Page 161 of 370

159
normaal. Het nauwkeurige schakelpatroon
ontwikkelt zich binnen enkele honderden
kilometers rijden.
De negentraps versnellingsbak is ontwikkeld
om te voldoen aan de eisen van huidige en
toekomstige FWD/AWD-voertuigen. Software
en kalibratie is verfijnd om de rijervaring van
de klant en het brandstofverbruik te optima-
liseren. Bij sommige combinaties van voer -
tuig en aandrijflijn wordt de 9e versnelling
alleen bij zeer specifieke rijsituaties en
omstandigheden gebruikt.
U mag uitsluitend van DRIVE naar PARK of
REVERSE schakelen nadat u het gaspedaal
hebt losgelaten en de auto tot stilstand is
gekomen. Houd altijd uw voet op het rempe -
daal als u naar deze standen schakelt.
De schakelhendel heeft de standen PARK,
REVERSE, NEUTRAL, DRIVE en AutoStick
(+/-). U kunt handmatig schakelen met de
schakelaar AutoStick. Door de schakel -
hendel in de stand AutoStick (-/+) te zetten
(naast de stand DRIVE), wordt de modus
AutoStick geactiveerd. U kunt dan hand -
matig schakelen en de huidige versnelling
wordt in de instrumentengroep weergegeven
(als 1, 2, 3 enzovoort). Als u de schakel -
hendel naar voren (-) of achteren (+) beweegt terwijl deze in de stand AutoStick staat, kiest
u handmatig de versnelling. Raadpleeg de
paragraaf "AutoStick" in dit hoofdstuk voor
meer informatie hierover.
OPMERKING:
Als de schakelhendel niet in de stand PARK,
REVERSE of NEUTRAL kan worden gezet
(indien naar voren gedrukt), dan bevindt
deze zich waarschijnlijk in de stand AutoS
-
tick (+/-) (naast de stand DRIVE). In de Auto -
Stick-modus wordt de versnelling (1, 2, 3
enz.) weergegeven in de instrumentengroep.
Zet de schakelhendel naar rechts (in de
stand DRIVE [D]) voor toegang tot PARK,
REVERSE en NEUTRAL.
VersnellingshendelVersnellingen
Druk nooit het gaspedaal in wanneer u vanuit
de standen PARK of NEUTRAL naar een
andere versnelling schakelt.
OPMERKING:
Na het selecteren van een schakelgroep
moet u even wachten tot de gekozen versnel -
ling is geactiveerd, voordat u gas geeft. Dit is
met name belangrijk wanneer de motor koud
is.
PARK (P)
Deze stand vormt een aanvulling op de
handrem en blokkeert de versnellingsbak. In
deze stand kunt u de motor starten. Gebruik
de stand PARK nooit wanneer de auto in
beweging is. Trek de parkeerrem aan
wanneer u het voertuig in deze stand achter -
laat.
Wanneer u op een vlakke ondergrond
parkeert, kunt u eerst naar de stand PARK
schakelen en vervolgens de handrem
aantrekken.
Als u op een helling parkeert, moet u eerst de
handrem aantrekken voordat u naar de
parkeerstand schakelt. Anders kan het door
de belasting op het vergrendelmechanisme
van de versnellingsbak moeilijk zijn om de
20_MP_UG_NL_EU_t.book Page 159
Page 162 of 370

STARTEN EN RIJDEN
160
(Vervolgd)
(Vervolgd)
(Vervolgd)
schakelhendel uit de parkeerstand te
bewegen. Als extra voorzorgsmaatregel kunt
u op een opwaartse helling de voorwielen
naar de stoeprand toe draaien en op een
neerwaartse helling van de stoeprand af.
Voor het verlaten van het voertuig, moet u
altijd eerst het volgende doen:
1. Trek de handrem aan.
2. Schakel naar PARK.
3. Zet de contactschakelaar in de stand
OFF.
4. Verwijder de sleutelhouder uit het voer -
tuig.
OPMERKING:
Blokkeer de wielen met een wig of een steen
als het voertuig op een steile helling staat.
WAARSCHUWING!
Gebruik de stand PARK nooit als vervan -
ging voor de parkeerrem. Trek de
parkeerrem altijd volledig aan bij het
uitstappen uit het voertuig om te voor -
komen dat het voertuig gaat rollen en
mogelijk letsel of schade veroorzaakt.
Uw auto kan zich in beweging zetten en
u en anderen verwonden wanneer hij niet
in de stand PARK staat. Controleer dit
door te proberen de schakelhendel uit de
stand PARK (parkeren) te bewegen
zonder het rempedaal in te trappen. Zorg
ervoor dat de schakelhendel in de stand
PARK staat voordat u het voertuig
verlaat.
Het is gevaarlijk de schakelhendel uit de
stand PARK of NEUTRAL te zetten
wanneer het motortoerental hoger is dan
stationair. Als u het rempedaal niet
stevig ingetrapt houdt, kan de auto snel
naar voren of achteren schieten. U loopt
in dat geval het risico de controle over de
auto te verliezen en een aanrijding te
veroorzaken. Schakel pas naar een
versnelling wanneer de motor normaal
stationair draait en u met uw voet
krachtig het rempedaal ingetrapt houdt.
Er kan mogelijk niet naar de gekozen
versnelling worden geschakeld wanneer
tussen PARK, REVERSE en DRIVE wordt
geschakeld wanneer het voertuig in
beweging is tijdens het schakelen.
WAARSCHUWING! (Vervolgd)
Ongewenste beweging van de auto kan
lichamelijk letsel tot gevolg hebben van
mensen in en bij de auto. Net als bij alle
andere voertuigen, mag u een auto nooit
verlaten als de motor draait. Zorg ervoor
dat het voertuig altijd volledig tot stil -
stand is gekomen voordat u het voertuig
verlaat, zet het voertuig op de
parkeerrem en zet de schakelhendel in
de stand PARK, schakel de motor uit en
neem de sleutelhouder uit het contact.
Wanneer het contact in de stand LOCK/
OFF staat (waarin de contactsleutel kan
worden verwijderd), (of, als uw voertuig
is uitgerust met een startknop, wanneer
het contact in de stand OFF staat) wordt
de versnellingsbak in de stand PARK
vergrendeld, waardoor het voertuig niet
ongewenst in beweging kan komen.
Wanneer u het voertuig verlaat, moet u
zich er altijd van verzekeren dat de
contactschakelaar in de stand OFF staat.
Verwijder daarna de sleutelhouder uit de
auto en vergrendel de auto.
WAARSCHUWING! (Vervolgd)
20_MP_UG_NL_EU_t.book Page 160
Page 163 of 370

161
(Vervolgd)
(Vervolgd)
U kunt aan de hand van de volgende indica -
toren controleren of u correct naar de stand
PARK hebt geschakeld:
Als u naar de stand PARK schakelt, drukt
u op de vergrendeltoets op de schakel -
hendel en drukt u de schakelhendel stevig
volledig naar voren tot hij niet verder kan
en volledig aanligt.
Controleer de versnellingsindicator en kijk
of de stand PARK (P) wordt aangegeven.
Controleer of de schakelhendel niet uit de
stand PARK kan worden bewogen wanneer
u het rempedaal niet bedient.
REVERSE (ACHTERUIT) (R)
Deze stand is bedoeld om achteruit te rijden.
Schakel alleen naar REVERSE als de auto
volledig stilstaat.
NEUTRAL (N)
Gebruik deze stand wanneer de auto langere
tijd stilstaat met draaiende motor. In deze
stand kunt u de motor starten. Trek de
parkeerrem aan en schakel naar PARK
wanneer u het voertuig moet verlaten.Laat nooit kinderen alleen in een auto
achter of in de buurt van een auto die
niet is afgesloten. Het achterlaten van
kinderen zonder toezicht in een auto is
om verschillende redenen gevaarlijk.
Kinderen of derden lopen dan het risico
op ernstig of zelfs dodelijk letsel. Waar -
schuw kinderen dat ze niet aan de
parkeerrem, het rempedaal of de scha-
kelhendel mogen komen.
Laat de sleutelhouder niet achter in of in
de buurt van het voertuig (of op een voor
kinderen bereikbare plaats) en laat het
contact van een voertuig met een start -
knop niet in de stand ON/RUN staan.
