Page 145 of 274

Als de motor bij de eerste poging niet aanslaat, moet
u de sleutel terugdraaien in stand STOP voordat u
opnieuw start.
Als met de contactsleutel in stand MAR het
controlelampje
samen met het
waarschuwingslampje
op het instrumentenpaneel
blijft branden, raden wij u aan de sleutel in stand
STOP te draaien en vervolgens weer in stand MAR;
als het lampje nog steeds blijft branden, probeer
het dan met de andere geleverde sleutels.
Als de motor nog niet aanslaat, voer dan zelf een
noodstart uit (zie "Noodstart" in het hoofdstuk
"Noodgevallen") en wendt u tot het Fiat
Servicenetwerk.
DIESELMOTOR STARTEN
Ga als volgt te werk:
trek de handrem aan;
zet de versnellingspook in de vrijstand;
draai de contactsleutel in stand MAR: op het
instrumentenpaneel gaat het waarschuwingslampje
branden;
wacht tot de lampjesengedoofd zijn. Hoe
warmer de motor, hoe sneller de lampjes doven;
trap het koppelingspedaal geheel in, zonder het
gaspedaal in te trappen;
draai de contactsleutel in de stand AVV, direct
nadat het lampje
is gedoofd. Als u te lang
wacht, zijn de voorgloeibougies weer afgekoeld.
Laat de sleutel los zodra de motor is aangeslagen.BELANGRIJK Bij een koude motor mag het
gaspedaal niet worden ingetrapt als u de
contactsleutel in stand AVV draait.
Als de motor bij de eerste poging niet aanslaat, moet
u de sleutel terugdraaien in stand STOP voordat u
opnieuw start.
Als met de contactsleutel in stand MAR het lampje
op het instrumentenpaneel blijft branden, raden
wij u aan de sleutel in stand STOP te draaien en
vervolgens weer in stand MAR; als het lampje nog
steeds blijft branden, probeer het dan met de andere
geleverde sleutels.
Als de motor nog niet aanslaat, wendt u dan tot het
Fiat Servicenetwerk.
Als het lampjegedurende 60 seconden
gaat knipperen na het starten of tijdens
een langdurige star tpoging, dan duidt dat
op een storing in het voorgloeisysteem. Als de
motor aanslaat , kunt u de auto op de gewone
manier gebruiken, maar wendt u zo snel mogelijk
tot het Fiat Servicenetwerk.
MOTOR OPWARMEN NA HET STARTEN
Ga als volgt te werk:
rijd rustig weg, laat de motor niet met hoge
toerentallen draaien en trap het gaspedaal niet
bruusk in;
141
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 146 of 274

verlang de eerste kilometers geen maximale
prestaties. Wij raden u aan te wachten tot de
wijzernaald van de koelvloeistoftemperatuurmeter
begint te bewegen.
NOODSTART
Als het lampje
op het instrumentenpaneel
constant blijft branden, wendt u dan onmiddellijk tot
het Fiat Servicenetwerk.
Probeer de motor nooit te starten door de
auto te duwen, te slepen of van een
helling af te laten rijden. Hierdoor kan
brandstof in de katalysator terechtkomen die
hierdoor onherstelbaar beschadigd wordt .
MOTOR UITZETTEN
Draai de contactsleutel in stand STOP terwijl de
motor stationair draait.
BELANGRIJK Het is beter om de motor na een
zware rit even "op adem" te laten komen. Zet de
motor niet onmiddellijk uit, maar laat hem even
stationair draaien. Hierdoor kan de temperatuur in
de motorruimte dalen.
Even snel gas geven voordat de motor
wordt uitgezet heeft geen enkel nut ,
verspilt brandstof en is, vooral voor
motoren met turbocompressor, schadelijk.
HANDREM
De handrem fig. 134 bevindt zich tussen de
voorstoelen.
Om de handrem in te schakelen, moet u de hendel
omhoog trekken zodat de auto blokkeert.
BELANGRIJK
De auto moet geblokkeerd zijn als de
handrem enkele tanden is
aangetrokken. Als dit niet het geval is, laat dan
het Fiat Servicenetwerk de handrem afstellen.
Als de handrem is aangetrokken en de contactsleutel
in stand MAR staat, gaat op het instrumentenpaneel
het waarschuwingslampje
branden.
Handrem uitschakelen:
fig. 134F0T0043
142
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 147 of 274

