2
HOE GEBRUIKT U DEZE HANDLEIDING?
HOE GEBRUIKT U DEZE
HANDLEIDING?
Essentiële informatie
Elke keer wanneer er instructies met betrek-
king tot de richting (links/rechts of vooruit/
achteruit) over het voertuig worden gegeven,
moeten deze worden opgevat met betrekking
tot een inzittende op de bestuurdersstoel.
Speciale gevallen die niet aan deze regel
voldoen worden duidelijk aangegeven in de
tekst.
De afbeeldingen in de gebruikershandleiding
dienen slechts als voorbeeld: dit kan bete -
kenen dat bepaalde details van de afbeel -
ding niet overeenkomen met de werkelijke
uitvoering van uw voertuig.
Bovendien is de gebruikershandleiding
gericht op voertuigen met het stuur links;
daarom is het mogelijk dat in voertuigen met
stuur rechts, de positie of de constructie van
enkele bedieningselementen niet exact
gespiegeld is ten opzichte van de afbeelding. Om het hoofdstuk te identificeren waarin de
informatie staat die u nodig hebt, kunt u het
register achter in deze gebruikershandleiding
raadplegen.
De hoofdstukken kunnen snel worden
geïdentificeerd met speciale grafische tabs
aan de zijkant van elke oneven pagina. Een
paar bladzijden verder is er een uitleg om de
volgorde van de hoofdstukken en de bijbeho
-
rende symbolen in de tabs te leren kennen.
Er staat altijd een tekstaanduiding van het
huidige hoofdstuk aan de zijkant van elke
even pagina.
Symbolen
Sommige voertuigonderdelen hebben
gekleurde labels met symbolen die verwijzen
naar voorzorgsmaatregelen die in acht
moeten worden genomen bij het gebruiken
van het betreffende onderdeel. Raadpleeg de
paragraaf "Waarschuwingslampjes en
meldingen" in het hoofdstuk "Uw Instrumen -
tenpaneel leren kennen" voor meer infor -
matie over de gebruikte symbolen in uw auto.
WAARSCHUWING VOOR
OVER DE KOP SLAAN
Terreinwagens slaan veel vaker over de kop
dan andere typen auto's. Deze auto heeft een
grotere bodemvrijheid en een hoger zwaarte -
punt dan veel andere personenauto's. De
auto levert betere prestaties in diverse terrei -
nomstandigheden. Als u onveilig rijdt, kunt u
in iedere auto de macht over het stuur
verliezen. Vanwege het hogere zwaartepunt
kan dit voertuig, in tegenstelling tot andere
voertuigen, over de kop slaan als de
bestuurder de macht over het stuur verliest.
Vermijd scherpe bochten, abrupte manoeu -
vres en andere onveilige rijhandelingen die
ertoe kunnen leiden dat u de macht over het
stuur verliest. Als u onveilig rijdt in deze
auto, dan kunt u ongevallen en ernstig of
dodelijk letsel veroorzaken. Ook kan de auto
over de kop slaan. Rijd voorzichtig.
20_MP_UG_NL_EU_t.book Page 2
7
RUITENWISSERS EN -SPROEIERS ........... 36
Bediening van de ruitenwissers ........ 36
Regensensor — indien aanwezig ..... 37
Ruitenwisser/sproeier achterruit ...... 38
KLIMAATREGELING ................................ 38
Overzicht handmatige klimaatregeling
met touchscreen............................. 39 Functies van de klimaatregeling ....... 44
Automatische temperatuurregeling
(ATC) ........................................... 45 Aanwijzingen voor de bediening ...... 46
RAMEN ................................................. 47
Bedieningselementen voor de
elektrische raambediening ............... 47 De functie "Automatisch omlaag" ..... 47
Automatische sluitfunctie met
klembeveiliging .............................. 47 Raamblokkeerschakelaar ................. 48
Windgeruis .................................... 48
ELEKTRISCH BEDIENBAAR ZONNEDAK MET
ELEKTRISCH BEDIENDE ZONWERING —
INDIEN AANWEZIG ................................ 48
Zonnedak openen ........................... 49
Zonnedak openen — ventilatie ......... 49
Zonnedak sluiten ............................ 50
Openen elektrisch bediende
zonwering ...................................... 50 Elektrisch bediende zonwering
sluiten ........................................... 50 Klembeveiliging ............................. 51
Onderhoud schuifdak...................... 51
Werking bij uitgeschakeld contact .... 51
MOTORKAP ...........................................51
De motorkap openen ...................... 51
Motorkap sluiten ............................ 52
ACHTERKLEP .........................................52
Openen ......................................... 52
Sluiten .......................................... 53
Elektrisch bediende achterklep —
indien aanwezig ............................. 53
BOORDAPPARATUUR ..............................55
Voedingsuitgangen ........................ 55
Spanningsomvormer — indien
aanwezig ....................................... 57
IMPERIAAL — INDIEN AANWEZIG .......... 57
MILIEUBESCHERMINGSSYSTEMEN —
INDIEN AANWEZIG .................................58
UW INSTRUMENTENPANEEL LEREN KENNEN
DISPLAY IN DE INSTRUMENTENGROEP ....60
Locatie en bedieningselementen
display in de instrumentengroep ..... 60 Dieseldisplays ................................ 61
Berichten roetfilter dieselmotor
(DPF) ........................................... 61 Meldingen brandstofsysteem ........... 62
BOORDCOMPUTER .................................64 WAARSCHUWINGSLAMPJES EN
MELDINGEN ...........................................64
Rode waarschuwingslampjes ............64
Gele waarschuwingslampjes .............68
Gele controlelampjes .......................73
Groene controlelampjes ...................75
Witte controlelampjes ......................76
Blauwe controlelampjes ...................77
Grijze controlelampjes .....................78
BOORDDIAGNOSESYSTEEM — OBD II ......78
Boorddiagnosesysteem (OBD II)
en cyberveiligheid ...........................78
VEILIGHEID
VEILIGHEIDSVOORZIENINGEN ..................80
Antiblokkeersysteem (ABS) .............80
Elektronisch remregelsysteem
(EBC) ...........................................81
ONDERSTEUNENDE RIJSYSTEMEN ...........89
Dodehoekbewaking — indien
aanwezig ........................................89 Forward Collision Warning (FCW) met
risicobeperking — indien aanwezig ...93 Bandenspanningscontrolesysteem
(TPMS) .........................................96
20_MP_UG_NL_EU_t.book Page 7
65
Waarschuwingslampje voor het remsysteem
Dit waarschuwingslampje geeft
verschillende functies van het
remsysteem aan, zoals het
remvloeistofpeil en het aantrekken
van de handrem. Als het waarschuwings -
lampje voor het remsysteem gaat branden, is
het mogelijk dat de handrem is aange -
trokken, het vloeistofpeil in het remvloei -
stofreservoir te laag is of dat zich een
probleem voordoet met het ABS-systeem.
Als het lampje blijft branden wanneer de
handrem niet is aangetrokken en het
remvloeistofpeil in het reservoir van de
hoofdremcilinder zich ter hoogte van het
Full-merkteken bevindt, kan er sprake zijn
van een storing in het hydraulische remcir -
cuit of is er een probleem met de rembe -
krachtiging gedetecteerd door het
ABS-systeem / elektronisch stabiliteitsregel -
systeem (ESC). In dat geval blijft het lampje
branden tot de oorzaak is verholpen. Als het
probleem verband houdt met de rembekrach -
tiging, zal de ABS-pomp actief zijn tijdens
het remmen en voelt u mogelijk een trilling
in het rempedaal.
De dubbel uitgevoerde remcircuits zorgen
voor reserve-remvermogen als ergens een storing optreedt in het hydraulisch systeem.
Als er in één helft van het dubbele remsy
-
steem sprake is van lekkage, geeft het waar -
schuwingslampje voor het remsysteem dit
aan; het lampje gaat branden wanneer het
remvloeistofpeil in de hoofdcilinder is
gedaald tot onder een bepaald niveau.