Een kind zou de knoppen van de elektri -
sche raambediening of andere schake-
laars kunnen bedienen of de auto in
beweging kunnen zetten.
LET OP!
Voordat u de schakelhendel uit de stand
PARK beweegt, moet u het contact in de
ON/RUN modus zetten en tevens het
rempedaal ingetrapt houden. Anders kan
de schakelhendel beschadigd raken.
WAARSCHUWING! (Vervolgd)
Laat de motor NOOIT met hoge toeren -
tallen draaien als u vanuit de standen
PARK of NEUTRAL naar een andere
versnelling schakelt. Anders kan schade
aan de aandrijflijn ontstaan.
LET OP! (Vervolgd)
WAARSCHUWING!
Laat de auto niet uitrollen in de stand
NEUTRAL en schakel nooit het contact uit
om in vrijloop een helling af te dalen. Dit
zijn onveilige handelingen waarbij u
minder snel kunt reageren op
veranderingen van het verkeer of
wegomstandigheden. U zou de macht over
het stuur kunnen verliezen en een
aanrijding kunnen veroorzaken.
LET OP!
De auto laten slepen, laten uitrollen en om
andere redenen rijden terwijl de
versnellingsbak in de neutraalstand staat,
kan ernstige schade aan de
versnellingsbak tot gevolg hebben.
20_MP_UG_NL_EU_t.book Page 161
Page 164 of 370

STARTEN EN RIJDEN
162
DRIVE (D)
Deze stand is bedoeld voor het rijden in de
stad en op de grote weg. In deze stand scha-
kelt de versnellingsbak het soepelst en rijdt
u het zuinigst. De versnellingsbak schakelt
automatisch op naar alle versnellingen. De
stand DRIVE zorgt voor optimale rijeigen -
schappen onder alle normale omstandig -
heden.
Als er echter veel geschakeld wordt (bijvoor -
beeld wanneer het voertuig zwaar beladen is,
in heuvelachtig terrein, bij rijden met sterke
tegenwind of met een zware aanhangwagen)
gebruikt u AutoStick om een lagere versnel -
ling te selecteren (raadpleeg "AutoStick" in
dit hoofdstuk voor meer informatie). Onder
deze omstandigheden presteert de auto beter
in een lagere versnelling en wordt de levens -
duur van de versnellingsbak verlengd omdat
het schakelen wordt beperkt en minder hitte
wordt gegenereerd. Als de temperatuur in de versnellingsbak de
normale bedrijfstemperatuur overschrijdt,
wijzigt de controller van de versnellingsbak
mogelijk het schakelpatroon, wordt het
motorkoppel gereduceerd en/of wordt het
bereik voor het aangrijpen van de koppelom
-
vormerkoppeling vergroot. Hiermee voorkomt
u schade aan de versnellingsbak door over -
verhitting.
Als de versnellingsbak extreem warm wordt,
dan kan het "Waarschuwingslampje versnel -
lingsbaktemperatuur" gaan branden en is het
mogelijk dat de versnellingsbak anders werkt
dan normaal totdat hij is afgekoeld.
Bij lage temperaturen kan de werking van de
transmissie veranderen afhankelijk van de
temperatuur van de motor en/of de trans -
missie alsmede van de rijsnelheid. Dit zorgt
ervoor dat de motor en de versnellingsbak
sneller opwarmen zodat maximale efficiëntie
wordt bereikt. Het inschakelen van de koppe -
lomvormerkoppeling (en schakelen naar de
8e of 9e versnelling) is pas mogelijk als de
motor en/of transmissie warm is (zie "Opmer -
king" bij "Koppelomvormerkoppeling" in dit
hoofdstuk). De normale werking wordt
hersteld zodra de temperatuur voldoende is
gestegen.
AUTOSTICK
AutoStick is een interactieve functie, die
handmatig schakelen mogelijk maakt waar -
door u meer controle over de auto krijgt. Met
AutoStick kunt u maximaal remmen op de
motor, ongewenst op- of terugschakelen
voorkomen en de prestaties van de auto
verbeteren. Met dit systeem heeft u ook meer
controle over de auto bij het inhalen, bij het
rijden in de stad, bij glad wegdek, in de
bergen, het trekken van een aanhangwagen
en vele andere situaties.
Bediening
Wanneer de schakelhendel in de stand Auto -
Stick staat (naast de stand DRIVE), kan deze
naar voren en achteren worden bewogen. De
bestuurder kan zo handmatig de gewenste
versnelling kiezen. Door de schakelhendel
naar voren (-) te bewegen, wordt terugge -
schakeld en naar achteren (+) wordt opge -
schakeld. De huidige versnelling wordt
weergegeven in de instrumentengroep.
In de stand AutoStick schakelt de versnel -
lingsbak op of terug wanneer de bestuurder
de schakelhendel naar achteren (+) of naar
voren (-) beweegt, tenzij dit leidt tot stotteren
of een te hoog toerental van de motor. De
versnellingsbak blijft in de gekozen versnel -
Raadpleeg "Slepen achter een camper" in
de paragrafen "Starten en rijden" en "Een
defect voertuig slepen" in het hoofdstuk
"In geval van nood/pech" voor meer
informatie.
LET OP! (Vervolgd)
20_MP_UG_NL_EU_t.book Page 162
Page 165 of 370

163
ling totdat naar een hogere of lagere versnel-
ling wordt geschakeld, met uitzondering van
de onderstaande situaties.
De versnellingsbak schakelt automatisch
terug als de snelheid van de auto afneemt
(om stotteren van de motor te voorkomen),
waarbij de huidige versnelling wordt
aangegeven.
De versnellingsbak schakelt automatisch
terug naar de EERSTE versnelling
wanneer de auto tot stilstand komt. Na
stilstand moet de bestuurder handmatig
opschakelen (+) tijdens het optrekken.
U kunt vanuit stilstand wegrijden in de
EERSTE of TWEEDE versnelling (of in de
DERDE versnelling, in de groep 4WD
LOW, of de modus SNOW of SAND, indien
beschikbaar). Als u kort op (+) drukt (bij
stilstand) kunt u wegrijden in de TWEEDE
versnelling. Wegrijden in de TWEEDE
versnelling kan zinvol zijn als het wegdek
glad is door sneeuw of ijs.
Als door terugschakelen het maximum
motortoerental wordt overschreden, vindt
het terugschakelen niet plaats.
Wanneer de voertuigsnelheid te laag is,
negeert het systeem alle opschakelpo-
gingen.
Het schakelen van de transmissie valt
meer op als AutoStick is ingeschakeld.
Het systeem kan terugkeren naar de auto-
matische schakelmodus als een storing of
oververhitting wordt gedetecteerd.
OPMERKING:
Wanneer Selec-Speed of de afdalingsrege -
ling (HDC) is ingeschakeld, is de AutoStick
niet actief.
U kunt AutoStick uitschakelen door de scha -
kelhendel weer in de stand DRIVE te zetten.
U kunt AutoStick op elk moment in of
uitschakelen zonder dat u uw voet van het
gaspedaal hoeft te nemen.
Noodloopmodus van de versnellingsbak
De werking van de versnellingsbak wordt
elektronisch gecontroleerd op abnormale
situaties. Als een situatie wordt gedetecteerd
die schade aan de versnellingsbak kan
veroorzaken, wordt de noodloopmodus van
de versnellingsbak geactiveerd. In deze
modus werkt de transmissie mogelijk alleen
in een bepaalde versnelling of blijft deze in
NEUTRAL staan. Het is mogelijk dat het
storingslampje brandt. Dankzij de noodloop -
modus kan het voertuig voor reparatie naar
een erkende dealer worden gereden zonder
dat de versnellingsbak beschadigd raakt.
In het geval van een kortstondig probleem
kan de versnellingsbak, door de volgende
stappen uit te voeren, worden gereset om
weer alle vooruitversnellingen te kunnen
gebruiken:
1. Stop de auto.
2. Schakel, indien mogelijk, naar PARK. Als dit niet mogelijk is, zet u de transmissie
in de stand NEUTRAL.
3. Zet het contact in de stand OFF. Op voer -
tuigen met een startknop, houdt u het
contact ingedrukt totdat de motor wordt
uitgeschakeld.
