittende niet tegen
alle soorten botsingen beschermen.
193) 194) 195) 196) 197) 198) 199) 200) 201)
Onderhoud SRS
202) 203) 204) 205) 206)
Opmerking Volg de plaatselijke
wetgeving en neem contact op met het
Fiat Servicenetwerk, om het
airbagsysteem op een veilige manier uit
elkaar te nemen, als uw voertuig
gesloopt moet worden.
240AHE100469
241AA0082019
242AHA105727
143
Page 146 of 332

BELANGRIJK
167)Bedek bij auto's met zijairbags de
rugleuning van de voor- en achterstoelen
niet met extra hoezen.
168)Reis niet met voorwerpen op schoot
of voor de borst en houd niets in de mond
(pijp, pen, enz.). Dit kan ernstig letsel
veroorzaken als de airbag in werking treedt.
169)Laat bij diefstal of poging tot diefstal,
vandalisme of overstromingen het
airbagsysteem door het Fiat
Servicenetwerk controleren.
170)Reinig de stoelen niet met water of
stoom onder druk (met de hand of in een
automatisch autowasstraat).
171)De frontairbag heeft een hogere
activeringsdrempel dan die van de
gordelspanners. Bij aanrijdingen die tussen
deze twee drempelwaarden liggen, treden
alleen de gordelspanners in werking.
172)Airbags worden met een extreem
hoge snelheid opgeblazen. In bepaalde
situaties kan contact met een opengaande
airbag leiden tot schaafwonden,
bloeduitstortingen, lichte snijwonden en
dergelijke.173)HET IS HEEL BELANGRIJK DAT U
FATSOENLIJK IN UW STOEL ZIT. Een
bestuurder of voorpassagier die te dichtbij
het stuurwiel of het instrumentenpaneel zit
op het moment dat de airbag opengaat,
kan ernstig of dodelijk letsel oplopen.
Airbags worden zeer snel en met veel
kracht opgeblazen. De bestuurder en
voorpassagier zouden ernstig of dodelijk
letsel op kunnen lopen, als ze niet
fatsoenlijk zitten of vastzitten op het
moment dat de airbag wordt opgeblazen,
omdat de airbags dan geen adequate
bescherming bieden. Zie fig. 220 .
174)Ga niet op de rand van uw stoel zitten
of met uw onderbenen te dichtbij het
instrumentenpaneel, en houd uw hoofd of
borst niet te dichtbij het stuurwiel of het
instrumentenpaneel. Leg uw voeten of
benen niet op of tegen het
instrumentenpaneel.
175)Rijd altijd met de handen op de rand
van het stuurwiel zodat de airbag indien
nodig ongehinderd opgeblazen kan
worden. Rijd niet met voorover gebogen
lichaam. Houd de rug goed rechtop tegen
de rugleuning gedrukt.
176)Plaats baby's en kleine kinderen altijd
op de achterbank en zet ze goed vast in
een geschikt kinderzitje. De achterbank is
de veiligste plek voor baby's en kinderen.
177)Baby's en kleine kinderen mogen
nooit los worden vervoerd, tegen het
instrumentenpaneel staan of in uw armen
of op schoot worden gehouden. Hierdoor
zouden ze in geval van een botsing, en zelfs
als de airbag wordt opgeblazen, ernstig of
dodelijk letsel kunnen oplopen. Ze moeten
altijd fatsoenlijk in een geschikt kinderzitje
zitten. Zie fig. 221. Zie het gedeelte
"Kinderzitje" van dit Instructieboek.178)Plaats NOOIT een kinderzitje tegen de
rijrichting in op de passagiersstoel van
auto's met een actieve passagiersairbag.
Bij een ongeval, hoe klein ook, kan de
airbag ernstig letsel en zelfs de dood van
het kind tot gevolg hebben. Daarom moet
de passagiersairbag altijd uitgeschakeld
worden als een kinderzitje tegen de
rijrichting in gemonteerd wordt op de
voorste passagiersstoel. Bovendien moet
de voorste passagiersstoel zo ver mogelijk
naar achteren zijn geschoven om te
voorkomen dat het kinderzitje eventueel in
aanraking komt met het dashboard.