Het lampje blijft branden tot de oorzaak is
verholpen.
OPMERKING:
Het lampje kan bij het nemen van een
scherpe bocht even knipperen, doordat dan
het vloeistofpeil verandert. Breng de auto
naar de dealer voor onderhoud en laat het
remvloeistofpeil controleren.
Als een storing van het remsysteem wordt
aangegeven, laat de auto dan onmiddellijk
repareren. Auto’s die met een ABS-systeem zijn uitge
-
rust, beschikken ook over elektronische
remkrachtverdeling (EBD). Bij een storing
van EBD, gaat het waarschuwingslampje
voor het remsysteem branden, samen met
het ABS-lampje. Het ABS-systeem moet dan
onmiddellijk worden gerepareerd.
U kunt de werking van het waarschuwings -
lampje voor het remsysteem controleren door
de contactschakelaar van de stand OFF in de
stand ON/RUN te zetten. Het lampje moet
dan gedurende ongeveer vier seconden
branden. Het lampje moet vervolgens doven,
tenzij de handrem is aangetrokken of een
storing van het remsysteem is gedetecteerd.
Als het lampje niet gaat branden, moet u het
lampje door een erkende dealer laten contro -
leren.
Het lampje gaat ook branden als de handrem
wordt aangetrokken wanneer de contactscha -
kelaar in de stand ON/RUN staat.
OPMERKING:
Dit lampje geeft dan alleen aan dat de
handrem is aangetrokken. Het geeft niet aan
hoe krachtig de handrem is aangetrokken.
WAARSCHUWING!
Blijven doorrijden terwijl het rode
waarschuwingslampje voor het remsysteem
brandt, is gevaarlijk. Een deel van het
remsysteem is mogelijk defect. De remweg
wordt dan langer. U kunt een aanrijding
veroorzaken. Laat de auto onmiddellijk
controleren.
20_MP_UG_NL_EU_t.book Page 65
UW INSTRUMENTENPANEEL LEREN KENNEN
68
Waarschuwingslampje
versnellingsbaktemperatuur — indien
aanwezig
Dit waarschuwingslampje gaat
branden om te waarschuwen voor
een hoge temperatuur van de trans-
missievloeistof. Dit kan gebeuren
bij veeleisend gebruik, zoals het trekken van
een aanhanger. Als dit lampje gaat branden,
moet u het voertuig stoppen en de motor
stationair of iets sneller laten draaien met de
versnellingsbak in PARK (P) of NEUTRAL
(N), totdat het lampje uitgaat. Zodra het
lampje uitgaat, kunt u weer normaal rijden.
Waarschuwingslampje alarmsysteem —
indien aanwezig
Dit lampje knippert snel gedurende
circa 15 seconden, wanneer het
alarmsysteem wordt ingeschakeld,
en knippert vervolgens langzaam
totdat het alarmsysteem wordt uitgescha -
keld.
Gele waarschuwingslampjes
Waarschuwingslampje
antiblokkeerremsysteem (ABS)
Dit waarschuwingslampje is een
indicator van het ABS-systeem. Het
lampje gaat branden wanneer u het
contact in de stand ON/RUN of
ACC/ON/RUN zet en kan daarna nog vier
seconden blijven branden.
Als het ABS-lampje tijdens het rijden blijft of
gaat branden, wijst dit erop dat het
ABS-gedeelte van het remsysteem niet func -
tioneert en dat onderhoud zo snel mogelijk
moet worden uitgevoerd. Het gewone remsy -
steem zal echter normaal functioneren ervan
uitgaande dat het waarschuwingslampje
remsysteem niet brandt. Wanneer het ABS-lampje niet gaat branden
als het contact in de stand ON/RUN of ACC/
ON/RUN wordt gezet, moet het remsysteem
worden gecontroleerd door een erkende
dealer.
Storingslampje elektronische parkeerrem
Dit waarschuwingslampje gaat
branden om aan te geven dat de
elektronische parkeerrem niet
correct werkt en moet worden nage
-
keken. Neem contact op met een erkende
dealer.
Waarschuwingslampje ESC actief — indien
aanwezig
Dit waarschuwingslampje geeft aan
wanneer het elektronisch stabili -
teitsregelsysteem actief is. Het
controlelampje van het elektronisch
stabiliteitsregelsysteem (ESC) in de instru -
mentengroep gaat branden wanneer het
contact in de stand ON/RUN of ACC/ON/
RUN wordt gezet en ESC actief is. Als de
motor draait, behoort dit lampje uit te gaan.
Wanneer het controlelampje ESC continu
blijft branden terwijl de motor draait, is een
storing gedetecteerd in het ESC-systeem. Als
het waarschuwingslampje blijft branden
WAARSCHUWING!
Als u door blijft rijden terwijl het bij het
lampje voor de versnellingsbaktemperatuur
brandt, kan de vloeistof overkoken, in
aanraking komen met hete motor- of
uitlaatonderdelen en brand veroorzaken.
LET OP!
Als u door blijft rijden terwijl het lampje
voor de versnellingsbaktemperatuur
brandt, kan de versnellingsbak ernstig
beschadigd of defect raken.
20_MP_UG_NL_EU_t.book Page 68
80
(Vervolgd)
VEILIGHEID
VEILIGHEIDSVOORZIE-
NINGEN
Antiblokkeersysteem (ABS)
Het ABS-systeem zorgt voor extra voertuig -
stabiliteit en meer remwerking onder de
meeste remomstandigheden. Het systeem
voorkomt automatisch het blokkeren van de
wielen en verbetert de beheersbaarheid van
het voertuig tijdens remmen.
Het ABS-systeem voert een zelftest uit om te
controleren of het ABS naar behoren functi -
oneert telkens wanneer de auto wordt gestart
en wordt gereden. Tijdens de zelftest hoort u
mogelijk ook een zacht klikkend geluid en
enkele hieraan gerelateerde motorgeluiden.
ABS wordt geactiveerd wanneer het systeem
detecteert dat één of meer wielen beginnen
te blokkeren tijdens het remmen. Als de auto
over ijs, sneeuw, grint, kuilen, spoorrails of
voorwerpen rijdt of wanneer u een noodstop
maakt neemt de kans dat ABS ingrijpt toe.
Wanneer het ABS-systeem actief is, kunt u
dit als volgt merken:
Geluid van de ABS-pompmotor (deze kan
nog korte tijd blijven draaien nadat de
auto al tot stilstand is gekomen)
de magneetkleppen maken klikgeluiden,
u voelt pulsaties in het rempedaal,
Het rempedaal daalt iets bij de eindaan -
slag
Dit zijn normale kenmerken van het
ABS-systeem.
ABS is ontworpen voor gebruik met originele
banden (OEM). Wijziging kan leiden tot
verminderde prestaties van het ABS.
ABS-waarschuwingslampje
Het gele ABS-waarschuwingslampje gaat
branden wanneer het contact in de stand
ON/RUN staat en kan daarna nog vier
seconden blijven branden.
WAARSCHUWING!
Het ABS-systeem bevat geavanceerde
elektronica die mogelijk gevoelig is voor
storingen van onjuist geïnstalleerde of
krachtige zendapparatuur. Dergelijke
storingen kunnen ertoe leiden dat de
werking van het ABS-systeem volledig
uitvalt. Dergelijke apparatuur mag
uitsluitend door bevoegde vakmensen
worden geïnstalleerd.
Pompend remmen heeft op het
ABS-systeem een averechtse uitwerking.
De effectieve remkracht wordt hierdoor
verminderd en het risico van een ongeval
neemt toe. Pompend remmen verlengt
de remweg. Wanneer u moet afremmen
of stoppen, trap dan alleen stevig het
rempedaal in.
