Page 33 of 332

A — Vergrendelen
B — Ontgrendelen
Opmerking Als het voertuig is uitgerust
met het Keyless Operation-systeem,
kan het bestuurdersportier met de
reservesleutel worden vergrendeld of
ontgrendeld. Raadpleeg
"Reservesleutel".
Bestuurdersportier met interne
slotschakelaar
Met gebruik van de slotschakelaar op
het bestuurdersportier kunnen alle
portieren worden vergrendeld of
ontgrendeld.A — Vergrendelen
B — Ontgrendelen
Opmerking Zorg ervoor dat u tijdens
het uitstappen de portieren niet
vergrendelt als de sleutel zich nog in het
voertuig bevindt.
Voertuigsnelheid gevoeldige
automatische portiervergrendeling
(met impactgevoelig
ontgrendelmechanisme)
Alle portieren vergrendelen automatisch
wanneer de voertuigsnelheid ongeveer
de 15 km/u overschrijdt. Bovendien
ontgrendelen alle portieren bij een harde
botsing met een ander voertuig, die
heel gevaarlijk kan zijn voor de
inzittenden. Dit is zo bedacht voor
reddingswerkzaamheden wanneer er
een onverwacht ongeluk gebeurt.
20)
Opmerking Zelfs als het voertuig leidt
onder significante vervorming door een
botsing, etc. kan het, afhankelijk van delocatie en hoek van de botsing, en van
de vorm en conditie van het andere
voorwerp in de botsing, zijn dat de
portieren niet ontgrendeld worden. De
graad van vervorming of schade aan
het voertuig hoeft niet persé overeen te
komen met het ontgrendelen van de
portieren.
Opmerking Deze functies worden
geactiveerd wanneer het voertuig de
fabriek verlaat. Als u deze functies wilt
activeren of deactiveren, neem dan
contact op met het Fiat Servicenetwerk.
Ontgrendelen met de
contactschakelaar, de
motorschakelaar of de kieshendel
Alle portieren kunnen altijd worden
ontgrendeld op de volgende wijze.
Voertuigen met handgeschakelde
versnellingsbak - Als de
contactschakelaar of de
bedieningsmodus op "LOCK" wordt
gezet of de werkingsmodus in OFF is
gezet.
Voertuigen met automatische
versnellingsbak - De hendel van de
kiesschakelaar in “P” (PARK) terwijl de
werkingsmodus in ON is gezet. Of de
bedieningsmodus staat in "OFF".
Deze functies worden gedeactiveerd
wanneer het voertuig de fabriek verlaat.
Als u deze functies wilt activeren of
deactiveren, neem dan contact op met
het Fiat Servicenetwerk.
34AHA10545335AHA105466
31
Page 34 of 332

DEAD LOCK-SYSTEEM
Het Dead Lock-systeem helpt diefstal
voorkomen. Als het Keyless
Entry-systeem of de Keyless
Operation-functie is gebruikt om alle
portieren te vergrendelen, zorgt het
Dead Lock-systeem ervoor dat het
onmogelijk is om de portieren te
ontgrendelen met de interne
slotschakelaars.
Opmerking Schakel het Dead
Lock-systeem niet in terwijl er iemand in
het voertuig aanwezig is. Als het Dead
Lock-systeem is ingeschakeld, kunnen
de portieren niet worden ontgrendeld
met de interne slotschakelaars. Als u
het Dead Lock-systeem abusievelijk
inschakelt, gebruik dan de
ontgrendelknop op de sleutel of de
Keyless Operation-functie om de
portieren te ontgrendelen.
Instelling van het systeem
1. Draai de contactschakelaar in de
stand "LOCK" en verwijder de sleutel
(voertuigen met het Keyless
Entry-systeem), of zet de
bedieningsmodus op "OFF" (voertuigen
met het Keyless Operation-systeem).
2. Stap uit het voertuig. Sluit alle
portieren.
3. Druk op de vergrendelknop (A) op de
sleutel, of de vergrendel-/
ontgrendelknop (C) op het
bestuurdersportier of voorste
passagiersportier om alle portieren tevergrendelen. De richtingaanwijzers
knipperen één keer.