Schakel de passagiersairbag onmiddellijk
weer in als het kinderzitje is verwijderd.
179)Oudere kinderen moeten ook
fatsoenlijk en indien nodig op een verhoger
zitten en de veiligheidsgordel naar behoren
dragen.
180)Zeer gevaarlijk! Gebruik NOOIT een
kinderzitje dat achterstevoren geplaatst
moet worden, op een voorstoel met een
GEACTIVEERDE FRONTAIRBAG; hierdoor
kan het KIND ERNSTIG of DODELIJK
LETSEL oplopen.
181)Breng geen accessoires aan
waardoor het indicatielampje niet goed te
zien is, en dek het indicatielampje niet af
met een sticker. Hierdoor zou u de status
van het passagiersairbagsysteem niet
kunnen controleren.
144
VEILIGHEID
Page 147 of 332

182)Draai altijd de contactschakelaar naar
de stand "LOCK" of zet de
bedieningsmodus op "OFF", voordat de
aan-/uitschakelaar van de frontairbag aan
passagierszijde wordt bediend, om het
risico op ernstig of dodelijk letsel te
verkleinen. Als u dit niet doet, zou dit
nadelige gevolgen voor de werking van de
airbag kunnen hebben; wacht ten minste
60 seconden nadat u de contactschakelaar
in de stand "LOCK" of de
bedieningsmodus op "OFF" hebt gezet,
voordat u de aan-/uitschakelaar van de
frontairbag aan passagierszijde bedient.
Het SRS-airbagsysteem is ontworpen om
genoeg spanning vast te houden om de
airbag op te blazen; neem na bediening van
de de aan-/uitschakelaar van de frontairbag
aan passagierszijde altijd de sleutel uit de
schakelaar. Als u dit niet doet, zou dit
kunnen leiden tot een onjuiste stand van de
aan-/uitschakelaar van de frontairbag aan
passagierszijde; schakel de aan-/
uitschakelaar van de frontairbag aan
passagierszijde alleen UIT als een
kinderzitje op de voorste passagiersstoel is
aangebracht; installeer geen kinderzitje op
de voorste passagiersstoel, als het
indicatielampje "OFF" niet gaat branden,
terwijl de aan-/uitschakelaar van de
frontairbag aan passagierszijde is
uitgeschakeld. We raden u aan het systeem
te laten nakijken bij een Fiat Servicepunt;
laat niemand op de voorste passagiersstoel
zitten als het indicatielampje "OFF" blijft
branden, terwijl de aan-/uitschakelaar van
de frontairbag aan passagierszijde AAN is
gezet. We raden u aan het systeem te laten
nakijken bij een Fiat Servicepunt.183)Breng geen stickers of andere
voorwerpen op het stuurwiel, op het
dashboard in de zone van de
passagiersairbag en op de stoelen aan.
Plaats nooit voorwerpen (bijv. mobiele
telefoons) op het dashboard aan
passagierszijde, omdat deze het correct
openen van de passagiersairbag kunnen
hinderen en tevens de inzittenden ernstig
kunnen verwonden.
184)Plaats niets op of bevestig niets aan
het instrumentenpaneel boven het
dashboardkastje. Als de airbag wordt
opgeblazen zou dit een inzittende kunnen
raken en verwonden.
185)Bevestig geen accessoires aan of zet
geen accessoires voor de voorruit. Deze
objecten zouden het opblazen van de
airbag kunnen verhinderen of inzittenden
kunnen verwonden als de airbag wordt
opgeblazen.
186)Bevestig geen extra sleutels of
accessoires (harde, puntige of zware
voorwerpen) aan de contactsleutel.
Dergelijke voorwerpen zouden het opblazen
van de knie-airbag aan bestuurderszijde
kunnen verhinderen of weg kunnen vliegen
en ernstig letsel kunnen veroorzaken als de
airbag wordt opgeblazen. Zie fig. 233.