Met het ABS-systeem wordt niet voor-
komen dat de auto onderworpen blijft
aan de wetten van de natuur. De effecti -
viteit van de remmen wordt door ABS
niet verder verhoogd dan de remmen,
banden en grip van de auto toelaten.
Het ABS voorkomt geen ongelukken ten
gevolge van bijvoorbeeld te hoge snel -
heden in bochten, te weinig afstand
houden of aquaplaning.
Gebruik de mogelijkheden van een auto
met ABS nooit op een roekeloze of risico-
volle wijze die de veiligheid van de
bestuurder of anderen in gevaar brengt.
WAARSCHUWING! (Vervolgd)
20_MP_UG_NL_EU_t.book Page 80
81
Als het ABS-waarschuwingslampje tijdens
het rijden blijft of gaat branden, wijst dit
erop dat het ABS-gedeelte van het remsy-
steem niet functioneert en dat onderhoud
nodig is. Het gewone remsysteem zal echter
normaal functioneren wanneer het
ABS-waarschuwingslampje brandt.
Wanneer het ABS-waarschuwingslampje
brandt, moet u het remsysteem zo spoedig
mogelijk laten controleren om weer van de
voordelen van ABS te kunnen profiteren. Als
het ABS-waarschuwingslampje niet gaat
branden wanneer het contact in de stand
ON/RUN is gezet, moet u het lampje zo snel
mogelijk laten repareren.
Elektronisch remregelsysteem (EBC)
Uw auto is uitgerust met een geavanceerde
elektronische remkrachtregeling (EBC). Dit
systeem bestaat uit een elektronische
remkrachtverdeling (EB), antiblokkeersys -
teem (ABS), een remassistent (Brake Assist
System (BAS)), Hill Start Assist (HSA), een
tranctieregelsysteem (Traction Control
System (TCS)), elektronische stabiliteitsre -
geling (ESC), elektronische kantelbeveiliging
(Electronic Roll Mitigation (ERM)). Deze
systemen werken samen zodat de auto stabiel en bestuurbaar is bij verschillende
rijomstandigheden.
Uw voertuig is mogelijk ook uitgerust met
Ready Alert Braking (RAB), Rain Brake
Support (RBS), Trailer Sway Control (TSC),
Hill Descent Control (HDC) en Dynamic
Steering Torque (DST).
Remassistent (BAS)
De remassistent (BAS) is ontworpen om de
remwerking van de auto te optimaliseren
tijdens noodremsituaties. Het systeem
herkent een noodremsituatie aan de hand
van de snelheid en kracht waarmee het
rempedaal wordt ingetrapt en optimaliseert
de remdruk dienovereenkomstig. Dit draagt
bij aan een verkorting van de remweg. Het
BAS-systeem vult het ABS-systeem aan.
Wanneer u het rempedaal zeer snel intrapt,
is de assistentie van het BAS-systeem opti
-
maal. Om van het systeem te profiteren moet
u aanhoudend remdruk uitoefenen tijdens
het stoppen (niet "pompend" remmen).
Verminder de druk op het rempedaal niet,
tenzij u niet langer hoeft te remmen. Zodra u
het rempedaal loslaat, wordt het
BAS-systeem uitgeschakeld.
Waarschuwingslampje remsysteem
Het rode waarschuwingslampje van het
remsysteem gaat branden wanneer u het
contact in de stand ON/RUN zet en kan
daarna nog vier seconden blijven branden.
Als het waarschuwingslampje van het remsy -
steem tijdens het rijden aan blijft of gaat
branden, wijst dit erop dat het remsysteem
niet functioneert en dat onmiddellijk onder -
houd nodig is. Als het waarschuwingslampje
van het remsysteem niet gaat branden
wanneer u het contact in de stand ON/RUN
zet, moet u het lampje zo snel mogelijk laten
repareren.
WAARSCHUWING!
