Page 169 of 370

167
STOP/START-SYSTEEM -
INDIEN AANWEZIG
De Stop/Start-functie is ontwikkeld om
brandstof te besparen. Het systeem stopt de
motor automatisch tijdens een stop, wanneer
aan alle voorwaarden is voldaan. Door het
rempedaal of het koppelingspedaal los laten
of het gaspedaal in te trappen, zal de motor
automatisch opnieuw worden gestart.
Bedrijfsmodi
Motorstopmodus
Modellen met handgeschakelde versnel-
lingsbak:
Als het voertuig stilstaat, stopt de motor als
de transmissie in de neutraalstand staat en
het koppelingspedaal is losgelaten.
Modellen met automatische transmissie:
Als het voertuig stilstaat en het rempedaal is
ingedrukt, schakelt de motor uit als de scha -
kelhendel in een andere stand staat dan
REVERSE.
In het geval van een heuvelopwaartse stop
wordt de motor niet uitgeschakeld en wordt
de functie "Hill Start Assist" ingeschakeld
(werkt alleen als de motor draait).
Het waarschuwingslampje op het instrumen -
tenpaneel licht op om aan te geven dat de
motor is uitgeschakeld. Modus motor opnieuw starten
Modellen met handgeschakelde versnel
-
lingsbak:
Om de motor opnieuw te starten, trapt u het
koppelingspedaal in.
Als het voertuig niet start wanneer de koppe -
ling wordt ingetrapt, zet u de schakelhendel
in de neutrale stand en herhaalt u de proce -
dure. Als het probleem aanhoudt, neemt u
contact op met de erkende dealer.
Modellen met automatische transmissie:
Als u de motor opnieuw wilt starten, laat u
het rempedaal los.
Terwijl het rempedaal is ingedrukt, en de
schakelhendel in DRIVE staat, kan de motor
opnieuw worden gestart door de schakel -
hendel op REVERSE, NEUTRAL of "AutoS -
tick" te zetten.
Terwijl het rempedaal is ingedrukt, en de
schakelhendel in "AutoStick" staat, kan de
motor opnieuw worden gestart door de scha -
kelhendel op "+", "-" of REVERSE of
NEUTRAL te zetten.
Wanneer de motor automatisch is gestopt en
u het rempedaal ingedrukt houdt, kunt u het
rempedaal loslaten en de motor uitgescha -
WAARSCHUWING!
Controleer voordat u de motorkap opent of
de motor is uitgeschakeld en het contact
op OFF staat. Volg de aanwijzingen op de
plaat onder de motorkap. Het verdient
aanbeveling om de sleutelhouder te
verwijderen als andere personen in het
voertuig achterblijven. Verlaat het voertuig
alleen als de sleutelhouder is verwijderd
en het contact in de stand OFF staat.
Controleer bij het tanken of de motor is
uitgeschakeld (contact staat op OFF).
LET OP!
Neem bij het vervangen van de accu altijd
contact op met uw erkende dealer. Vervang
de accu door hetzelfde type (HEAVY
DUTY) en met dezelfde specificaties.
20_MP_UG_NL_EU_t.book Page 167
Page 170 of 370

STARTEN EN RIJDEN
168
keld laten door de schakelhendel snel op
PARK te zetten. Wilt u de motor opnieuw
starten, dan zet u de schakelhendel eenvou-
digweg in een andere stand dan PARK.
Handmatig activeren/deactiveren
Om het systeem handmatig te activeren/
deactiveren, drukt u op de knop op de
middenconsole.
LED uit: systeem geactiveerd
LED aan: systeem gedeactiveerd
Schakelaar STOP/START OFF
ACTIEVE SNELHEIDSBE -
GRENZER - INDIEN
AANWEZIG
De schakelaar voor de actieve snelheidsbe -
grenzer bevindt zich aan de rechterzijde van
het stuur.
Knop actieve snelheidsbegrenzer
Met deze functie kunt u de maximale rijsnel -
heid van uw auto programmeren.
OPMERKING:
De actieve snelheidsbegrenzer kan worden
ingesteld terwijl het voertuig stilstaat of rijdt.