187)Bevestig geen accessoires aan de
onderkant van het instrumentenpaneel aan
bestuurderszijde. Dergelijke voorwerpen
zouden het opblazen van de knie-airbag
aan bestuurderszijde kunnen verhinderen of
weg kunnen vliegen en ernstig letsel
kunnen veroorzaken als de airbag wordt
opgeblazen.188)Plaats geen pakketten, huisdieren of
andere voorwerpen tussen de airbags en
de bestuurder of de voorpassagier. Dit zou
van invloed kunnen zijn op de werking van
de airbag of letsel kunnen veroorzaken als
de airbag wordt opgeblazen.
189)Direct na het opblazen van de airbag,
zijn verschillende componenten van het
airbagsysteem heet. Raak deze
componenten niet aan. Er bestaat een
risico op brandwonden.
190)Het airbagsysteem is ontworpen om
één keer te werken. Als de airbags eenmaal
opgeblazen zijn geweest, werken ze niet
meer. Ze moeten dan naar behoren worden
vervangen en we raden u aan het volledige
airbagsysteem bij een Fiat Servicepunt te
laten nakijken.
191)Hang geen harde voorwerpen aan de
kledinghaken of de steunhandgrepen.
192)Steun niet met het hoofd, de armen of
de ellebogen tegen het portier, de ruiten of
in het gebied van de hoofdairbag om
mogelijke verwondingen tijdens het
opblazen te voorkomen.
193)De airbag vervangt niet de
veiligheidsgordels, maar verhoogt hun
doeltreffendheid. Omdat de frontairbags
niet worden ingeschakeld bij frontale
botsingen bij lage snelheden, zijdelingse
botsingen, botsingen achterop en over de
kop slaan, worden de inzittenden in die
gevallen uitsluitend door de
veiligheidsgordels beschermd, die dus altijd
gedragen moeten worden.
145
Page 148 of 332

194)De zijairbags en gordijnairbags zijn
ontworpen als aanvulling op de
veiligheidsgordels aan bestuurders- en
passagierszijde, in geval van bepaalde
flankbotsingen. Veiligheidsgordels moeten
altijd naar behoren worden gedragen en de
bestuurder en passagier dienen goed naar
achteren en rechtop op de stoel te zitten,
zonder tegen de ruit of het portier te
leunen.
195)De zijairbag en gordijnairbag worden
met veel kracht opgeblazen. De bestuurder
en passagier dienen hun armen niet uit het
raam te steken, en dienen niet tegen het
portier te leunen, om het risico op ernstig of
zelfs dodelijk letsel door het opblazen van
de zijairbag en gordijnairbag te verkleinen.
196)Sta niet toe dat de achterpassagiers
de rugleuning van een van de voorstoelen
vasthoudt, om het risico op letsel tijdens
het opengaan van de zijairbag te verkleinen.
Wees extra voorzichtig met kinderen.
197)Plaats geen objecten in de buurt van
of voor de rugleuning van een van de
voorstoelen. Ze zouden het opblazen van
de zijairbag kunnen verhinderen en letsel
kunnen veroorzaken als ze door het
voertuig vliegen door het opengaan van de
airbag.
198)Breng geen stoelhoezen op
voorstoelen met zijairbags aan. Laat stoelen
met zijairbags niet opnieuw bekleden.
Hierdoor zou het opengaan van de airbag
verhinderd kunnen worden.199)Bevestig geen microfoon (A in
fig. 242 ) of enig ander toestel of object om
het gedeelte waar de gordijnairbags (B in
fig. 242 ) worden geactiveerd, zoals de
voorruit, de portierruiten, de voor- en
achterstijlen en de plafondhandgrepen. Als
de gordijnairbags worden opgeblazen,
slingert de microfoon of ander toestel met
grote kracht weg of wordt het opblazen van
de gordijnairbags verhinderd, wat kan
leiden tot ernstig of dodelijk letsel.
200)Laat kinderen niet tegen of in de buurt
van het voorportier leunen, zelfs niet als het
kind in een kinderzitje zit. Bovendien dient
het hoofd van het kind niet tegen of in de
buurt van het gebied te leunen waar de
zijairbag en gordijnairbag zich bevinden. Dit
is gevaarlijk als de zijairbag en gordijnairbag
worden opgeblazen. Door niet-naleving van
deze instructies zou het kind ernstig of
dodelijk letsel kunnen oplopen.
201)We raden u aan om werkzaamheden
rondom en op het zijairbag- en
gordijnairbagsysteem te laten verrichten bij
een Fiat Servicepunt.
202)We raden u aan onderhoud op of in
de buurt van componenten van het SRS te
laten verrichten bij een Fiat Servicepunt.
Onjuist verrichte werkzaamheden aan de
SRS-componenten of -bedrading zou
kunnen leiden tot abusievelijk opengaan
van de airbags, of zou de werking van het
SRS kunnen annuleren; beide situaties
zouden tot ernstig letsel kunnen leiden.203)Modificeer niet het stuurwiel, de
oprolautomaat van de veiligheidsgordel of
enige andere SRS-componenten.
Vervanging van het stuurwiel of modificaties
van de voorbumper of de structuur van de
carrosserie kunnen nadelige gevolgen
hebben voor de werking van het SRS en
leiden tot letsel.
204)Als uw voertuig schade heeft
opgelopen, raden we u aan het SRS te
laten controleren om een veilige werking te
garanderen.
205)Modificeer niet de voorstoelen,
middenstijl en tunnelconsole op voertuigen
met zijairbags. Dit kan nadelige gevolgen
hebben voor de werking van het SRS en
leiden tot letsel.
206)Als u scheuren, krassen of schade
waarneemt op het gedeelte waar de airbag
is ondergebracht, dient u het te laten
controleren bij een Fiat Servicepunt.
146
VEILIGHEID
Page 149 of 332

ACTIEVE
VEILIGHEIDS-
SYSTEMEN
Rembekrachtigingssysteem (waar
aanwezig)
Het rembekrachtigingssysteem is een
inrichting die bestuurders bijstaat die
het rempedaal niet stevig in kunnen
trappen, in bijv. noodgevallen, en biedt
meer remkracht.
Als het rempedaal plotseling wordt
ingetrapt, wordt meer kracht op de
remmen uitgeoefend dan normaal.
207)
Opmerking Als het
rembekrachtigingssysteem eenmaal is
ingeschakeld, blijft de grote remkracht
zelfs behouden als het rempedaal iets
wordt losgelaten. Neem uw voet
volledig van het rempedaal, om de
werking te onderbreken.
Opmerking Als het
rembekrachtigingssysteem tijdens het
rijden wordt gebruikt, zou u enige
weerstand van het rempedaal kunnen
waarnemen; het rempedaal beweegt
kleine stukjes naargelang het
werkingsgeluid, of de trillingen van de
carrosserie en het stuurwiel. Dit gebeurt
als het rembekrachtigingssysteem
normaal werkt en duidt niet op een
gebrekkige werking. Blijf het rempedaal
intrappen.Opmerking Als het indicatielampje van
de elektronische stabiliteitscontrole
(ESC) brandt, is het mogelijk dat het
rembekrachtigingssysteem niet werkt.
Noodstopsignaleringssysteem
(waar aanwezig)
Dit is een systeem dat het risico op
staartbotsingen verkleint door het snel
en automatisch knipperen van de
alarmknipperlichten om voertuigen die
van achteren naderen te waarschuwen
als er plotseling wordt geremd. Als het
noodremsysteem werkt, knippert het
indicatielampje van de
alarmknipperlichten op het
instrumentenpaneel tegelijkertijd ook
snel.
Opmerking Inschakelomstandigheden
van het noodremsysteem > Wordt
ingeschakeld als aan alle onderstaande
voorwaarden wordt voldaan.
De snelheid is ca. 55 km/u of hoger.
Het rempedaal is ingetrapt en het
systeem maakt uit de deceleratie van
het voertuig en de inschakeling van het
antiblokkeersysteem (ABS) op dat er
plotseling is geremd.
Uitschakelomstandigheden van het
noodremsysteem > Wordt
uitgeschakeld als aan een van de
onderstaande voorwaarden wordt
voldaan.
Het rempedaal wordt losgelaten.
De schakelaar van de
alarmknipperlichten wordt ingedrukt.
Het systeem maakt uit de deceleratie
van het voertuig en de inschakeling van
het antiblokkeersysteem (ABS) op dat
er niet plotseling is geremd.
Antiblokkeersysteem (ABS) (waar
aanwezig)
Het antiblokkeersysteem (ABS) helpt
voorkomen dat de wielen blokkeren
tijdens het remmen. Dit komt de
bestuurbaarheid van het voertuig ten
goede.
Adviezen voor het rijden
Bewaar altijd een veilige afstand tot het
voertuig voor u. Behoud zelfs als uw
voertuig is uitgerust met ABS een
grotere remafstand wanneer:
Op onverharde of besneeuwde
wegen wordt gereden.
Met sneeuwkettingen wordt gereden.
Op wegen met kuilen of andere
hoogteverschillen wordt gereden.
Over ongelijke ondergronden wordt
gereden.
Gebruik van ABS is niet beperkt tot
situaties waarin de remmen plotseling
worden ingetrapt. Het systeem kan ook
voorkomen dat de wielen blokkeren als
over putten, stalen platen bij
wergwerkzaamheden, wegmarkeringen
of ongelijke ondergronden wordt
gereden.
Als het ABS wordt gebruikt, zou u een
stotende werking van het rempedaal en
trillingen van de carrosserie en het
stuurwiel kunnen waarnemen. Het zou
147
Page 150 of 332

ook kunnen voelen alsof het rempedaal
weerstand biedt als het wordt ingetrapt.
Houd in deze situatie het rempedaal
stevig ingetrapt. Pomp niet met de
remmen, want dit kan leiden tot een
verminderde remwerking.
Als direct na het starten van de motor
wordt weggereden, kan er een
werkingsgeluid uit de motorruimte
komen of kan het rempedaal schokken.
Dit zijn normale geluiden of
omstandigheden als het ABS-systeem
een zelfcontrole uitvoert. Het duidt niet
op een storing.
Het ABS kan worden gebruikt als het
voertuig een snelheid van meer dan
ongeveer 10 km/u heeft behaald. De
werking wordt geannuleerd als de
voertuigsnelheid daalt tot onder 7 km/u.
208) 209) 210) 211) 212) 213) 214) 215) 216)
Na het rijden over bevroren wegen
Verwijder eventuele sneeuw en ijs van
de wielen, nadat over bevroren of
besneeuwde wegen is gereden. Wees
bij voertuigen met ABS voorzichtig dat
u de wielsnelheidssensoren (A) of de
kabels bij ieder wiel niet beschadigt.Elektronische stabiliteitsregeling
(ESC) (waar aanwezig)
De elektronische stabiliteitsregeling
(ESC) neemt de controle over het
antiblokkeersysteem, de actieve
stabiliteitsregeling en de actieve
tractieregeling over om te helpen de
tractie en controle over het voertuig te
behouden. Lees dit gedeelte samen
met de pagina over het
antiblokkeersysteem, de actieve
stabiliteitsregeling en de actieve
tractieregeling.
217) 218) 219) 220)
Opmerking In de volgende situaties kan
er een werkingsgeluid uit de
motorruimte komen. Het geluid gaat
gepaard met de
controlewerkzaamheden van de ESC.
In dit geval kan het rempedaal
schokken als u het intrapt. Dit duidt niet
op een storing:
Als de contactschakelaar of de
bedieningsmodus op "ON" wordt
gezet.
Als een tijdje met het voertuig is
gereden nadat de motor is gestart.
Opmerking Als de ESC wordt
geactiveerd, zou de carrosserie van het
voertuig kunnen trillen en zou er een
gierend geluid uit de motorruimte
kunnen komen. Dit duidt op een
normale werking van het systeem. Het
duidt niet op een storing.
Opmerking Als het
waarschuwingslampje van het
antiblokkeersysteem brandt, is de ESC
niet actief.