Met het BAS-systeem wordt niet voorkomen
dat de auto onderworpen blijft aan de wetten
van de natuur en het systeem zorgt evenmin
voor meer grip op het wegdek. BAS kan geen
ongevallen voorkomen, zeker geen
ongevallen die worden veroorzaakt door te
hoge snelheden in bochten, het rijden op
zeer glad wegdek, of aquaplaning. Gebruik
de mogelijkheden van een auto met BAS
nooit op een roekeloze of risicovolle wijze die
de veiligheid van uzelf of anderen in gevaar
brengt.
20_MP_UG_NL_EU_t.book Page 81
VEILIGHEID
82
Dynamic Steering Torque (DST)
Dynamic Steering Torque (DTS) is een
functie van het elektronisch stabiliteitsregel-
systeem (ESC) en de elektrische stuurbe -
krachtiging (EPS) die een voelbare
waarschuwing op het stuurwiel geeft onder
bepaalde rijomstandigheden waarbij de
ESC-module instabiliteit van het voertuig
detecteert. De voelbare waarschuwing op het
stuurwiel is alleen bedoeld om de bestuurder
te wijzen op optimaal stuurgedrag voor het
bereiken/handhaven van voertuigstabiliteit.
De bestuurder merkt alleen dat de functie is
ingeschakeld als de voelbare waarschuwing
op het stuurwiel wordt gegeven.
OPMERKING:
De DST-functie is alleen bedoeld om de
bestuurder te wijzen op de juiste hande -
lingen via rukjes aan het stuurwiel. Dit bete -
kent dat de effectiviteit van de DST-functie
in hoge mate afhankelijk is van de oplettend -
heid en de reactie op de voelbare waarschu -
wing van de bestuurder. Het is van groot
belang te beseffen dat deze functie het voer -
tuig niet bestuurt, hetgeen betekent dat de
bestuurder nog steeds verantwoordelijk is
voor de besturing van het voertuig.
Elektronische remkrachtverdeling (EBD)
De elektronische remkrachtverdeling (EBD)
regelt de verdeling van het remkoppel over
de voor- en achteras door de remdruk op de
achteras te begrenzen. Dit wordt gedaan om
overmatige wielslip van de achterwielen en
instabiliteit van het voertuig te voorkomen,
en om te voorkomen dat ABS eerder ingrijpt
op de achteras dan op de vooras.
Electronic Roll Mitigation (ERM)
Door bewaking van de stuurbewegingen en
de snelheid van de auto anticipeert dit
systeem op de mogelijkheid dat een wiel
loskomt van het wegdek. Wanneer Electronic
Roll Mitigation (ERM) vaststelt dat de mate
waarin de hoek van het stuur verandert, en
de snelheid van het voertuig voldoende zijn
om het wiel op te tillen, wordt er bijgeremd
en kan het motorvermogen worden vermin -
derd. Zo wordt de kans kleiner dat het wiel
wordt opgetild. ERM kan de kans op het
optillen van een wiel alleen verminderen
tijdens zeer ernstige of ontwijkende rijma -
noeuvres. Het systeem kan niet voorkomen
dat het wiel wordt opgetild als gevolg van
andere factoren, zoals de staat van de weg,
het verlaten van de rijbaan of het raken van
objecten of andere voertuigen.
Elektronisch stabiliteitsregelsysteem (ESC)
Het elektronisch stabiliteitssysteem (ESC)
zorgt onder diverse rijomstandigheden voor
een betere controle over de rijrichting en
meer stabiliteit van het voertuig. ESC corri -
geert over- en ondersturen van het voertuig
door het/de juiste wiel(en) af te remmen. Zo
wordt tegengestuurd bij onder- of oversturen.
Ook kan het motorvermogen worden vermin -
derd om het voertuig te helpen bij het hand -
haven van de juiste rijrichting.
WAARSCHUWING!
Er zijn veel factoren, zoals de belading van
het voertuig en de weg- en
rijomstandigheden, die ervoor kunnen
zorgen dat een wiel wordt opgetild of het
voertuig kantelt. Het ERM-systeem kan
niet in alle gevallen voorkomen dat een
wiel wordt opgetild of de auto kantelt, met
name niet wanneer de rijbaan wordt
verlaten of wanneer er objecten of andere
voertuigen worden geraakt. Gebruik de
mogelijkheden van een auto met ERM
nooit op een roekeloze of gevaarlijke wijze
die de veiligheid van de bestuurder of
anderen in gevaar brengt.