4. Druk binnen 2 seconden opnieuw op
de knop. De richtingaanwijzers
knipperen drie keer om aan te geven
dat het Dead Lock-systeem is
ingeschakeld.
Linkerzijde: Keyless entry-systeem.
Rechterzijde: Keyless Operation-
systeemOpmerking Als de vergrendelknop (A)
op de sleutel nogmaals wordt
ingedrukt, terwijl het Dead
Lock-systeem is ingeschakeld,
knipperen de richtingaanwijzers drie
keer om te bevestigen dat het Dead
Lock-systeem is ingeschakeld.
Het systeem uitschakelen
Als de volgende handeling is verricht,
worden alle portieren ontgrendeld en
het Dead Lock-systeem uitgeschakeld.
De ontgrendelknop (B) op de sleutel
wordt ingedrukt.
De vergrendel-/ontgrendelknop (C)
van het bestuurdersportier of voorste
passagiersportier wordt ingedrukt,
terwijl u de Keyless Operation-sleutel bij
u draagt.
Opmerking Als binnen 30 seconden na
de ontgrendeling geen portier wordt
geopend, worden de portieren
automatisch opnieuw vergrendeld en
wordt het Dead Lock-systeem weer
ingeschakeld.
Opmerking Zelfs als het niet mogelijk is
het Keyless Entry-systeem of de
Keyless Operation-functie te gebruiken
om de portieren te ontgrendelen, kan
het bestuurdersportier met de sleutel
worden ontgrendeld. Als de sleutel
wordt gebruikt om het
bestuurdersportier te ontgrendelen,
wordt het Dead Lock-systeem alleen
uitgeschakeld voor het
bestuurdersportier. Als u vervolgens alle
36AHA114475
37AHA106450
32
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG
Page 35 of 332

andere portieren wilt ontgrendelen,
draai dan de contactschakelaar naar de
stand "ON" of "ACC" of zet de
bedieningsmodus op "ON" of "ACC".
Opmerking De tijd die verstrijkt tussen
het indrukken van de ontgrendelknop
(B) op de sleutel of de vergrendel-/
ontgrendelknop (C) van het
bestuurdersportier of voorste
passagiersportier en de automatische
vergrendeling, kan worden aangepast.
Neem voor meer informatie contact op
met het Fiat Servicenetwerk.
Opmerking Het is mogelijk de portieren
te vergrendelen en tegelijkertijd het
Dead Lock-systeem in te schakelen
door maar één keer op de
vergrendelknop (A) op de sleutel, of de
vergrendel-/ontgrendelknop van het
bestuurdersportier of voorste
passagiersportier te drukken. Neem
voor meer informatie contact op met
het Fiat Servicenetwerk.
Het systeem testen
Open alle portierruiten en schakel het
Dead Lock-systeem in. (Raadpleeg
"Instelling van het systeem".) Reik na
inschakeling van het Dead
Lock-systeem door de ruiten in het
voertuig en stel vast dat u de portieren
niet kunt ontgrendelen met de
slotschakelaars.
Opmerking Neem voor advies over het
inschakelen van het Dead
Lock-systeem contact op met het Fiat
Servicenetwerk.ACHTERPORTIEREN MET
KINDERSLOT (dubbele
cabine)
A — Vergrendelen
B — Ontgrendelen
Het kinderslot helpt voorkomen dat de
portieren abusievelijk worden geopend,
vooral met kleine kinderen op de
achterbank.
Op ieder portier is een hendel
aangebracht. Als de hendel in de
vergrendelde stand staat, kan het
portier niet met de interne handgreep
worden geopend.
Om een met kinderslot vergrendeld
portier te openen, moet de externe
handgreep worden gebruikt. Als de
hendel in de ontgrendelde stand staat,
werkt het kinderslot niet.
21) 22) 23)
ACHTERKLEP
Openen
Trek de handgreep omhoog en doe de
achterklep omlaag.