Opmerking Op voertuigen met
differentieelslot aan de achterkant wordt
de werking van de ESC en het ABS
geannuleerd zolang het achterste
differentieelslot is ingeschakeld. Het
indicatielampje ESC, het indicatielampje
ESC OFF en het waarschuwingslampje
ABS branden zolang de werking is
geannuleerd. Dit duidt niet op een
probleem. Als het achterste
differentieelslot is uitgeschakeld, gaan
de lampjes uit en treden de systemen
weer in werking. Raadpleeg
"Waarschuwingslampje
antiblokkeersysteem (ABS)",
"Indicatielampje ESC en Indicatielampje
ESC OFF".
243AHA103693
148
VEILIGHEID
Page 151 of 332

Elektronische stabiliteitsregeling
De elektronische stabiliteitsregeling is
ontworpen om de bestuurder te helpen
de controle over het voertuig te
behouden op gladde wegen of tijdens
snelle stuurmanoeuvres. De regeling
werkt door de vermogensafgifte en de
rem op ieder wiel te regelen.
Opmerking De elektronische
stabiliteitscontrole werkt niet als de
rijmodusschakelaar op de stand "4L”
(Easy Select 4WD) of "4LLc" (Super
Select 4WD II) staat. Als de actieve
stabiliteitsregeling werkt terwijl de
rijmodusschakelaar in de stand "2H" of
"4H" (Easy Select 4WD), "2H", "4H" of
"4HLc" (Super Select 4WD II) staat,
wordt de actieve stabiliteitsregeling
automatisch uitgeschakeld doordat de
rijmodusschakelaar in de stand "4L"
(Easy Select 4WD) of "4LLc" (Super
Select 4WD II) is gezet.
Opmerking De elektronische
stabiliteitsregeling werkt bij snelheden
van ongeveer 15 km/u of hoger.
Opmerking Op voertuigen met een
differentieelslot aan de achterkant werkt
de elektronische stabiliteitsregeling niet
als het achterste differentieelslot is
ingeschakeld.
Schakelaar "ESC OFF"
Iedere keer dat de contactschakelaar of
de bedieningsmodus op "ON" wordt
gezet, wordt de elektronische
stabiliteitsregeling automatisch
ingeschakeld. Het systeem kan wordenuitgeschakeld door de schakelaar "ESC
OFF" 3 seconden of langer ingedrukt te
houden.
Het indicatielampje
gaat aan, als de
elektronische stabiliteitsregeling wordt
uitgeschakeld. Druk de schakelaar
"ESC OFF" kort in, om de ESC opnieuw
in te schakelen; het indicatielampje
gaat uit.
221) 222)
Adviezen voor het rijden
Als het voertuig met de
rijmodusschakelaar in de stand “2H”of
“4H” (Easy Select 4WD) of “2H”, “4H”
of “4HLc” (Super Select 4WD II) uit
modder, zand of verse sneeuw wordt
getrokken, zou de ESC kunnen
voorkomen dat het motortoerental
oploopt door het intrappen van het
gaspedaal. Zet de rijmodusschakelaar
in de stand “4L” (Easy Select 4WD),
“4LLc” (Super Select 4WD II) of zet deschakelaar van de actieve
stabiliteitsregeling op "OFF", als dit
gebeurt en het voertuig daardoor vast
blijft zitten. Het voertuig is dan
gemakkelijker weg te krijgen. (De
remwerking van de actieve
tractieregeling werkt nog om te
voorkomen dat de wielen gaan spinnen,
als de schakelaar "ESC OFF" op “OFF”
staat, en de stand “4L” (Easy Select
4WD) of “4LLc” (Super Select 4WD II) is
geselecteerd.)
Opmerking Als u constant de
schakelaar "ESC OFF" indrukt nadat de
elektronische stabiliteitsregeling is
uitgeschakeld, wordt de functie
"bescherming tegen abusievelijk
gebruik" geactiveerd en wordt de
elektronische stabiliteitsregeling weer
ingeschakeld.
Opmerking De elektronische
stabiliteitsregeling kan, afhankelijk van
de bewegingen van het voertuig, zelfs
worden geactiveerd als deze is
uitgeschakeld.