20_MP_UG_NL_EU_t.book Page 82
113(Vervolgd)
Werking frontairbags
De frontairbags zijn ontworpen om extra
bescherming te bieden als aanvulling op de
veiligheidsgordels. Frontairbags zijn niet
bedoeld voor het verminderen van het risico
op letsel bij botsingen van achteren,
botsingen van opzij of over de kop slaan. De
frontairbags worden niet bij alle frontale
botsingen geactiveerd. Dit geldt ook voor
sommige frontale botsingen die ernstige
schade aan het voertuig tot gevolg hebben,
zoals bepaalde aanrijdingen tegen palen,
aanrijdingen waarbij de auto onder een
vrachtwagen terechtkomt en aanrijdingen
onder een hoek.Daarentegen kunnen frontairbags, afhanke
-
lijk van de aard van de botsing en de plaats
waar het voertuig wordt geraakt, opgeblazen
worden bij aanrijdingen die geringe schade
aan de voorkant van het voertuig tot gevolg
hebben, maar die aanvankelijk een grote
afname van de snelheid veroorzaken.
Omdat airbagsensoren de vertraging van het
voertuig in de loop van de tijd meten, zijn de
snelheid van het voertuig en de schade op
zichzelf geen goede indicatoren voor de
noodzaak van het wel of niet opblazen van
een airbag.
Veiligheidsgordels zijn bij alle ongevallen
noodzakelijk voor uw bescherming en om uw
lichaam in de juiste positie te houden, uit de
buurt van een airbag die wordt opgeblazen.
De controller van het beveiligingssysteem
voor inzittenden (OCR) zendt een signaal
naar de opblaasmodules wanneer een
botsing wordt gedetecteerd waarbij de fron -
tairbags moeten worden geactiveerd. Een
grote hoeveelheid niet-giftig gas wordt gege -
nereerd om de frontairbags op te blazen.
Het afdekpaneel op de stuurwielnaaf en op
de rechterbovenzijde van het instrumenten -
paneel komen los en worden verwijderd
terwijl de airbags volledig worden opge -blazen. De frontairbags worden binnen een
oogwenk volledig opgeblazen. De frontair
-
bags lopen vervolgens snel leeg terwijl ze de
bestuurder en de voorpassagier bescherming
bieden.
Passagiersairbag uitschakelen — indien
aanwezig
Met dit systeem kan de bestuurder de
geavanceerde frontairbag aan passagiers -
zijde uitschakelen (UIT) als een kinderzitje
op de voorstoel moet worden geplaatst.
Schakel de geavanceerde frontairbag aan
passagierszijde alleen uit (UIT) als het abso -
luut noodzakelijk is voor het plaatsen van
een kinderzitje op de voorstoel. Kinderen van
12 jaar en jonger moeten altijd goed vastge -
gespt op de achterbank zitten. Statistieken
tonen aan dat kinderen beter beschermd zijn
wanneer ze op de achterbank zijn vastge -
gespt en niet op de voorstoelen. (Raadpleeg
de paragraaf "Kinderzitjes" in dit hoofdstuk
voor meer informatie.)
Als u alleen op de airbags vertrouwt, kan
dit bij een aanrijding leiden tot ernstig
letsel. De airbags werken in combinatie
met uw veiligheidsgordel om u op de
juiste wijze te beschermen. Bij sommige
aanrijdingen worden de airbags niet
opgeblazen. Draag uw veiligheidsgordels
altijd, ook als uw auto is uitgerust met
airbags.
WAARSCHUWING! (Vervolgd)
WAARSCHUWING!
Een UITGESCHAKELDE (OFF) geavan -
ceerde frontairbag aan passagierszijde is
gedeactiveerd en wordt niet opgeblazen
bij een botsing.
20_MP_UG_NL_EU_t.book Page 113