Sluiten
Doe de achterklep omhoog en sluit
hem met genoeg kracht om hem stevig
op zijn plaats te vergrendelen.
38AHA10186239AHA101875
40AHA101888
33
24) 25) 26) 27) 28) 29)
Page 36 of 332

Omlaag laten
30) 31)
De achterklep kan in twee niveaus
omlaag worden gelaten, met
uitzondering van sommige modellen.
Om de klep naar het eerste niveau
omlaag te laten, dient u als volgt te
werk te gaan:
1 — Laat de achterklep omlaag tot de
eerste positie. Til de klep dan op tot de
weergegeven positie in de afbeelding,
terwijl u de schakel of draad (1)
vasthoudt.
2 — Verwijder de draad (1) aan een
zijde, terwijl u de opening uitlijnt met de
draad met de haak (2).3 — Verwijder de draad aan de andere
kant op dezelfde wijze en laat de
achterklep langzaam omlaag.
BELANGRIJK
11)Zorg ervoor dat alle portieren gesloten
zijn: rijden met niet goed gesloten portieren
is gevaarlijk.12)Laat kinderen NOOIT zonder toezicht
achter in de auto, laat staan dat u de auto
verlaat met ontgrendelde portieren op een
plaats die gemakkelijk toegankelijk is voor
kinderen. Kinderen kunnen zich ernstig of
zelfs dodelijk verwonden. Zorg er ook voor
dat kinderen niet onverstandig handelen
13)Zorg ervoor dat u de portieren niet
vergrendelt als de sleutel zich nog in het
voertuig bevindt.
14)Controleer voordat u het achterportier
opent, of de passagier op de voorstoel de
veiligheidsgordel af heeft gedaan. Als u het
achterportier opent, terwijl de voorste
veiligheidsgordel nog niet is afgedaan, kan
de passagier op de voorstoel bekneld
raken door de veiligheidsgordel en ernstig
letsel oplopen.
15)Zorg er bij het sluiten van het
achterportier voor dat u niet met uw
handen of vingers tussen het portier komt.
16)Zorg ervoor dat het achterportier stevig
dicht zit, voordat u wegrijdt. Als een portier
niet goed dicht zit, gaat het
waarschuwingslampje voor een niet goed
gesloten portier branden. Als het
achterportier niet goed dicht zit, kan het
tijdens het rijden opengaan, wat kan leiden
tot ongevallen; passagiers kunnen bijv. uit
het voertuig worden geslingerd.
17)Neem het volgende in acht als u het
achterportier opent of sluit. Niet-
inachtneming kan leiden tot schade aan uw
voertuig. Open of sluit het achterportier en
het voorportier niet tegelijkertijd.
18)Open of sluit het achterportier niet als
het voorportier niet volledig openstaat.
19)Sluit het achterportier niet nadat het
voorportier is gesloten.
41AHA113263
42AHA113276
43AHA112934
34
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG
Page 37 of 332

20)Wanneer de
voertuigsnelheidsgevoelige automatische
portiervergrendeling/botsinggevoelig
ontgrendelmechanisme misschien niet
werkt in de volgende omstandigheden, laat
het voertuig dan onmiddellijk controleren bij
een Fiat Servicenetwerk. 1- Het portier
vergrendelt automatisch wanneer de
voertuigsnelheid ongeveer de 15 km/u
overschrijdt. 2 - Het portier ontgrendelt
automatisch tijdens het rijden. 3 – Zelfs als
de contactschakelaar of de
bedieningsmodus op "ON" staat, gaat het
SRS-waarschuwingslampje niet branden of
blijft branden. 4 – Het SRS-
waarschuwingslampje gaat tijdens het
rijden branden. 5 - Het centrale
portiervergrendelingssysteem is stuk.
21)Als een kind op de achterbank wordt
vervoerd, gebruik dan het kinderslot om te
voorkomen dat een portier abusievelijk
wordt geopend en een ongeval wordt
veroorzaakt.