Actieve tractieregeling
Op gladde ondergronden voorkomt de
actieve tractieregeling dat de
aandrijfwielen teveel gaan spinnen, en
helpt het voertuig dus in beweging te
brengen als het stilstaat. De regeling
biedt ook voldoende aandrijfkracht en
stuurwerking als het gaspedaal in een
bocht wordt ingetrapt.
223)
244AHA106085
149
Page 152 of 332

BELANGRIJK
207)Het rembekrachtigingssysteem is niet
ontworpen om remkrachten uit te oefenen
die groter zijn dan het vermogen. Zorg
ervoor dat u altijd voldoende afstand
bewaart tot de voertuigen voor u, zonder
dat u teveel afhankelijk bent van het
rembekrachtigingssysteem.
208)Het ABS kan geen ongevallen
voorkomen. Het is uw verantwoordelijkheid
om de benodigde veiligheidsmaatregelen
te treffen en voorzichtig te rijden.
209)Zorg ervoor dat alle vier de wielen en
banden dezelfde maat hebben en van
hetzelfde type zijn, om een slechte werking
van het ABS te voorkomen.
210)Installeer geen aftermarket
sperdifferentieel (LSD) op uw voertuig. Dit
zou nadelige gevolgen kunnen hebben
voor de werking van het ABS.
211)Het ABS benut zoveel mogelijk de
beschikbare grip maar kan deze niet
verhogen. Rijd dus altijd voorzichtig op
gladde weggedeelten en neem geen
onnodige risico’s.
212)Wanneer het ABS ingrijpt en trillingen
in het rempedaal worden gevoeld, moet u
niet bang zijn om het pedaal stevig
ingedrukt te houden. Zo zorgt het systeem
voor de kortste remweg op basis van de
conditie van het wegdek.
213)Als het ABS ingrijpt, hebben de
banden bijna de grip op het wegdek
verloren: verlaag uw snelheid om ervoor te
zorgen dat u met voldoende grip verder
kunt rijden.214)Het ABS kan niet de door het wegdek
geboden grip boven de limieten van de
natuurkundige wetten laten toenemen.
215)Het ABS kan geen ongelukken
voorkomen, waaronder ongelukken
wegens overmatige snelheid in bochten,
rijden op wegdek met weinig grip of
aquaplaning.
216)De capaciteiten van het ABS mogen
nooit op onverantwoorde en gevaarlijke
wijze worden uitgetest, waardoor de
persoonlijke veiligheid en die van anderen
in gevaar komt.
217)Vertrouw niet teveel op de ESC. Zelfs
de ESC kan niet voorkomen dat de
natuurkundige wetten op het voertuig
worden uitgeoefend. Dit systeem heeft net
als ieder ander systeem beperkingen en
kan niet helpen de tractie en controle over
het voertuig onder alle omstandigheden te
behouden. Roekeloos rijden kan leiden tot
ongevallen. Het is de verantwoordelijkheid
van de bestuurder om voorzichtig te rijden.
Dat houdt in dat ook rekening moet
worden gehouden met de verkeers-, weg-
en omgevingsomstandigheden.
218)Het ESC-systeem kan geen
ongelukken voorkomen, waaronder
ongelukken wegens overmatige snelheid in
bochten, rijden op wegdek met weinig grip
of aquaplaning.
219)Zorg ervoor dat op alle vier de wielen
banden van hetzelfde gespecificeerde type
en dezelfde maat worden gebruikt. Anders
zou de ESC slecht kunnen werken.
220)Installeer geen aftermarket
sperdifferentieel (LSD) op uw voertuig. De
elektronische stabiliteitscontrole zou
hierdoor slecht kunnen gaan werken.221)De schakelaar "ESC OFF" mag uit
veiligheidsoverwegingen alleen bediend
worden als het voertuig stilstaat.
222)Zorg ervoor dat de elektronische
stabiliteitscontrole aan blijft staan als onder
normale omstandigheden wordt gereden.
223)Monteer winterbanden en rijd met
lage snelheden, als met het voertuig over
bevroren of besneeuwde wegen wordt
gereden.
150
VEILIGHEID