Activeren
Druk op de toets voor de actieve snelheidsbe -
grenzer om de functie te activeren. Er
verschijnt dan een mededeling samen met een controlelampje op het display van de
instrumentengroep om aan te geven dat
actieve snelheidsbegrenzer geactiveerd is.
Druk op de knoppen SET (+) en SET (-) aan
de rechterkant van het stuur om de actieve
snelheidsbegrenzer te verhogen en te
verlagen tot de gewenste waarde. Door de
SET (+) of SET (-) toetsen ingedrukt te
houden, neemt de snelheid toe/af met
stappen van 5 mph (5 km/u).
Elke keer dat actieve snelheidsbegrenzer
wordt geactiveerd, wordt die ingesteld op de
laatst geprogrammeerde waarde van de
vorige activering.
OPMERKING:
De cruisecontrol (indien aanwezig) en de
adaptieve cruisecontrol (indien aanwezig)
functies zijn niet beschikbaar terwijl de
actieve snelheidsbegrenzer in gebruik is.
De ingestelde snelheid overschrijden
Door het gaspedaal volledig in te drukken,
kan de geprogrammeerde maximale snelheid
worden overschreden terwijl het apparaat
actief is.
In het geval dat de ingestelde waarde van de
actieve snelheidsbegrenzer handmatig wordt
overschreden door een acceleratie van de
20_MP_UG_NL_EU_t.book Page 168
Page 171 of 370

169
bestuurder, klinkt er een hoorbaar geluid,
gaat het controlelampje snel knipperen en
verschijnt er een bericht op het scherm van
de instrumentengroep.
De functie blijft uitgeschakeld totdat de
voertuigsnelheid tot onder de ingestelde
waarde van de actieve snelheidsbegrenzer
daalt, waar hij weer automatisch ingescha-
keld wordt.
Uitschakelen
Druk op de schakelaar voor de actieve snel -
heidsbegrenzer aan de rechterkant van het
stuur, om de actieve snelheidsbegrenzer uit
te schakelen. Er verschijnt een melding op
het display van de instrumentengroep om te
bevestigen dat de functie is uitgeschakeld.
CRUISECONTROL — INDIEN
AANWEZIG
Indien ingeschakeld neemt de cruisecontrol
bij snelheden boven 32 km/u (25 mph) de
werking van het gaspedaal over.
De knoppen voor de cruisecontrol bevinden
zich aan de rechterzijde van het stuur. Cruisecontrol-knoppen
OPMERKING:
Om de correcte werking te waarborgen, is
de cruisecontrol zodanig uitgevoerd dat
het systeem wordt uitgeschakeld als u
gelijktijdig meerdere functies van de cruis-
econtrol bedient. Als dit gebeurt, kan het
systeem opnieuw in werking worden
gesteld door op de aan/uit-knop van de
cruisecontrol te drukken en de gewenste
snelheid opnieuw in te stellen.
Plaats de versnellingshendel niet in
NEUTRAL wanneer de snelheidsregeling
is ingeschakeld. Als u dat wel doet, wordt
het systeem uitgeschakeld.
Activeren
Druk op de toets aan/uit om de cruisecontrol
in te schakelen. Het controlelampje van de
cruisecontrol gaat branden in het display in
de instrumentengroep. Druk nogmaals op de
toets aan/uit om het systeem uit te scha -
kelen. Het controlelampje van de cruisecon -
trol gaat uit. Het systeem moet worden
uitgeschakeld wanneer het niet wordt
gebruikt.
1 — On/Off
2 — SET (+)/Accel
3 — RES/Resume
4 — SET (-)/Decel
5 — CANC/Cancel
WAARSCHUWING!
De cruisecontrol kan gevaarlijk zijn in
situaties waar het systeem geen constante
snelheid kan aanhouden. Uw auto kan
gezien de omstandigheden te snel gaan,
waardoor u de controle over de auto kunt
verliezen en mogelijk een ongeval
veroorzaakt. Gebruik de cruisecontrol nooit
in druk verkeer of op bochtige, beijzelde,
besneeuwde of anderszins gladde wegen.
20_MP_UG_NL_EU_t.book Page 169
Page 172 of 370

STARTEN EN RIJDEN
170
De gewenste snelheid instellen
Schakel de cruisecontrol in.
OPMERKING:
U mag pas op de knop SET (+) of SET(-)
drukken als de auto met een gelijkmatige
snelheid op een vlakke weg rijdt.
Wanneer de auto de gewenste snelheid heeft
bereikt, drukt u kort op de knop SET (+) of
SET (-). Laat het gaspedaal los. De auto zal
nu automatisch de gekozen snelheid hand-
haven.
Om de snelheid te hervatten
Als u een eerder ingestelde snelheid opnieuw
wilt aanhouden, drukt u kort op de knop
RES. Deze functie kan worden gebruikt bij
snelheden hoger dan 32 km/u (20 mph).
Uitschakelen
Als u het rempedaal licht intrapt, op de toets
CANC (annuleren) drukt of normale remdruk
uitoefent tijdens het afremmen, wordt de
cruisecontrol uitgeschakeld zonder dat de
ingestelde snelheid uit het geheugen wordt
gewist.
Wanneer u op de aan/uit-knop drukt of de
contactschakelaar in de stand OFF zet, wordt
de ingestelde snelheid uit het geheugen
gewist.
ADAPTIEVE CRUISE
CONTROL (ACC) — INDIEN
AANWEZIG
Schakelaars van Adaptive Cruise Control
WAARSCHUWING!
Het is gevaarlijk om de cruisecontrol
ingeschakeld te laten wanneer u deze niet
gebruikt. U kunt het systeem dan per
ongeluk instellen en sneller rijden dan u
wilt. U kunt dan de controle over het stuur
verliezen en een ongeval veroorzaken. Laat
het systeem altijd uitgeschakeld als u het
niet gebruikt.
1 — Normale cruisecontrol (vaste snelheid)
aan/uit
2 — SET (+)/Accel
3 — RES/Resume
4 — SET (-)/Decel
5 — Actieve snelheidsbegrenzer
6 — Adaptieve cruisecontrol (ACC) aan/uit
7 — Afstand instellen
8 — CANC/Cancel
20_MP_UG_NL_EU_t.book Page 170
Page 173 of 370

171
Met ACC kunt u de cruisecontrol ingescha-
keld houden in lichte tot matige verkeers -
drukte zonder dat u voortdurend uw
cruisecontrol opnieuw hoeft in te stellen.
ACC maakt gebruik van een radarsensor en
een naar voren gerichte camera ontworpen
om direct voor u rijdende voertuigen te
detecteren.
OPMERKING:
Als de sensor geen voor u rijdend voertuig
detecteert, houdt ACC een vaste inge-
stelde snelheid aan.
Wanneer de ACC-sensor een voor u rijdend
voertuig detecteert, zorgt ACC dat uw auto
automatisch iets afremt of versnelt (maxi -
maal tot de oorspronkelijk ingestelde snel -
heid) om een vooraf ingestelde volgafstand
aan te houden, waarbij de snelheid wordt
aangepast aan de snelheid van uw voor -
ligger.
De functie in- of uitschakelen
Druk kort op de toets aan/uit van de adap -
tieve cruise control (ACC). Het ACC-menu op
het display in de instrumentengroep geeft de
melding weer "ACC ready (ACC gereed)".
Om het systeem uit te schakelen, drukt u
nogmaals kort op de toets aan/uit van de adaptieve cruise control (ACC). Het systeem
wordt dan uitgeschakeld en op het display in
de instrumentengroep geeft de melding
"Adaptive Cruise Control (ACC) Off" (adap
-
tieve cruisecontrol uitgeschakeld) weer.
Gewenste ACC-snelheid instellen
Wanneer het voertuig de gewenste snelheid
bereikt, drukt u kort op de knop SET (+) of
op knop de SET (-). Op het display in de
instrumentengroep wordt de ingestelde snel -
heid weergegeven.
Als het systeem wordt ingesteld op een rijs -
nelheid lager dan 30 km/u (19 mph), zal de
ingestelde snelheid automatisch veranderen
in 30 km/u (19 mph). Als het systeem wordt
ingesteld op een rijsnelheid hoger dan 30 km/u (19 mph), zal de ingestelde snel
-
heid overeenkomen met de huidige snelheid
van het voertuig.
OPMERKING:
ACC kan niet worden ingesteld als zich een
stilstaand voertuig vlak vóór uw voertuig
bevindt.
Neem uw voet van het gaspedaal. Doet u dat
niet, dan kan de auto blijven versnellen tot
voorbij de ingestelde snelheid. Als dat
gebeurt:
Het bericht "DRIVER OVERRIDE" (ingreep
door de bestuurder) verschijnt in het
display in de instrumentengroep.
Regelt het systeem niet langer de afstand
tussen uw auto en uw voorligger. Wordt de
voertuigsnelheid alleen bepaald door de
stand van het gaspedaal.
Hervatten
Als er een snelheid in het geheugen is inge -
steld, drukt u op de knop RES (hervatten) en
haalt u daarna uw voet van het gaspedaal af.
Op het display in de instrumentengroep
wordt de laatst ingestelde snelheid weerge -
geven.
WAARSCHUWING!
Het is gevaarlijk om de adaptieve
cruisecontrol (ACC) ingeschakeld te laten
wanneer u deze niet gebruikt. U kunt het
systeem dan per ongeluk instellen en
sneller rijden dan u wilt. U zou de macht
over het stuur kunnen verliezen en een
aanrijding kunnen veroorzaken. Laat het
systeem altijd uitgeschakeld als u het niet
gebruikt.
20_MP_UG_NL_EU_t.book Page 171
Page 174 of 370

STARTEN EN RIJDEN
172
Ingestelde snelheid aanpassen
De snelheid verhogen
Wanneer ACC is ingesteld, kunt u de inge-
stelde snelheid verhogen door op de knop
SET (+) te drukken.
De bestuurder kan de gewenste eenheden
kiezen via de instellingen op het instrumen -
tenpaneel (indien aanwezig). Raadpleeg het
hoofdstuk "Uw instrumentenpaneel leren
kennen" in uw instructieboekje voor meer
informatie. De verhoging van de snelheid wordt, afhankelijk van de gekozen eenheid,
in metrische (km/u) of Amerikaanse (mph)
eenheden weergegeven:
Snelheid VS (mph)
Als u eenmaal op de knop SET (+) drukt,
wordt de ingestelde snelheid verhoogd
met 1 mph. Telkens wanneer u opnieuw
kort op de knop drukt, wordt de snelheid
met 1 mph verhoogd.
Als u deze knop ingedrukt houdt, blijft de
ingestelde snelheid toenemen in stappen
van 5 mph totdat u de knop loslaat. Op het
display in de instrumentengroep wordt de
snelheidstoename weergegeven.
Metrische snelheid (km/u)
Als u eenmaal op de knop SET (+) drukt,
wordt de ingestelde snelheid verhoogd
met 1 km/u. Telkens wanneer u opnieuw
kort op de knop drukt, wordt de snelheid
met 1 km/u verhoogd.
Als u deze knop ingedrukt houdt, blijft de
ingestelde snelheid toenemen in stappen
van 10 km/u totdat u de knop loslaat. Op
het display in de instrumentengroep wordt
de snelheidstoename weergegeven. Snelheid verlagen
Wanneer ACC is ingesteld, kunt u de inge
-
stelde snelheid verlagen door op de knop
SET (-) te drukken.
De bestuurder kan de gewenste eenheden
kiezen via de instellingen op het instrumen -
tenpaneel (indien aanwezig). Raadpleeg het
hoofdstuk "Uw instrumentenpaneel leren
kennen" in uw instructieboekje voor meer
informatie. De verlaging van de snelheid
wordt, afhankelijk van de gekozen eenheid,
in metrische (km/u) of Amerikaanse (mph)
eenheden weergegeven:
Snelheid VS (mph)
Als u eenmaal op de knop SET (-) drukt,
wordt de ingestelde snelheid met 1 mph
verlaagd. Telkens wanneer u opnieuw kort
op de knop drukt, wordt de snelheid met
1 mph verlaagd.
Als u deze knop ingedrukt houdt, blijft de
ingestelde snelheid afnemen in stappen
van 5 mph totdat u de knop loslaat. Op het
display van de instrumentengroep wordt
de snelheidsafname weergegeven.
WAARSCHUWING!
U dient de Resume-functie alleen te
gebruiken als de verkeers- en
wegomstandigheden dat toestaan.
Terugkeren naar een ingestelde snelheid
die te hoog of te laag is voor de verkeers-
of wegomstandigheden kan tot gevaarlijke
situaties leiden doordat de auto teveel
versnelt of afremt. Het negeren van deze
waarschuwingen kan een aanrijding en
ernstig of zelfs dodelijk letsel tot gevolg
hebben.
20_MP_UG_NL_EU_t.book Page 172
Page 175 of 370

173
Metrische snelheid (km/u)
Als u eenmaal op de knop SET (-) drukt,
wordt de ingestelde snelheid met 1 km/u
verlaagd. Met ieder volgend tikje op de
toets verlaagt u de snelheid met 1 km/u.
Als u deze knop ingedrukt houdt, blijft de
ingestelde snelheid afnemen in stappen
van 10 km/u totdat u de knop loslaat. Op
het display van de instrumentengroep
wordt de snelheidsafname weergegeven.
OPMERKING:
Als u harder rijdt dan de ingestelde snel -
heid en op de toets SET (+) of SET (-)
drukt, wordt de huidige snelheid van het
voertuig de ingestelde snelheid van het
systeem.
Wanneer u de toets SET (-) gebruikt om de
snelheid te verlagen, maar het voertuig door
het afremmen op de motor onvoldoende
vertraagt om de ingestelde snelheid te
bereiken, zal het voertuig automatisch
worden afgeremd door remsysteem.
Als uw voertuig is uitgerust met een hand -
geschakelde versnellingsbak, remt het
ACC-systeem het voertuig af tot 15 mph
(24 km/u) wanneer een doelvoertuig wordt
gevolgd.
Als uw voertuig is uitgerust met een auto-
matische versnellingsbak, brengt het
ACC-systeem het voertuig volledig tot stil -
stand wanneer een doelvoertuig wordt
gevolgd. Als een voorliggend voertuig met
ACC een doelvoertuig volgt tot stilstand,
moet de bestuurder na twee seconden op
de toets RES (hervatten) drukken of het
gaspedaal bedienen om ACC weer in te
schakelen met de bestaande ingestelde
snelheid.
Het ACC-systeem handhaaft de ingestelde
rijsnelheid als u op een helling of afdaling
rijdt. Een kleine snelheidsverandering op
lichte hellingen is echter normaal. Tijdens
het rijden op een helling of afdaling kan de
transmissie terugschakelen. Dit is normaal
en noodzakelijk om de ingestelde rijsnel -
heid aan te houden. Bij het rijden bergop -
waarts en bergafwaarts zal het
ACC-systeem worden uitgeschakeld als de
temperatuur van de remmen hoger wordt
dan het normale bereik (oververhit).
Volgafstand instellen in ACC
De volgafstand voor de ACC kan worden inge -
steld door de instelling van de volgafstand te
variëren tussen vier balken (grootst), drie
balken (groot), twee balken (normaal) en één balk (klein). Aan de hand van deze instel
-
waarde voor de volgafstand en de rijsnelheid
berekent ACC de afstand tot uw voorligger.
Deze afstand wordt ingesteld. Deze instelling
van de volgafstand wordt weergegeven op het
display in de instrumentengroep.
Om de instelling van de volgafstand te
verlagen, drukt u kort op de knop Afstand.
Telkens wanneer de knop wordt ingedrukt,
wordt de instelling van de volgafstand
verlaagd met één balk (langer). Zodra de
langste volgafstand is bereikt en de knop
opnieuw wordt ingedrukt, wordt de kortste
volgafstand ingesteld.
PARKSENSE PARKEERSEN -
SOREN ACHTER — INDIEN
AANWEZIG
ParkSense parkeersensoren achter zorgen
voor zichtbare en hoorbare aanwijzingen
m.b.t. de afstand tussen de achterzijde van
de auto en een gedetecteerd obstakel bij het
achteruitrijden (bijv. tijdens een parkeerma -
noeuvre). Zie de "Voorzorgsmaatregelen bij
gebruik van ParkSense" voor de beperkingen
van dit systeem en aanbevelingen.
20_MP_UG_NL_EU_t.book Page 173
Page 176 of 370

STARTEN EN RIJDEN
174
Wanneer u de contactschakelaar in de stand
ON/RUN zet, wordt door ParkSense automa-
tisch de systeemstatus (ingeschakeld of
uitgeschakeld) hersteld die actief was
voordat het contact werd uitgeschakeld.
ParkSense kan uitsluitend worden geactiveerd
wanneer de schakelhendel in de stand
REVERSE staat. Het systeem blijft actief totdat
de voertuigsnelheid toeneemt tot ongeveer
11 km/u (7 mph) of meer. Als de hendel in de
stand REVERSE staat en de rijsnelheid van het
systeem wordt overschreden, wordt een waar -
schuwing weergegeven op het display in de
instrumentengroep om aan te geven dat de rijs -
nelheid te hoog is. Het systeem wordt weer
actief als de rijsnelheid is gedaald tot minder
dan ongeveer 9 km/u (6 mph).
ParkSense sensoren
De vier ParkSense sensoren die zich in de
achterkant/achterbumper bevinden,
bewaken het gebied achter de auto dat
binnen het zichtveld van de sensoren valt. De
sensoren kunnen in horizontale richting
obstakels op een afstand van ongeveer 30 tot
200 cm (12 tot 79 inch) van het achterpa -
neel/de achterbumper detecteren, afhanke -
lijk van de plaats, het type en de richting van
het obstakel.
ParkSense waarschuwingsscherm
Het ParkSense waarschuwingsdisplay wordt
alleen weergegeven wanneer "Sound and
Display" (Geluid en weergave) wordt geselec -
teerd in het deel met door de klant te
programmeren functies van het Uconnect
systeem. Raadpleeg de paragraaf "Instel -
lingen van Uconnect" in het hoofdstuk
"Multimedia" in het instructieboekje voor
meer informatie.
Het ParkSense waarschuwingsscherm
bevindt zich op het display in de instrumen -
tengroep. Het zorgt voor visuele waarschu -
wingen om de afstand tussen de achterzijde
- bumper en het gedetecteerde obstakel weer
te geven. Raadpleeg de paragraaf "Display in
de instrumentengroep" in het hoofdstuk "Uw
instrumentenpaneel leren kennen" in het
instructieboekje voor meer informatie.
ParkSense in- en uitschakelen
ParkSense kan worden in- en uitge -
schakeld met de ParkSense scha -
kelaar, die zich op het
schakelpaneel onder het Uconnect
scherm bevindt. Wanneer de ParkSense schakelaar wordt
ingedrukt om het systeem uit te schakelen,
wordt op het display van de instrumenten
-
groep gedurende ongeveer vijf seconden de
melding "PARKSENSE OFF" (parkeerhulp
uitgeschakeld) weergegeven. Raadpleeg de
paragraaf "Display in de instrumentengroep"
in het hoofdstuk "Uw Instrumentenpaneel
leren kennen" in uw instructieboekje voor
meer informatie. Als de schakelhendel in de
stand REVERSE wordt gezet en het systeem
is uitgeschakeld, wordt op het display van de
instrumentengroep de melding "PARK -
SENSE OFF" (parkeerhulp uitgeschakeld)
weergegeven zolang de schakelhendel in
REVERSE staat.
De LED in de ParkSense schakelaar gaat aan
als ParkSense is uitgeschakeld of service
vereist. De LED in de ParkSense schakelaar
gaat uit als het systeem is ingeschakeld. Als
de ParkSense schakelaar wordt ingedrukt, en
het systeem service vereist, knippert de LED
in de ParkSense schakelaar kort, en vervol -
gens blijft de LED aan.
20_MP_UG_NL_EU_t.book Page 174