22)Als bij ingeschakeld kinderslot en de
hiervoor beschreven vergrendelingswijze
de binnenhandgreep van een achterportier
wordt bediend, lukt het niet om het portier
te openen, om het portier te openen moet
de handgreep aan de buitenkant gebruikt
worden. Bij inschakeling van de
noodvergrendeling wordt de knop van de
centrale portiervergrendeling/ontgrendeling
niet buiten werking gesteld.
23)Gebruik dit systeem altijd wanneer er
kinderen worden vervoerd. Controleer na
inschakeling van het kinderslot bij beide
achterportieren of het slot daadwerkelijk is
ingeschakeld door aan de handgreep aan
de binnenzijde van de portieren te trekken.24)Ga tijdens het laden en lossen van
bagage niet achter de uitlaatpijp staan. De
hitte van de uitlaatpijp kan leiden tot
brandwonden.
25)Zorg ervoor dat uw vingers niet tussen
de achterklep komen.
26)Leg geen gewicht op de achterklep.
27)Zorg ervoor dat de achterklep stevig
dicht zit, voordat u wegrijdt. Als de
achterklep opengaat tijdens het rijden,
kunnen de voorwerpen in de bagageruimte
eruit vallen en op de weg terechtkomen.
28)Als het dead lock systeem is
ingeschakeld, dan is het niet meer mogelijk
om de portieren vanuit het interieur te
openen. Controleer daarom, voordat het
voertuig wordt verlaten, of er niemand
meer aan boord is. Wanneer de batterij van
de afstandsbediening leeg is, kan het
systeem alleen worden uitgeschakeld door
de metalen baard van de sleutel in beide
portiersloten te steken en te draaien, zoals
hiervoor is beschreven: in dit geval blijft het
systeem alleen op de achterdeuren
ingeschakeld.
29)Dit veerbelaste systeem heeft
inschakelingskrachten die ontwikkeld zijn
voor optimaal comfort. Bij een botsing of
een windstoot kunnen de veren loshaken
waardoor de deuren plots kunnen
dichtvallen.
30)Op voertuigen met achterbumper, dient
u de achterklep niet omlaag te laten omdat
de achterklep dan kan beschadigen.
31)Sluit nooit de achterklep als de schakel
of draad niet vastzit.STOELEN
STOELVERSTELLING
Stel de bestuurdersstoel dusdanig af
dat u comfortabel zit, goed bij de
pedalen, het stuurwiel, de schakelaars,
enz. kunt, en altijd goed zicht hebt.
32) 33) 34) 35) 36) 37) 38) 39) 40) 41) 42) 43) 44) 45)
10)
VOORSTOELEN
Handbediend (waar aanwezig)
1 — Voor- of achterwaarts verstellen:
Trek de hendel omhoog, zet de stoel in
de gewenste stand en laat de hendel
weer los.
2—
Rugleuning kantelen: Trek de hendel
omhoog, leun tot de gewenste stand naar
achteren en laat de hendel weer los.
3—Hoogte van het stoelkussen
verstellen (alleen aan de bestuurderszijde
van de anderhalve en dubbele cabine):
Draai aan de knop en zet het stoelkussen
op de gewenste hoogte.
44AHA105626
35
Page 38 of 332

Elektrisch (waar aanwezig)
1 — Voor- of achterwaarts verstellen:
Bedien de schakelaar zoals
aangegeven door de pijlen en zet de
stoel in de gewenste stand.
2 — Rugleuning kantelen: Bedien de
schakelaar zoals aangegeven door de
pijlen en zet de rugleuning in de
gewenste stand.
3 — Hoogte van de stoel verstellen:
Bedien de schakelaar zoals
aangegeven door de pijlen en zet de
stoel op de gewenste hoogte. Als de
volledige schakelaar wordt bediend,
beweegt de gehele stoel.
4 — Hoek van het stoelkussen
verstellen: Bedien de schakelaar zoals
aangegeven door de pijlen en zet het
stoelkussen in de gewenste hoek.
Opmerking Bedien de schakelaar met
draaiende motor, om te voorkomen dat
de accu leegraakt.Passagiersstoel (enkele cabine en
dubbele cabine)
Klap de rugleuning van de
passagiersstoel naar voren, om
toegang te krijgen tot de
gereedschapskist (enkele cabine).
Raadpleeg "Gereedschap, krik en
krikhandgreep". Trek aan de band en
klap de rugleuning naar voren.
Trek aan de band, leun tot de gewenste
stand naar achteren en laat de band
weer los, om de rugleuning naar
achteren te kantelen.
Stoelverwarming (waar aanwezig)
De stoelverwarming kan worden
bediend met de contactschakelaar of
de bedieningsmodus op "ON". Bedien
de schakelaar zoals aangegeven door
de pijlen. Het indicatielampje (A) brandt,
zolang de verwarming aanstaat.1. (HI) — Verwarming hoog (voor snelle
verwarming). 2. Verwarming uit.
3. (LO) — Verwarming laag (om de
stoel warm te houden).
46)
11) 12) 13) 14) 15) 16)
ACHTERBANKEN
(anderhalve en dubbele
cabine)
(Indien aanwezig)
Als iemand in het midden van de
achterbank zit, stel de hoogte van de
hoofdsteun dan dusdanig af dat deze
op zijn plaats vastklikt. Raadpleeg
"Hoofdsteunen".
De rugleuning naar voren klappen
(dubbele cabine)
Trek de band bovenop de rugleuning
omhoog en klap de rugleuning naar
voren.
45AHA105639
46AHA105642
47AHA106216
36
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG
Page 39 of 332

Terugzetten
Breng de rugleuning weer omhoog tot
ze stevig op haar plaats vastklikt.
Duw en trek zachtjes aan de rugleuning
om te controleren of ze goed vastzit.Het stoelkussen opklappen
(anderhalve cabine)
(Indien aanwezig)
De linker- en rechterstoelkussens
kunnen afzonderlijk worden opgeklapt.
Breng de stoelkussens omhoog om ze
op te klappen.
Zet het stoelkussen stevig vast door de
bevestigingsband (A) aan de
hoofdsteun (B) van de achterstoel te
bevestigen.
Armleuning (dubbele cabine)
(Indien aanwezig)
Klap de armleuning omlaag om haar te
gebruiken.
Duw de armleuning naar achteren (in de
rugleuning) tot ze in de stoel is
verzonken, om haar weer in de
oorspronkelijke stand te zetten.Opmerking Gebruik de armleuning niet
om op te klimmen of te gaan zitten.
Hierdoor zou de armleuning kunnen
beschadigen.
Opmerking Het bovenoppervlak van de
armleuning bevat een bekerhouder voor
de passagiers op de achterbank.
Raadpleeg "Bekerhouder".
BELANGRIJK
32)Verstel de stoelen nooit tijdens het
rijden.
33)Probeer de stoel niet te verstellen
tijdens het rijden. Hierdoor kunt u de
controle over het voertuig verliezen en dit
kan leiden tot een ongeval. Als u de stoel
hebt versteld, controleer dan of hij goed op
zijn plaats vastzit, door te proberen de stoel
zonder gebruik van het verstelmechanisme
naar voren en naar achteren te
verschuiven.
48AHA102999
49AHA10399650AHA105121
51AHA103000
37
Page 40 of 332

34)Controleer na het loslaten van de
hendel of de stoel goed vergrendeld is
door hem naar voren en naar achteren te
schuiven. Als de stoel niet vergrendeld is,
kan hij plotseling verschuiven en zou u de
controle over het voertuig kunnen verliezen.
35)Voor maximale bescherming moet de
rugleuning rechtop gezet worden, moet
men goed tegen de rugleuning aanzitten en
moet de gordel goed aansluiten op de
borst en het bekken.
36)Zorg ervoor dat de rugleuningen aan
beide zijden (niet zichtbare "rode
merktekens) goed zijn vergrendeld om te
voorkomen dat deze bij bruusk remmen
naar voren kunnen klappen en zo eventueel
de passagiers kunnen verwonden.
37)Het is bijzonder gevaarlijk om mee te
rijden in de bagageruimte van een voertuig.
Bovendien mogen de bagageruimte en de
achterstoelen nooit gebruikt worden als
speelruimte voor kinderen. In geval van een
botsing lopen mensen of kinderen die
zonder beveiliging op deze plaatsen
worden vervoerd, een groter risico om
ernstig of dodelijk letsel op te lopen.
38)Vervoer geen passagiers op plaatsen in
uw voertuig die niet zijn uitgerust met
stoelen en veiligheidsgordels, en zorg
ervoor dat alle passagiers in uw voertuig
op een stoel zitten en een veiligheidsgordel
dragen, en dat kinderen in een kinderzitje
zitten.39)Om het risico op persoonlijk letsel in
geval van een botsing of plotseling remmen
te verkleinen, moeten de rugleuningen altijd
rechtop staan als het voertuig in beweging
is. De bescherming die de
veiligheidsgordels bieden, kan enorm
afnemen als de rugleuning is gekanteld. Als
de rugleuning is gekanteld, is het risico dat
de passagier onder de veiligheidsgordel
door glijdt groter, wat kan leiden tot ernstig
letsel.
40)Plaats geen voorwerpen onder de
stoelen. Dit kan verhinderen dat de stoel
stevig vergrendelt en tot een ongeluk
leiden. Het kan ook schade aan de stoel of
andere onderdelen veroorzaken.
41)Zorg er voor een correcte en veilige
werking van de veiligheidsgordel voor, dat
deze wordt versteld door of onder toezicht
van een volwassene.
42)Plaats tijdens het rijden geen kussen
o.i.d. tussen uw rug en de rugleuning. De
effectiviteit van de hoofdsteunen in geval
van een ongeval neemt daardoor af.
43)Het handbediende kantelmechanisme
van de rugleuning van de voorstoel is
veerbelast, waardoor de rugleuning van de
stoel naar voren klapt als de
vergrendelingshendel wordt bediend. Ga
tijdens gebruik van de hendel dichtbij de
rugleuning zitten of houd de rugleuning met
uw hand vast om de kantelbeweging onder
controle te houden.
44)Zorg er tijdens het verschuiven van de
stoelen voor dat u niet met uw hand of
voet vast komt te zitten.
45)Als het voertuig is uitgerust met een
achterbank, let dan op de passagiers op
de achterbank, als u de stoel naar achteren
schuift of kantelt.46)De volgende personen zouden het bij
gebruik van de stoelverwarming te warm
kunnen krijgen of lichte brandwonden (rode
huid, brandblaren, enz.) op kunnen lopen:
kinderen, ouderen of zieke mensen,
mensen met een gevoelige huid,
oververmoeide mensen, mensen onder de
invloed van alcohol of slaapmiddelen
(griepmedicijnen, enz.).
BELANGRIJK
10)De bekleding van uw voertuig is
ontworpen om bestand te zijn tegen slijtage
bij normaal gebruik van het voertuig. Er
moeten wel enkele voorzorgsmaatregelen
getroffen worden. Vermijd excessief
schuren tegen kledingaccessoires zoals
metalen gespen en klittenband die, als ze
veel druk uitoefenen in een klein gebied,
zouden kunnen afbreken, met beschadiging
van de bekleding als gevolg.
11)Zet op de stand "HI" voor een snelle
verwarming. Zet de verwarmingsschakelaar
op de stand "LO", als de stoel eenmaal
warm is, om de stoel warm te houden. Bij
gebruik van de stoelverwarming kunnen
kleine temperatuurschommelingen worden
waargenomen. Dit komt door de werking
van de interne thermostaat van de
verwarming en duidt niet op een storing.
12)Leg geen zware voorwerpen op de
stoel en steek er geen spelden, naalden of
andere puntige voorwerpen in.
13)Gebruik geen dekens, kussens of ander
warmte-isolerend materiaal op de stoel, als
de verwarming wordt gebruikt; hierdoor kan
het verwarmingselement oververhit raken.
38
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG