Page 113 of 332

Waarschuwingslampjes Wat het betekent
Waarschuwingslampje oliedruk
Dit lampje gaat branden, als de contactschakelaar of de bedieningsmodus op "ON" wordt gezet en gaat
uit als de motor is gestart. Als het lampje gaat branden terwijl de motor draait, is de oliedruk te laag. Zet
de motor af en laat hem nakijken, als het lampje gaat branden terwijl de motor draait.
Het waarschuwingslampje van de oliedruk dient niet te worden behandeld als een aanduiding van het
motoroliepeil. Het oliepeil moet worden gecontroleerd met een peilstok.
59) 60) 61)
Waarschuwingslampje portier open
Dit lampje gaat branden als een portier openstaat of niet goed is gesloten.
Als het voertuig met openstaand of niet goed gesloten portier een snelheid behaalt van ongeveer
8 km/u, gaat de zoemer 4 keer af als waarschuwing.
62)
Waarschuwingslampje peil ruitensproeiervloeistof
Dit lampje gaat branden wanneer het vloeistofpeil te laag is. Vul het reservoir bij met
ruitensproeiervloeistof, als het lampje gaat branden. Zie “ruitensproeiervloeistof” en “bijvulcapaciteiten”.
Waarschuwingslampje aanvullend veiligheidssysteem (SRS)
Op het instrumentenpaneel zit een waarschuwingslampje van een aanvullend veiligheidssysteem
("SRS"). Iedere keer dat de contactschakelaar of de bedieningsmodus op "ON" wordt gezet, controleert
het systeem zichzelf. Het SRS-waarschuwingslampje gaat een aantal seconden aan en gaat vervolgens
weer uit. Dat is normaal en betekent dat het systeem naar behoren werkt.
Als zich een probleem met een of meerdere SRS-componenten voordoet, gaat het
waarschuwingslampje aan en blijft aan.
Het SRS-waarschuwingslampje wordt gebruikt voor de SRS-airbag en de gordelspanners.
Op voertuigen uitgerust met de ERA-GLONASS, als het ERA-GLONASS systeem in werking is, gaat het
SRS lampje branden.
63) 64)
111
Page 114 of 332

Waarschuwingslampjes Wat het betekent
ABS-waarschuwingslampje (waar aanwezig)
Als er een storing in het systeem is, gaat het ABS-waarschuwingslampje branden. Onder normale
omstandigheden gaat het ABS-waarschuwingslampje branden, als de contactschakelaar of de
bedieningsmodus op "ON" wordt gezet en gaat het na een paar seconden weer uit.
OPMERKING: Op voertuigen met een differentieelslot aan de achterkant en de elektronische
stabiliteitscontrole (ESC), worden de ESC- en ABS-functies geannuleerd zolang het achterste
differentieelslot is ingeschakeld. Het indicatielampje ESC, het indicatielampje ESC OFF en het
waarschuwingslampje ABS branden zolang de werking is geannuleerd. Dit duidt niet op een probleem.
Als het achterste differentieelslot is uitgeschakeld, gaan de lampjes uit en treden de systemen weer in
werking. Raadpleeg "Indicatielampje ESC, Indicatielampje ESC OFF".
Als alleen het ABS-waarschuwingslampje brandt:
Vermijd hard remmen en rijden met hoge snelheid. Zet het voertuig op een veilige plek stil.
Herstart de motor en controleer of het lampje na een paar minuten rijden uitgaat; als het tijdens het
rijden uitblijft, is er geen probleem.
Als het waarschuwingslampje echter niet uitgaat, of als het weer aangaat zodra met het voertuig wordt
gereden, raden we u aan het voertuig zo snel mogelijk na te laten kijken.
Als het ABS-waarschuwingslampje en het waarschuwingslampje van de remmen tegelijkertijd gaan
branden:
Werken het ABS en de remkrachtverdeling mogelijk niet, waardoor hard remmen het voertuig instabiel
zou kunnen maken.
Vermijd hard remmen en rijden met hoge snelheid.
Zet het voertuig op een veilige plek stil en laat het nakijken.
65) 66)
112
KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL
Page 115 of 332

BELANGRIJK
119)In de volgende situaties kan de
remwerking in gevaar zijn of kan het
voertuig instabiel raken, als de remmen
plotseling worden gebruikt; vermijd daarom
hoge snelheden of plotseling remmen.
Bovendien moet het voertuig onmiddellijk
op een veilige plek worden stilgezet en
moet het worden gecontroleerd.1–Het
waarschuwingslampje van de rem gaat niet
branden, terwijl de parkeerrem is
ingeschakeld, of gaat niet uit als de
parkeerrem wordt uitgeschakeld.2–Het
waarschuwingslampje van de rem en het
ABS-waarschuwingslampje gaan
tegelijkertijd branden. Raadpleeg voor
nadere informatie "Waarschuwingslampje
antiblokkeersysteem (ABS)".3–Het
waarschuwingslampje van de rem blijft
branden tijdens het rijden.
120)Het voertuig moet op de volgende
manier worden stilgezet als de remwerking
is verslechterd.1–Traphetrempedaal
harder in dan normaal. Houd het
rempedaal stevig ingetrapt, zelfs als het
volledig is ingetrapt. 2 – Als de remmen
niet werken, gebruik dan de motorrem om
vaart te minderen en trek voorzichtig aan
de hendel van de parkeerrem. Trap het
rempedaal in om de remlichten te activeren
en de voertuigen achter u te waarschuwen.
BELANGRIJK
51)Als ditwaarschuwingslampje na het
starten of na langdurig "aanzwengelen"
gaat knipperen, duidt dit op een defect van
het voorgloeisysteem. Als de motor start,
kan het voertuig normaal gebruikt worden,
maar moet er zo snel mogelijk contact
opgenomen worden met het Fiat
Servicenetwerk.
52)Als het indicatielampje van de
dieselvoorverwarming gaat branden, nadat
de motor is gestart, kan het zijn dat door
het bevriezen van de brandstof het
motortoerental niet boven het stationaire
toerental stijgt. In dit geval dient u de motor
ongeveer 10 minuten stationair te laten
draaien, de contactschakelaar uit te
schakelen of de bedieningsmodus op de
stand OFF te zetten en onmiddellijk weer in
te schakelen of op de stand ON te zetten,
om te bevestigen dat het indicatielampje
van de dieselvoorverwarming uit is.
53)Als dit indicatielampje knippert, is de
elektronische stabiliteitscontrole of de
actieve tractieregeling werkzaam, wat
betekent dat de weg glad is of dat de
wielen van uw voertuig beginnen te slippen.
Rijd in dit geval langzamer en gebruik het
gaspedaal minder.54)Als zich tijdens het rijden een storing
van het systeem voordoet, gaat het
waarschuwingslampje
branden. Volg in
deze gevallen de volgende procedures: 1 –
Als de temperatuur in het remsysteem blijft
stijgen door een constante remregeling op
een glad wegdek, gaat het
waarschuwingslampje
knipperen en
wordt de werking van de actieve
tractieregeling geannuleerd om het
remsysteem te beschermen. (Dit is niet van
invloed op de motorregeling van de actieve
tractieregeling en de normale werking van
de remmen.) Parkeer het voertuig op een
veilige plek. Als de temperatuur van het
remsysteem is gedaald, gaat het
waarschuwingslampje
uit en treden de
elektronische stabiliteitscontrole en de
actieve tractieregeling weer in werking. 2 –
Als het waarschuwingslampje
ook na de
bovenstaande procedure niet uitgaat, kan
er sprake zijn van een probleem van het
systeem. Zet de motor af en start hem
weer, en controleer of het
waarschuwingslampje
uitgaat. Als het
waarschuwingslampje uitgaat, is er geen
sprake van storing. 3 – Als het
waarschuwingslampje
ook na het rijden
van een korte afstand en na het opnieuw
starten van de motor blijft branden, raden
we u aan het voertuig zo spoedig mogelijk
te laten controleren.
55)Langdurig rijden terwijl deze lamp
brandt, kan verdere schade aan het
emissieregelsysteem veroorzaken.
Bovendien zou het van invloed kunnen zijn
op de zuinigheid en bestuurbaarheid van
het voertuig.
113
Page 116 of 332

56)Als dit lampje niet gaat branden, als de
contactschakelaar of de bedieningsmodus
op "ON" wordt gezet, raden we u aan het
systeem na te laten kijken.
57)Vermijd hoge snelheden en laat het
systeem zo snel mogelijk controleren bij
een Fiat Servicepunt, als het lampje gaat
branden terwijl de motor draait. Deze
omstandigheden kunnen nadelige gevolgen
hebben voor de reactie van het gaspedaal
en het rempedaal.
58)Als het lampje gaat branden terwijl de
motor draait, is er een probleem met het
laadsysteem. Zet het voertuig onmiddellijk
op een veilige plek stil en laat het nakijken.
59)Als dit lampje gaat branden terwijl het
motoroliepeil niet laag is, laat het dan
controleren.
60)Dit waarschuwingslampje duidt niet de
hoeveelheid olie in het motorcarter aan. Die
moet worden bepaald door het oliepeil met
de peilstok te controleren, terwijl de motor
is afgezet.
61)Als u blijft rijden met een laag
motoroliepeil of terwijl dit
waarschuwingslampje brandt, kan de
motor vastlopen.
62)Controleer voordat u uw voertuig
verplaatst of het waarschuwingslampje UIT
is.63)Als zich een van de volgende
omstandigheden voordoet, zou er een
probleem met de SRS-airbags en/of de
gordelspanners kunnen zijn, en is het
mogelijk dat deze in geval van een botsing
niet naar behoren werken of plotseling
worden geactiveerd zonder dat er sprake
van een botsing is: 1 – Zelfs als de
contactschakelaar of de bedieningsmodus
op "ON" staat, gaat het SRS-
waarschuwingslampje niet branden of blijft
branden. 2 – Het SRS-
waarschuwingslampje gaat tijdens het
rijden branden.
64)De SRS-airbags en gordelspanners zijn
ontworpen om het risico op ernstig of
dodelijk letsel bij bepaalde botsingen te
verkleinen. Laat uw voertuig daarom
onmiddellijk nakijken bij een Fiat
Servicepunt, als een van de
bovengenoemde omstandigheden zich
voordoet.
65)De volgende omstandigheden duiden
erop dat het ABS niet werkt en dat alleen
het standaard remsysteem werkt. (Het
standaard remsysteem werkt normaal.) Ga
in dit geval met uw voertuig naar een Fiat
Servicepunt.
66)Als de contactschakelaar of de
bedieningsmodus op "ON" wordt gezet,
gaat het waarschuwingslampje niet
branden of blijft het branden en gaat het
niet meer uit. Het waarschuwingslampje
gaat tijdens het rijden branden.
114
KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL
Page 117 of 332
VEILIGHEID
Dit hoofdstuk is erg belangrijk. Hierin
worden de veiligheidssystemen
beschreven waarmee de auto is
uitgerust en aanwijzingen over hoe deze
op de juiste wijze gebruikt moeten
worden.VEILIGHEIDSGORDELS........116
SBR-SYSTEEM.............118
GORDELSPANNERS EN
KRACHTBEGRENZERS........120
KINDERZITJES.............121
GESCHIKTHEID VOOR ISOFIX- EN
ANDERE ZITPLAATSEN........125
AIRBAG AANVULLEND
VEILIGHEIDSSYSTEEM (SRS). . . .136
ACTIEVE VEILIGHEIDSSYSTEMEN .147
RIJHULPSYSTEMEN..........151
115
Page 118 of 332

VEILIGHEIDS-
GORDELS
Om uzelf en uw passagiers in geval van
een ongeval te beschermen, is het van
essentieel belang dat de
veiligheidsgordels naar behoren worden
gedragen tijdens het rijden.
De voorste veiligheidsgordels hebben
ieder een gordelspanner (enkele cabine
en anderhalve cabine). De voorste
veiligheidsgordels en de buitenste
veiligheidsgordels achter hebben ieder
een gordelspanner (dubbele cabine).
Deze veiligheidsgordels worden op
dezelfde manier gebruikt als
conventionele veiligheidsgordels.
Raadpleeg "Gordelspanners en
krachtbegrenzers".
121) 122) 123) 124) 125) 126) 127) 128) 129) 130)
3-puntsveiligheidsgordel (met
noodvergrendeling)
Dit type veiligheidsgordel hoeft niet op
lengte te worden afgesteld. Als de
veiligheidsgordel om is gedaan, past de
gordel zichzelf aan de bewegingen van
de drager aan, maar in geval van
plotselinge of sterke schokken, wordt
de gordel automatisch geblokkeerd om
het lichaam van de drager tegen te
houden.
Opmerking U kunt controleren of de
gordel blokkeert door hem snel naar
voren te trekken.
Voor sommige markten (bijvoorbeeld
Zweden) /waar aanwezig, zijn devoertuigen uitgerust met
rolveiligheidsgordels met dubbele
vergrendelingsfunctie voor zowel de
voorstoel als achterbank. U mag niet
knutselen aan de veiligheidsgordels of
de bevestiging hiervan. Als een
probleem optreedt, raden wij u aan zo
spoedig mogelijk uw veiligheidsgordels
te laten inspecteren door het Fiat
Servicenetwerk.
Omdoen
1. Pak de gesp vast en trek de gordel
langzaam naar buiten.
Opmerking Als de veiligheidsgordel is
geblokkeerd en niet naar buiten kan
worden getrokken, trek dan één keer
krachtig aan de gordel en rol de gordel
weer in. Trek de gordel vervolgens
langzaam weer naar buiten.
2. Steek de gesp in de sluiting totdat u
een klikgeluid hoort.
3. Trek een beetje aan de gordel om de
losheid aan te passen.
131)
67)
Afdoen
Houd de gesp vast en druk op de knop
op de sluiting.
Opmerking Houd de gesp vast terwijl
de gordel automatisch wordt
ingetrokken, zodat de gordel langzaam
inrolt. Als u dit niet doet, kan dit leiden
tot schade aan het voertuig.
Als de veiligheidsgordel (A) of ring (B)
vuil wordt, kan het zijn dat de gordel
niet goed inrolt. Als de veiligheidsgordel
en ring vuil zijn, maak ze dan schoon
met een zachte zeep of
reinigingsmiddel.
197AA0008466
198AA0008293
116
VEILIGHEID
Page 119 of 332

INSPECTIE
VEILIGHEIDSGORDELS
Controleer de veiligheidsgordels op
sneden, slijtage of rafels en controleer
de metalen onderdelen op scheuren of
vervormingen. Vervang defecte
veiligheidsgordels.
132) 133) 134) 135)
68) 69) 70)
BELANGRIJK
121)Volwassenen en kinderen die groot
genoeg zijn om fatsoenlijk een
veiligheidsgordel te dragen, dienen in dit
voertuig te allen tijde een veiligheidsgordel
te dragen. Voor andere kinderen moet altijd
een geschikt kinderzitje worden gebruikt.
122)Plaats het schoudergedeelte van de
gordel altijd over uw borst en schouder.
Doe het nooit achter uw rug of onder uw
arm.
123)Elke gordel mag slechts door één
iemand gebruikt worden. Niet-naleving
hiervan kan gevaarlijk zijn.
124)De veiligheidsgordel biedt een
maximale bescherming als de rugleuning
volledig rechtop is gezet. Als de rugleuning
naar achteren is gekanteld, is het risico
vooral bij frontale botsingen groter dat de
passagier onder de gordel door glijdt en
letsel oploopt door de gordel of door tegen
het instrumentenpaneel of de rugleuningen
van de stoelen daarvoor te klappen.
125)Draai de gordel recht als deze
gedraaid zit.
126)Houd kinderen nooit in uw armen of
op schoot tijdens het rijden, zelfs niet als u
uw veiligheidsgordel draagt. Hierdoor kan
uw kind namelijk ernstig of dodelijk letsel
oplopen in geval van een botsing of als
plotseling wordt geremd.
127)Stel de veiligheidsgordel altijd
dusdanig af dat deze stevig om u heen zit.
128)Draag het heupgedeelte van de
gordel altijd over uw heupen.
129)Druk tijdens het rijden nooit op de
knop van de gesp.130)Veiligheidsgordels werken voor
iedereen, zelfs zwangere vrouwen.
Zwangere vrouwen dienen de beschikbare
veiligheidsgordels te gebruiken. Hierdoor
neemt het risico op letsel van zowel de
vrouw als het ongeboren kind af. De
heupgordel moet over de dijen en zo stevig
mogelijk tegen de heupen gedragen
worden, maar nooit over het middel.
Raadpleeg uw arts, als u nog vragen of
bezorgdheden hebt.
131)Draag het heupgedeelte van de
gordel nooit over uw onderbuik. In geval
van een ongeval zou de gordel stevig tegen
uw onderbuik kunnen drukken en het risico
op letsel vergroten.
132)Tracht niet enige delen van de
veiligheidsgordels zelf te repareren of
vervangen; we raden u aan u hiervoor tot
het Fiat Servicenetwerk te wenden. Een
onjuiste reparatie of vervanging zou de
effectiviteit van de veiligheidsgordels
kunnen verlagen en zou in geval van een
botsing kunnen leiden tot ernstig letsel.
133)Onthoud dat passagiers op de
achterbank die geen gordel dragen bij een
ongeval blootgesteld worden aan een
groot risico en bovendien een gevaar
opleveren voor de inzittenden voorin.
134)Stel de veiligheidsgordels af wanneer
de auto stil staat.
135)Er mogen geen wijzigingen of
toevoegingen worden aangebracht
waardoor ofwel de stelinrichtingen van de
veiligheidsgordels niet meer werken of de
veiligheidsgordel niet meer kan worden
afgesteld, zodat hij goed wordt
aangespannen.
199AHZ101489
200AFZ101656
117
Page 120 of 332

BELANGRIJK
67)Zorg dat de gordelband nooit gedraaid
is.
68)We raden u aan alle veiligheidsgordels,
inclusief oprolautomaten en bevestigingen,
na iedere botsing te laten controleren. We
raden u aan de veiligheidsgordels die
tijdens een botsing zijn gebruikt, te
vervangen, tenzij het een kleine botsing
was en de gordels geen tekenen van
schade vertonen en nog steeds fatsoenlijk
werken.
69)Een geactiveerde gordelspanner kan
niet worden hergebruikt. Deze moet samen
met de oprolautomaat worden vervangen.
70)Breng geen externe voorwerpen
(stukken plastic, paperclips, knopen, etc.) in
de gesp of in het oprolmechanisme
fig. 200. Wijzig of verwijder of installeer de
veiligheidsgordel bovendien niet. Anders
kan de veiligheidsgordel misschien niet in
staat zijn voldoende bescherming te bieden
in een botsing of andere situatie.
71)Een vuile veiligheidsgordel dient met
een neutraal reinigingsmiddel en warm
water te worden gereinigd. Spoel de gordel
af met water en laat hem in de schaduw
drogen. Probeer de gordels niet te bleken
of te verven; dit is van invloed op de
eigenschappen van de gordels.
SBR-SYSTEEM
Seat Belt Reminder
(SBR)
Voor de bestuurders- en voorste
passagiersstoel (waar aanwezig)
* — Dit waarschuwingslampje is voor
voertuigen met linkse besturing.
Type 1 — voertuigen met linkse
besturing
Type 2 — voertuigen met rechtse
besturing
Als de contactschakelaar of de
bedieningsmodus op "ON" wordt gezet,
terwijl de veiligheidsgordel van de
bestuurder en/of de passagier voor
(indien zo uitgerust) nog loszit, gaat het
waarschuwingslampje branden en
wordt ongeveer 6 seconden een
geluidssignaal afgegeven om de
bestuurder en/of de voorste passagier
(indien zo uitgerust) eraan te herinnerendat de veiligheidsgordel moet worden
omgedaan.
Als met het voertuig wordt gereden
terwijl de veiligheidsgordel nog steeds
niet is omgedaan, gaat het
waarschuwingslampje knipperen en
wordt het geluidssignaal intermitterend
afgegeven totdat de veiligheidsgordel
wordt omgedaan.
72)
Opmerking Als de veiligheidsgordel
daarna nog niet wordt omgedaan,
blijven het waarschuwingslampje en het
geluidssignaal iedere keer als het
voertuig weer in beweging komt, nadat
het is gestopt, waarschuwingen
afgeven.
Opmerking Voor de voorste
passagiersstoel werkt deze
waarschuwingsfunctie alleen zolang er
iemand op de stoel zit (anderhalve en
dubbele cabine).
Opmerking Als de bagage op de
voorste passagiersstoel wordt
geplaatst, zou een sensor in het
stoelkussen, afhankelijk van het gewicht
en de positie van de bagage, een
waarschuwingsgeluid af kunnen geven
en zou het waarschuwingslampje
kunnen gaan branden (anderhalve en
dubbele cabine).
201AHA106665
118
VEILIGHEID