WAARSCHUWING!
Schakel op gladde wegen niet terug om te
remmen op de motor. De aangedreven
wielen kunnen hun grip verliezen,
waardoor de auto in een slip kan raken,
wat een aanrijding of persoonlijk letsel tot
gevolg kan hebben.
20_MP_UG_NL_EU_t.book Page 163
Page 166 of 370

STARTEN EN RIJDEN
164
4. Wacht ongeveer 30 seconden.
5. Start de motor opnieuw.
6. Schakel naar de gewenste versnelling.Als het probleem niet langer wordt gede -
tecteerd, werkt de versnellingsbak weer
op de normale manier.
OPMERKING:
Ook al kan de transmissie worden gereset, we
raden u toch aan zo spoedig mogelijk een
bezoek te brengen aan uw erkende dealer.
Een erkende dealer heeft diagnoseappara -
tuur waarmee de staat van de transmissie
kan worden bepaald. Als geen reset van de
versnellingsbak mogelijk is, is service door
de erkende dealer noodzakelijk.
Koppelomvormerkoppeling
De automatische transmissie in deze auto
beschikt over een functie die het brandstof -
verbruik helpt beperken. Bij gekalibreerde
toerentallen grijpt automatisch een koppe -
ling in de koppelomvormer aan. Dit kan een
iets ander gevoel of respons geven tijdens
normale werking in de hogere versnellingen.
Wanneer de rijsnelheid afneemt of soms
tijdens het accelereren, ontkoppelt de
koppeling automatisch. OPMERKING:
De koppelomvormerkoppeling grijpt pas aan
wanneer de motor en/of transmissie warm
zijn (normaal gesproken na 2 tot 5 km [1 tot
3 mijl] rijden). Omdat het motortoerental
hoger is wanneer de koppelomvormerkoppe
-
ling niet aangrijpt, kan het lijken alsof de
transmissie niet correct schakelt wanneer
het voertuig koud is. Dat is normaal. De
koppelomvormerkoppeling zal weer normaal
functioneren wanneer de aandrijflijn
voldoende is opgewarmd.
BEDIENING VIERWIELAAN-
DRIJVING — INDIEN
AANWEZIG
Actieve aandrijving van Jeep
Uw voertuig is mogelijk uitgerust met een
verdeelbak (PTU). Dit systeem werkt auto -
matisch, de bestuurder hoeft niets te
bedienen en heeft geen extra vaardigheden
nodig. Onder normale rijomstandigheden
hebben de voorwielen de meeste grip. Als de
voorwielen grip dreigen te verliezen, wordt er
automatisch meer trekkracht overgebracht
op de achterwielen. Hoe meer grip de voor -
wielen verliezen, hoe meer trekkracht er naar
de achterwielen wordt overgedragen. Bovendien wordt op een droog wegdek bij
krachtig accelereren (waar geen wielspin
optreedt), het koppel naar de achterwielen
geleid, om preventief de tractie en de rijei
-
genschappen te verbeteren.
Vierwielaandrijving (4x4)
De vierwielaandrijving (4WD) is volledig
automatisch in de normale rijmodus.
OPMERKING:
Het is niet mogelijk om van modus te
wijzigen wanneer het voertuig de snelheid
van 120 km/u (75 mph) overschrijdt.
LET OP!
Alle wielen moeten banden hebben met
dezelfde maat en van hetzelfde type.
Gebruik geen banden met een
verschillende bandmaat. Een ongelijke
bandenmaat kan tot beschadiging van de
krachtoverbrenging leiden.
20_MP_UG_NL_EU_t.book Page 164
Page 167 of 370

165
Vierwielaandrijving inschakelen (4x4)
De knoppen voor de activering van vierwiel-
aandrijving bevinden zich op het apparaat
Selec-Terrain. U kunt hiermee de volgende
opties selecteren:
4WD LOCK
4WD LOW — (alleen Trailhawk-modellen)
Actieve aandrijvingscontrole — indien
aanwezig
Selec-Terrain schakelaar
De verdeelbak (PTU) is vergrendeld om
ervoor te zorgen dat het koppel direct
beschikbaar is voor de achterste aandrijf -
assen. Deze functie kan worden geselecteerd
in de modus AUTO en is automatisch in de andere aandrijvingsmodus. 4WD LOCK kan
op de volgende manieren worden ingescha
-
keld:
Wanneer op de toets 4WD LOCK wordt
gedrukt.
Wanneer de schakelaar Selec-Terrain van
AUTO op een van de andere off-road modi
wordt gedraaid.
Actieve aandrijving met lage regeling —
(alleen Trailhawk-modellen)
Selec-Terrain-schakelaar (Trailhawk)
De modus 4WD LOW helpt om de prestaties
bij terreinrijden in alle modi te verbeteren.
Voer de onderstaande stappen uit om 4WD
LOW in te schakelen: 4WD LOW inschakelen
Terwijl het voertuig stilstaat, met het contact
in de stand ON/RUN of met lopende motor,
schakelt u de transmissie naar NEUTRAL en
drukt u één keer op de toets 4WD LOW. De
instrumentengroep geeft de melding "4WD
LOW" nadat het schakelen is voltooid.
OPMERKING:
Zowel het LED-lampje LOCK als LOW
knipperen en blijven vervolgens branden
op de schakelaar Selec-Terrain, totdat het
schakelen is voltooid.
In het display in de instrumentengroep
brandt het pictogram "4WD LOW".
4WD LOW uitschakelen
Om de modus 4WD LOW uit te schakelen,
moet het voertuig stilstaan en moet de trans -
missie in de stand NEUTRAL staan. Druk
één keer op de knop 4WD LOW.
20_MP_UG_NL_EU_t.book Page 165
Page 168 of 370

STARTEN EN RIJDEN
166
SELEC-TERRAIN - INDIEN
AANWEZIG
Selec-Terrain combineert de mogelijkheden
van de voertuigregelsystemen met de
bestuurdersinvoer om onder alle terreinom-
standigheden de beste prestaties te
verkrijgen.
Gids Selecteren modus
Draai aan de knop Selec-Terrain om de
gewenste modus te kiezen.
Selec-Terrain schakelaar Selec-Terrain-schakelaar (Trailhawk)AUTO
: deze vierwielaandrijving werkt
continu, is volledig automatisch en kan
zowel op de weg als in het terrein worden
gebruikt. Deze modus brengt de grip in
balans om betere manoeuvreerbaarheid en
acceleratie te bieden in vergelijking met
een voertuig met tweewielaandrijving.
Deze modus vermindert ook het brandstof -
verbruik, omdat de aandrijfas kan worden
losgekoppeld als de omstandigheden dit
toestaan.
SNOW: deze modus biedt u grotere stabili -
teit onder omstandigheden met slecht
weer. Voor gebruik op de weg en in het
terrein als er weinig grip is, zoals wegen
bedekt met sneeuw. In de stand SNOW
(afhankelijk van bepaalde gebruiksom -
standigheden) kan de transmissie de
TWEEDE versnelling gebruiken (in plaats van de EERSTE) bij het wegrijden om het
slippen van de wielen te minimaliseren.
SAND: voor terreinrijden of rijden op opper
-
vlakken met weinig grip, zoals droog zand.
De transmissie is ingesteld op maximale
grip.
MUD : voor terreinrijden of rijden op opper -
vlakken met weinig grip, zoals wegen
bedekt met modder of nat gras.
ROCK (alleen Trailhawk): deze modus is
alleen beschikbaar in de gearing 4WD
LOW. Het voertuig wordt ingesteld op
maximale grip en de hoogste stuurcapaci -
teit voor terreinen. Deze modus geeft u de
beste prestaties bij terreinrijden. Gebruik
voor het rijden op obstakels zoals grote
rotsen, diepe sporen, enz.
OPMERKING:
De stand ROCK is alleen beschikbaar op
voertuigen die zijn uitgerust met het
Off-Road-pakket.
Schakel de afdalingsregeling in voor het
afrijden van steile hellingen. Raadpleeg
voor meer informatie “Elektronische
remregeling” in dit hoofdstuk.
20_MP_UG_NL_EU_t.book Page 166