Page 33 of 370

31
OPMERKING:
De hoofdsteunen mogen uitsluitend door
bevoegde monteurs worden verwijderd en
alleen voor onderhoudswerkzaamheden. Als
een hoofdsteun verwijderd moet worden,
neem dan contact op met een erkende
dealer.
Hoofdsteunen achterin
De hoofdsteunen achterin hebben twee
standen: omhoog en omlaag. Als de
middelste stoel in gebruik is, moet de hoofd-
steun in de hoge stand staan. Als de
middelste stoel niet in gebruik is, kan de hoofdsteun worden verlaagd, zodat de
bestuurder maximaal zicht heeft.
Trek aan de hoofdsteunen om ze te verhogen.
Als u de hoofdsteun wilt verlagen, drukt u op
de verstelknop onder aan de hoofdsteun en
drukt u de hoofdsteun naar beneden.
Knop voor afstelling buitenste hoofdsteun
OPMERKING:
De hoofdsteunen mogen uitsluitend door
bevoegde monteurs worden verwijderd en
alleen voor onderhoudswerkzaamheden. Als
een hoofdsteun verwijderd moet worden,
neem dan contact op met een erkende dealer.
STUURWIEL
Verstelbare stuurkolom
Met deze functie kunt u de stuurkolom in de
hoogte verstellen. U kunt de stuurkolom ook
in de lengte verstellen. De hendel voor de
lengte- en hoogteverstelling bevindt zich
onder het stuur aan het einde van de stuur -
kolom.
Hendel voor lengte- en hoogteverstelling
Duw de hendel omlaag (in de richting van de
vloer) om de stuurkolom te ontgrendelen. Om
de stuurkolom in de hoogte te verstellen
beweegt u het stuur omhoog of omlaag naar
de gewenste positie. Om de stuurkolom in de
lengte te verstellen trekt u het stuur naar
buiten of duwt u het naar binnen naar de
gewenste positie. Om de stand van de stuur -
WAARSCHUWING!
Alle inzittenden, inclusief de bestuurder,
mogen de auto niet besturen en niet in
de auto zitten totdat de hoofdsteunen in
de juiste stand staan om het risico op
nekletsel bij een botsing te minimali-
seren.
De hoofdsteunen mogen nooit worden
afgesteld tijdens het rijden. Rijden in
een auto zonder hoofdsteunen of met
onjuist afgestelde hoofdsteunen kan
leiden tot ernstig of zelfs dodelijk letsel
in het geval van een aanrijding.
WAARSCHUWING!
ALLE hoofdsteunen MOETEN weer in het
voertuig worden aangebracht om de
inzittenden afdoende te beschermen.
20_MP_UG_NL_EU_t.book Page 31
Page 34 of 370

UW VOERTUIG LEREN KENNEN
32
kolom te vergrendelen, drukt u de bediening-
shendel omhoog totdat deze volledig is
vergrendeld.
Stuurverwarming — indien aanwezig
Het stuurwiel is voorzien van een verwar -
mingselement dat bij koud weer uw handen
verwarmt. De stuurverwarming kent slechts
één temperatuurinstelling. Nadat de stuur -
verwarming is ingeschakeld, blijft deze aan
totdat de bestuurder deze uitschakelt. De
stuurverwarming wordt mogelijk niet inge -
schakeld als het stuur al warm is.
De bedieningsknop van de stuurverwarming
bevindt zich op het middelste instrumenten -
paneel onder het touchscreen. Er zijn ook
schermtoetsen in het scherm "Climate" (klimaat) of het scherm "Controls" (bedie
-
ningselementen) van het touchscreen.
Druk één keer op de stuurverwar -
mingstoets om het verwarmingsele -
ment in te schakelen.
Druk nogmaals op de stuurverwar -
mingstoets om het verwarmingsele -
ment uit te schakelen.
OPMERKING:
De stuurverwarming werkt alleen als de
motor draait.
Uitvoeringen met op afstand bediend
startsysteem
Bij uitvoeringen met een op afstand bediend
startsysteem kunt u programmeren dat de
stuurverwarming wordt ingeschakeld tijdens
het starten op afstand.
Deze functie kan worden geprogrammeerd
via het Uconnect systeem. Raadpleeg de
paragraaf "Instellingen van Uconnect" in het
hoofdstuk "Multimedia" in het instructie -
boekje voor meer informatie.
BUITENVERLICHTING
Multifunctionele hendel
Met multifunctionele hendel bedient u de
richtingaanwijzers, het dim- en grootlicht en
het lichtsignaal. De multifunctionele hendel
bevindt zich aan de linkerzijde van de stuur -
kolom.
WAARSCHUWING!
Verstel het stuur niet tijdens het rijden.
Verstellen van de stuurkolom tijdens het
rijden of rijden als de stuurkolom niet is
vergrendeld, kan ertoe leiden dat de
bestuurder de macht over het stuur
verliest. Als u deze waarschuwing niet
opvolgt, kan dit ernstig en zelfs dodelijk
letsel tot gevolg hebben.
WAARSCHUWING!
Personen die geen pijn op de huid
kunnen voelen als gevolg van ouderdom,
chronische ziekte, diabetes, rugletsel,
medicatie, alcoholgebruik, uitputting of
een andere lichamelijke conditie,
moeten voorzichtig zijn bij het gebruik
van de stuurverwarming. Deze kan zelfs
bij lage temperaturen brandwonden
veroorzaken, met name als de verwar -
ming langdurig wordt gebruikt.
Plaats geen voorwerpen op het stuur die
warmte-isolerend werken, zoals een
deken of stuurhoes. Hierdoor kan de
stuurverwarming oververhit raken.
20_MP_UG_NL_EU_t.book Page 32
Page 35 of 370

33
Koplampschakelaar
De koplampschakelaar bevindt zich links van
het instrumentenpaneel. Met deze schake-
laar bedient u de koplampen, de parkeer -
lichten, de automatische koplampen (indien
aanwezig), de instrumentenverlichting, de
mistlampen vóór en achter (indien aanwezig)
en de koplamphoogte (indien aanwezig).
Koplampschakelaar
Draai de koplampschakelaar rechtsom naar
de eerste klikstand om de parkeerlichten en
de instrumentenverlichting te bedienen. Draai de koplampschakelaar naar de tweede
klikstand om de koplampen, de parkeer
-
lichten en de instrumentenverlichting te
bedienen.
Daglichtlampen — indien aanwezig
De daglichtlampen gaan branden wanneer
de motor wordt gestart en blijft aan tenzij de
koplampen zijn ingeschakeld of het contact
is uitgeschakeld.
OPMERKING:
Indien dit is toegestaan volgens de verkeers -
regels in het land waar het voertuig is aange -
schaft, kunnen de daglichtlampen worden
in- en uitgeschakeld met het Uconnect
systeem. Raadpleeg de paragraaf "Instel -
lingen van Uconnect" in het hoofdstuk
"Multimedia" in het instructieboekje voor
meer informatie.
Schakelaar dimlicht/grootlicht
Druk de multifunctionele hendel in de rich -
ting van het instrumentenpaneel om het
grootlicht in te schakelen. Door de multi -
functionele hendel richting het stuurwiel te
trekken, wordt het dimlicht weer ingescha -
keld.
Regeling automatisch grootlicht — indien
aanwezig
Het regelsysteem van het automatisch groot -
licht zorgt voor meer licht van de koplampen
in het donker door automatische regeling van
het grootlicht met behulp van een op de voor -
ruit gemonteerde digitale camera. Deze
camera detecteert de verlichting van andere
voertuigen en zorgt ervoor dat automatisch
van grootlicht naar dimlicht wordt gescha -
keld totdat naderende voertuigen uit het
zicht van de camera zijn verdwenen.
OPMERKING:
De regeling automatisch grootlicht kan
worden in- en uitgeschakeld met het
Uconnect systeem. Raadpleeg de para-
graaf "Instellingen van Uconnect" in het
hoofdstuk "Multimedia" in het instructie-
boekje voor meer informatie.
Als de koplampen en achterlichten van
voertuigen in het blikveld van de camera
defect zijn, met modder zijn bespat of
gedeeltelijk aan het zicht worden
onttrokken, zal uw grootlicht langer blijven
branden (dichter bij het andere voertuig).
Het systeem zal ook niet correct werken
als de voorruit of cameralens zijn bedekt
met vuil, vet of andere obstakels.
1 — Draaien koplampen
2 — Hoogteverstelling koplampen
3 — Dimschakelaar instrumentenpaneel
4 — Indrukken mistlampen achter
5 — Indrukken mistlampen voor
20_MP_UG_NL_EU_t.book Page 33
Page 36 of 370

UW VOERTUIG LEREN KENNEN
34
Lichtsignaal
U kunt met uw koplampen een lichtsignaal
geven aan een ander voertuig door de multi-
functionele hendel kort naar u toe te trekken.
Hierdoor wordt het grootlicht ingeschakeld
en blijft dit ingeschakeld tot u de hendel
weer loslaat.
Automatisch inschakelende koplampen —
indien aanwezig
Dit systeem schakelt de koplampen automa -
tisch in of uit in overeenstemming met de
sterkte van het omgevingslicht. Om het
systeem in te schakelen draait u de koplamp -
schakelaar rechtsom naar de laatste stand
voor automatische bediening van de
koplampen. Als dit systeem is ingeschakeld,
is ook de uitschakelvertraging van de
koplampen ingeschakeld. Dit betekent dat
de koplampen nog maximaal 90 seconden
lang blijven branden nadat u de contactscha -
kelaar in de stand OFF hebt gezet. Om het
automatische systeem uit te schakelen draait
u de koplampschakelaar naar een andere
stand dan AUTO.
OPMERKING:
In de automatische modus gaan de
koplampen pas branden zodra de motor
draait.
Uitschakelvertraging van de koplampen
Deze functie zorgt ervoor dat u gedurende
een programmeerbare tijd tot 90 seconden
het gemak hebt van het veilige licht van de
koplampen wanneer u de auto verlaat in een
onverlichte omgeving.
Om de vertragingsfunctie in te schakelen draait
u de contactschakelaar naar de stand OFF
terwijl de koplampen nog zijn ingeschakeld.
Schakel vervolgens binnen 45 seconden de
koplampen uit. De vertragingstijd gaat in zodra
u de koplampen uitschakelt.
Als u de koplampen of parkeerlichten
inschakelt of de contactschakelaar in de
stand ACC of ON/RUN zet, wordt de vertra -
ging geannuleerd.
Wanneer u de koplampen uitschakelt voordat
u de contactschakelaar in de stand OFF zet,
gaan de koplampen op de normale manier
uit.
OPMERKING:
Als u deze functie wilt activeren, moeten
de koplampen binnen 45 seconden
voordat u de contactschakelaar in de
stand OFF zet, worden uitgeschakeld. Als
de koplampschakelaar op de stand AUTO
staat voordat u het contact op OFF zet, is het niet nodig om de koplampschakelaar
uit te zetten om Headlight Delay (uitscha-
kelvertraging van de koplampen) te acti
-
veren.
De uitschakelvertraging van de koplampen
is programmeerbaar met het Uconnect
systeem. Raadpleeg de paragraaf "Instel -
lingen van Uconnect" in het hoofdstuk
"Multimedia" in het instructieboekje voor
meer informatie.
Lichtverklikker - indien aanwezig
Als de koplampen of parkeerlichten inge -
schakeld blijven nadat de contactschakelaar
in de stand OFF is gezet, klinkt er een
geluidssignaal wanneer het bestuurderspor -
tier wordt geopend, om de bestuurder te
waarschuwen.
Voorste en achterste mistlampen - indien
aanwezig
De schakelaars voor de mistlampen zijn geïn -
tegreerd in de koplampschakelaar.
20_MP_UG_NL_EU_t.book Page 34
Page 37 of 370

35
Schakelaars mistlampen
Om de mistlampen vóór in te schakelen,
drukt u op de bovenste helft van de koplamp -
schakelaar. Om de mistlampen vóór uit te
schakelen, drukt u een tweede keer op de
bovenste helft van de koplampschakelaar.
OPMERKING:
Om de mistlampen vóór in te schakelen,
moeten eerst de parkeerlichten of het
dimlicht worden ingeschakeld.
Om de mistlampen achter in te schakelen,
drukt u op de onderste helft van de koplamp -
schakelaar. Om de mistlampen achter uit te
schakelen, drukt u een tweede keer op de
onderste helft van de koplampschakelaar. OPMERKING:
Om de mistachterlichten in te schakelen,
moeten eerst de dimlichten of de mist
-
lampen vóór zijn ingeschakeld. Als het voer -
tuig alleen is uitgerust met
mistachterlichten, is er slechts één knop
aanwezig in het midden van de koplamp -
schakelaar. Druk eenmaal op de knop om de
mistachterlichten in te schakelen en druk
nogmaals op de knop om ze uit te schakelen.
Wanneer de mistlampen zijn ingeschakeld,
brandt een indicatielampje in de instrumen -
tengroep branden.
Richtingaanwijzers
Beweeg de multifunctionele hendel op of
neer om te controleren of de pijlen aan beide
zijden op het display in de instrumenten -
groep gaan knipperen, wat betekent dat de
richtingaanwijzers voor en achter naar
behoren werken.
OPMERKING:
Als een van de lampjes blijft branden en
niet knippert, of als een van de lampjes
zeer snel knippert, controleer dan aan de
buitenzijde van de auto of een lamp defect
is. Wanneer een van de richtingaanwijzers
niet gaat branden wanneer u de hendel beweegt, is waarschijnlijk de desbetref
-
fende lamp defect.
Als u meer dan 1 mijl (1,6 km) hebt
gereden met ingeschakelde richtingaan -
wijzer, verschijnt het bericht "Turn Signal
On" (richtingaanwijzer aan) op het display
in de instrumentengroep en klinkt er een
continu geluidssignaal.
Wanneer de daglichtlampen zijn ingescha-
keld en een richtingaanwijzer is geacti -
veerd, wordt de daglichtlamp aan de zijde
van de knipperende richtingaanwijzer
uitgeschakeld. De daglichtlamp gaat weer
aan wanneer de richtingaanwijzer wordt
uitgeschakeld.
Systeem voor het afstemmen van de
lichtbundelhoogte — indien aanwezig
Met dit systeem zijn de koplampen altijd
correct afgesteld, ongeacht de belading van
de auto.
De schakelaar bevindt zich op het instru -
mentenpaneel, naast de dimmerknop.
1 — Schakelaar mistlampen voor
2 — Schakelaar mistlampen achter
20_MP_UG_NL_EU_t.book Page 35
Page 38 of 370

UW VOERTUIG LEREN KENNEN
36
Bedieningsschakelaar voor hoogteverstelling van koplampen
Draai de schakelaar tot het cijfer overeen -
komstig de in de volgende tabel weergegeven
belading tegenover het controlelampje op de
schakelaar staat.
Accuspaarfunctie
Om te voorkomen dat de accu leeg raakt,
wordt de interieurverlichting 10 minuten
nadat u het contact in de stand OFF hebt
gezet automatisch uitgeschakeld. Dit
gebeurt als de interieurverlichting handmatig
werd ingeschakeld of als een portier is
geopend.
RUITENWISSERS EN
-SPROEIERS
De bedieningselementen voor de ruiten -
wisser/-sproeier bevinden zich op de hendel
voor de ruitenwisser/-sproeier aan de rechter -
zijde van de stuurkolom. De voorruitenwis -
sers worden bediend door een schakelaar te
bedienen op het uiteinde van de hendel.
Raadpleeg "Ruitenwisser/-sproeier achter -
ruit" in deze paragraaf voor informatie over
de achterruitwisser/-sproeier. Bedieningshendel ruitenwissers/-sproeier
Bediening van de ruitenwissers
Draai het uiteinde van de hendel naar een
van de eerste twee klikstanden voor de inter
-
valstand. Het wisinterval bij de eerste inter -
valstand is 10 seconden. Het wisinterval bij
de tweede intervalstand is afhankelijk van de
voertuigsnelheid. Draai naar de derde
klikstand voor een lage wissnelheid en de
vierde voor een hoge wissnelheid.
0 /1 Alleen bestuurder, of bestuur
-
der en voorpassagier.
2 Alle zitplaatsen bezet, en een gelijkmatig verdeelde lading in de bagageruimte. Het totale gewicht van passagiers plus
lading blijft onder het maxi -
male laadgewicht van de auto.
3 Bestuurder, en een gelijkmatig verdeelde lading in de bagage -
ruimte. Het totale gewicht van bestuurder plus lading blijft
beneden het maximale laadge -
wicht van de auto.
20_MP_UG_NL_EU_t.book Page 36
Page 39 of 370

37
Bediening van de ruitenwissers
OPMERKING:
Bedien de ruitenwissers niet wanneer de
bladen van de voorruit zijn opgeheven.
Werking van de ruitensproeier
Als u de ruitensproeier wilt inschakelen,
trekt u de hendel naar u toe en houdt u de
hendel ingedrukt zolang het sproeien nodig
is. Als u aan de hendel trekt terwijl de inter -valstand actief is, voeren de ruitenwissers,
nadat u de hendel hebt losgelaten, meerdere
wisbewegingen uit en keren vervolgens terug
naar de eerder geselecteerde intervalstand.
Wasem
Duw de hendel omhoog naar de stand MIST
en laat hem los voor één wisbeweging.
OPMERKING:
De MIST-functie schakelt de sproeierpomp
niet in. Er wordt daarom geen ruitensproeier
-
vloeistof op de voorruit gesproeid. De
wisfunctie moet worden gebruikt om ruiten -
sproeiervloeistof op de voorruit te sproeien.
Regensensor — indien aanwezig
Deze voorziening detecteert regen of sneeuw
op de voorruit en schakelt automatisch de
ruitenwissers in. De functie is vooral handig
wanneer spatwater van de weg of water dat
van de ruitenwissers van een voorliggende
auto wordt geblazen, op de voorruit terecht -
komt. Draai het uiteinde van de multifuncti -
onele hendel naar een van de twee standen
om deze functie te activeren.
De gevoeligheid van het systeem kan worden
ingesteld met de multifunctionele hendel.
Wisserintervalstand één is het minst gevoelig
en wisserintervalstand twee is het meest
gevoelig. Zet de ruitenwisserschakelaar in de
stand O (off (uit)) als u het systeem niet wilt
gebruiken.
OPMERKING:
De regensensor werkt niet wanneer de
ruitenwisserschakelaar in de stand voor
lage of hoge snelheid staat.
Als er ijs of opgedroogd zout water op de
voorruit aanwezig is, werkt de regensensor
mogelijk niet goed.
LET OP!
Verwijder altijd achtergebleven sneeuw als
die verhindert dat de wisserbladen
terugkeren naar de ruststand. Wanneer de
ruitenwisserschakelaar is uitgezet en de
wisserbladen niet kunnen terugkeren naar
de ruststand, kan dat schade toebrengen
aan de ruitenwissermotor.
WAARSCHUWING!
Een plotselinge verslechtering van het
zicht door de voorruit kan tot aanrijdingen
leiden. Mogelijk ziet u andere voertuigen
of obstakels over het hoofd. Voorkom
plotselinge ijsvorming op de voorruit door
de voorruit eerst te verwarmen met de
ontdooi-inrichting voordat u de
ruitensproeier gebruikt.
20_MP_UG_NL_EU_t.book Page 37
Page 40 of 370

UW VOERTUIG LEREN KENNEN
38
Het gebruik van was- of siliconenhou-
dende producten kan de prestaties van de
regensensor beïnvloeden.
De regensensor kan worden in- en uitge-
schakeld met het Uconnect systeem, raad -
pleeg de paragraaf "Instellingen van
Uconnect" in het hoofdstuk "Multimedia"
in het instructieboekje voor meer infor -
matie.
Het regensensorsysteem is voorzien van
beschermfuncties voor de wisserbladen en
-armen en werkt niet onder de volgende
omstandigheden:
Verandering stand van het contact — Als het
regensensorsysteem is ingeschakeld en
het contact wordt uit- en ingeschakeld,
wordt de automatische inschakeling van
de ruitenwissers onderdrukt totdat de rijs-
nelheid hoger is dan 3 mph (5 km/u) of de
ruitenwisserschakelaar uit en weer in de
intervalstand wordt gezet.
Versnellingsbak in neutraalstand — Het
regensensorsysteem werkt niet als de
versnellingsbak in de neutraalstand staat
bij snelheden van 3mph (5 km/u) of
minder, tenzij de ruitenwisserschakelaar in een andere stand wordt gezet of de
versnellingshendel uit de neutraalstand
wordt gezet.
In de modus Starten op afstand
— Op voer-
tuigen die zijn uitgerust met de functie
voor starten op afstand werkt de regen -
sensor niet als het voertuig in de modus
Starten op afstand staat. Als de
bestuurder in het voertuig zit en de
contactschakelaar in de stand ON/RUN
heeft gezet, dan kan de werking van de
regensensor worden hervat als deze is
geselecteerd en er geen andere belemme-
rende omstandigheden zijn (eerder
vermeld).
Ruitenwisser/sproeier achterruit
De bedieningselementen voor de ruiten -
wisser/-sproeier van de achterruit bevinden
zich op de hendel voor de ruitenwisser/
-sproeier aan de rechterzijde van de stuur -
kolom. De ruitenwisser/sproeier van de
achterruit kan worden bediend door aan de
schakelaar in het midden van de hendel te
draaien. Draai het middendeel van de hendel naar
boven in de eerste stand voor intervalbedrijf
en in de tweede stand voor continu bedrijf
van de achterruitwisser.
Als u de ruitensproeier wilt inschakelen,
duwt u de hendel naar voren en houdt u de
hendel ingedrukt zolang het sproeien nodig
is. Als u tegen de hendel duwt terwijl de
ruitenwissers zijn uitgeschakeld, voeren de
ruitenwissers enkele wisbewegingen uit en
worden ze vervolgens weer uitgeschakeld.
KLIMAATREGELING
Met behulp van de klimaatregeling kunt u de
temperatuur, de luchtstroom en de verdeling
ervan in het voertuig nauwkeurig regelen. De
bedieningselementen bevinden zich op het
aanraakscherm (indien aanwezig) en op het
instrumentenpaneel, onder de radio.
20_MP_UG_NL_EU_t.book Page 38