trek de hendel iets omhoog en druk op
ontgrendelknop A fig. 134;
druk op de knop A en laat de hendel zakken. Het
lampje
op het instrumentenpaneel dooft.
Om onverwachtse bewegingen van de auto te
voorkomen, moet bij het bedienen van de handrem
het rempedaal worden ingetrapt.
PARKEREN
Ga als volgt te werk:
zet de motor uit en trek de handrem aan;
schakel een versnelling in (de 1e als de weg
omhoog loopt, de achteruit als de weg omlaag
loopt) en zet de voorwielen iets uitgestuurd.
Als de auto op een steile helling staat, blokkeer de
wielen dan met stenen of wiggen.
Laat de contactsleutel nooit in stand MAR staan
omdat hierdoor de accu ontlaadt. Neem bovendien
de sleutel altijd uit het contactslot als u de auto
verlaat.
Laat kinderen nooit alleen achter in de auto. Neem
de sleutel altijd uit het contactslot als u de auto
verlaat en neem de sleutel mee.
WINTERBANDEN
Het Fiat Servicenetwerk kan u adviseren over de
meest geschikte band voor elk gebruik.
Houdt u voor de bandenmaat en de bandenspanning
van de winterbanden exact aan de aanwijzingen die
staan aangegeven in de paragraaf "Wielen" in het
hoofdstuk "Technische gegevens".
De specifieke eigenschappen van winterbanden
verminderen aanzienlijk als de profieldiepte minder is
dan 4 mm. In dat geval moeten ze worden vervangen.
Door hun specifieke eigenschappen zijn de
prestaties van winterbanden onder normale
omstandigheden of wanneer lang op de snelweg
wordt gereden, lager dan die van de standaard
gemonteerde banden. Beperk het gebruik van
winterbanden daarom uitsluitend tot de
omstandigheden waarvoor ze zijn goedgekeurd.
BELANGRIJK Als u winterbanden gebruikt waarvan
de maximum toegestane snelheid lager is dan de
topsnelheid van de auto (met een marge van 5%),
dan dient u in het interieur van de auto een voor de
bestuurder duidelijk zichtbaar waarschuwingsplaatje
te plaatsen met de maximum toegestane snelheid
wanneer met die winterbanden wordt gereden
(overeenkomstig de EU-normen).
Monteer op alle vier de wielen dezelfde banden
(zelfde merk en profieldiepte) voor meer veiligheid
tijdens het rijden en remmen en voor een betere
bestuurbaarheid.
Keer de draairichting van de banden niet om.
143
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 148 of 274
BELANGRIJK
Bij winterbanden met de indicatie “Q”
mag niet sneller worden gereden dan
160 km/h, echter geldende
snelheidsbeperkingen overeenkomstig de
nationale wegenverkeerswetgeving moeten
altijd worden gerespecteerd.
GEBRUIK VAN DE
VERSNELLINGSBAK
Om de versnellingen in te schakelen, het
koppelingspedaal volledig intrappen en de
versnellingspook A fig. 135 in de gewenste stand
zetten (het schema is aangegeven op de pookknop).
BELANGRIJK De achteruit kan alleen bij een
stilstaande auto worden ingeschakeld. Wacht bij een
draaiende motor en een geheel ingetrapt
koppelingspedaal minstens 2 seconden, voordat u de
achteruit inschakelt. Hiermee wordt voorkomen
dat de tandwielen beschadigen.
fig. 135F0T0055
144
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 149 of 274

BELANGRIJK
Om op de juiste wijze te schakelen,
moet u het koppelingspedaal geheel
intrappen. Daarom mag er niets onder het
pedaal liggen dat dit kan verhinderen: let erop
dat eventuele vloermatten niet zijn
dubbelgevouwen en zo de slag van de pedalen
beperken.
Laat na het schakelen de versnellingspook
los. Door het rijden met een hand aan
de versnellingspook wordt op het
schakelmechanisme in de versnellingsbak een
geringe kracht uitgeoefend, waardoor onnodige
slijtage kan ontstaan. Gebruik het
koppelingspedaal uitsluitend voor het
overschakelen. Laat tijdens het rijden de voet
nooit - zelfs niet licht - op het koppelingspedaal
rusten. Bij uitvoeringen voor bepaalde markten
kan de regelelektronica van het koppelingspedaal
een foutief gebruik door de bestuurder
beschouwen als een storing.
BRANDSTOFBESPARING
Hier volgen enkele nuttige tips om brandstof te
besparen en om de uitstoot van schadelijke emissies
van zowel CO2 als andere vervuilende stoffen
(stikstofoxiden, onverbrande koolwaterstoffen, fijn
stof enz.) zoveel mogelijk te beperken.
ALGEMENE OPMERKINGEN
Hier volgt een overzicht van de voornaamste
factoren die het brandstofverbruik vergroten.
Onderhoud van de auto
Zorg voor een goed onderhoud van de auto door de
controles en afstellingen die in het
“Geprogrammeerd Onderhoudsschema” staan
vermeld, te laten uitvoeren.
Banden
Controleer regelmatig, ten minste een keer per vier
weken, de bandenspanning: als de spanning te laag
is, wordt de weerstand groter en neemt het verbruik
toe.
Overbodige bagage
Rijd niet met een te zwaar beladen bagageruimte.
Het gewicht van de auto (vooral in stadsverkeer) en
de wieluitlijning hebben grote invloed op het
brandstofverbruik en de stabiliteit.
145
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 150 of 274

Imperiaal/skidrager
Verwijder het imperiaal of de skidrager als u deze
niet meer gebruikt. Deze accessoires verminderen de
aerodynamica van de auto, waardoor het
brandstofverbruik toeneemt. Gebruik voor het
vervoer van volumineuze voorwerpen bij voorkeur
een aanhanger.
Stroomverbruikers
Gebruik alleen elektrische apparatuur voor de
noodzakelijke tijdsduur. De achterruitverwarming, de
verstralers, de ruitenwissers voor/achter en de
aanjager van het ventilatie-/verwarmingssysteem
nemen veel stroom op, waardoor het
brandstofverbruik toeneemt (tot 25% in
stadsverkeer).
Klimaatbeheersing
Het gebruik van de airconditioning leidt tot een
toename van het brandstofverbruik (met gemiddeld
20%). Gebruik wanneer de buitentemperatuur het
toelaat bij voorkeur de functies van het
ventilatiesysteem.
Aerodynamische accessoires
Het gebruik van niet goedgekeurde aërodynamische
accessoires kan de aërodynamica negatief
beïnvloeden, waardoor het brandstofverbruik zal
toenemen.RIJSTIJL
Hier volgt een overzicht van de voornaamste rijstijlen
die het brandstofverbruik vergroten.
Starten
Laat de motor niet warmdraaien bij een stilstaande
auto, niet met stationair en evenmin met een hoog
toerental: onder deze omstandigheden warmt de
motor veel langzamer op, terwijl het verbruik en de
uitlaatgasemissie toenemen. Het is beter om rustig
weg te rijden en geen hoge toerentallen te gebruiken.
Op deze manier warmt de motor sneller op.
Overbodige handelingen
Trap het gaspedaal niet in als u stilstaat voor een
stoplicht of voordat u de motor afzet. Deze
handeling heeft evenals het overschakelen met
tussengas, geen enkel nut. Het kost brandstof en
verhoogt de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen..
Keuze van de versnellingen
Gebruik als het verkeer en de weg het toelaten de
hoogste versnelling. Als een lage versnelling wordt
ingeschakeld om snel te accelereren, wordt het
brandstofverbruik hoger.
Bij oneigenlijk gebruik van een hoge versnelling
nemen het verbruik en de uitstoot van schadelijke
uitlaatgassen toe. Bovendien slijt de motor hierdoor
sneller.
146
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 151 of 274

Topsnelheid
Bij een hogere snelheid neemt het brandstofverbruik
fors toe. Rijd dus zoveel mogelijk met een constante
snelheid, vermijd overbodig remmen en optrekken.
Dit kost alleen brandstof en verhoogt tevens de
uitstoot van schadelijke uitlaatgassen.
Acceleratie
Met vol gas optrekken kost veel brandstof en
verhoogt de uitstoot van uitlaatgassen: het is beter
geleidelijk op te trekken.
GEBRUIKSOMSTANDIGHEDEN
Hieronder vindt u de voornaamste
gebruiksomstandigheden die een negatieve invloed
hebben op het brandstofverbruik.
Koude start
Bij zeer korte ritten en regelmatig koud starten
bereikt de motor niet de optimale
bedrijfstemperatuur.
Hierdoor neemt niet alleen het brandstofverbruik
toe (van 15 tot aan 30% in stadsverkeer) maar
ook de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen.
Verkeerssituatie en conditie van het wegdek
Op een drukke weg, bijvoorbeeld bij filerijden,
waarbij overwegend lage versnellingen worden
gebruikt, of in de stad waar veel verkeerslichten zijn,
zal het brandstofverbruik veel hoger zijn. Bochtigetrajecten, bergwegen en een slecht wegdek verhogen
eveneens het brandstofverbruik.
Stilstaan in het verkeer
Als de auto langere tijd moet stilstaan (bijv.
spoorwegovergangen), verdient het aanbeveling de
motor uit te zetten.
147
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 152 of 274

TREKKEN VAN AANHANGERS
BELANGRIJKE AANWIJZINGEN
Voor het trekken van aanhangwagens of caravans
moet de auto uitgerust zijn met een trekhaak van
een goedgekeurd type en een adequate elektrische
installatie. De montage van de trekhaak moet door
gespecialiseerd personeel worden uitgevoerd. Ook
moet documentatie worden overhandigd m.b.t.
het rijden met een aanhanger.
Monteer zonodig speciale en/of extra
achteruitkijkspiegels, waarmee u voldoet aan de
geldende verkeerswetgeving.
Let er op dat het maximum klimvermogen van de
auto door het gewicht van een aanhanger of caravan
wordt beperkt. Ook de remweg wordt langer en u
hebt langer de tijd nodig om in te halen.
Schakel een lage versnelling in tijdens het afdalen om
te voorkomen dat u constant moet remmen.
Het gewicht van de aanhanger dat op de trekhaak
rust moet worden afgetrokken van het laadvermogen
van de auto.
Om er zeker van te zijn dat u het maximum
toelaatbaar aanhangergewicht (aangegeven op de
typegoedkeuring) niet overschrijdt, moet u er
rekening mee houden dat het maximum betrekking
heeft op het totale gewicht van de aanhangwagen
of caravan, inclusief accessoires en de bagage.
Houdt u aan de snelheidsbeperkingen die voor auto’s
met aanhanger gelden. U mag in geen geval harder
rijden dan 80 km/h.
BELANGRIJK
Het ABS waarmee de auto kan zijn
uitgerust , werkt niet op het remsysteem
van de aanhanger.Wees daarom extra
voorzichtig op gladde wegen.
BELANGRIJK
Voer in geel geval modificaties aan het
remsysteem van de auto uit . Het
remsysteem van de aanhanger moet geheel
onafhankelijk van het hydraulisch remsysteem
van de auto worden bediend.
148
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER