Page 65 of 274

CRUISE CONTROL
(snelheidsregelaar)
(indien aanwezig)
Dit is een elektronisch hulpmiddel, waardoor de auto
(bij een snelheid boven 30 km/h) op lange, rechte
en droge trajecten en bij weinig verandering in
de rij-omstandigheden (bijv. snelwegen), met een
constante en vooraf ingestelde snelheid blijft rijden
zonder het gaspedaal te hoeven bedienen. Het
gebruik van dit systeem biedt geen voordelen in druk
verkeer. Gebruik dit systeem niet in de stad.
Inschakeling systeem
Het systeem is ingeschakeld als het lampje
brandt
en op het instrumentenpaneel het betreffende
bericht verschijnt (indien aanwezig).
De functie kan niet ingeschakeld worden als u in de
1e of achteruitversnelling rijdt; aanbevolen wordt
de functie te activeren in de 4e of hogere
versnellingen.
Op afdalingen kan bij ingeschakelde cruise control de
snelheid iets oplopen ten opzichte van de opgeslagen
snelheid.
Voertuigsnelheid in het geheugen opslaan
Ga als volgt te werk:
zet draaiknop A fig. 53 in stand ON en trap het
gaspedaal in tot de auto met de gewenste snelheid
rijdt;
zet de hendel gedurende ten minste één seconde
omhoog (+) en laat hem vervolgens los: de
voertuigsnelheid wordt in het geheugen
opgeslagen en het gaspedaal kan dus losgelaten
worden.
Indien nodig (bijvoorbeeld bij een inhaalmanoeuvre)
kan worden geaccelereerd door het gaspedaal in
te trappen: als het gaspedaal wordt losgelaten, gaat
de auuto weer rijden op de eerder opgeslagen
snelheid.
Opgeslagen snelheid oproepen
Als het systeem is uitgeschakeld door bijvoorbeeld
het intrappen van het rem- of koppelingspedaal,
kan de opgeslagen snelheid op de volgende manier
worden opgeroepen:
verhoog de snelheid geleidelijk, totdat de
opgeslagen snelheid is bereikt;
fig. 53F0T0405
61
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 66 of 274

schakel dezelfde versnelling in als waarin tijdens
het instellen werd gereden;
druk op de knop B fig. 53.
Opgeslagen snelheid verhogen
Dit kan op twee manieren:
door het gaspedaal in te trappen en vervolgens de
nieuwe snelheid op te slaan;
of
door de hendel omhoog te verplaatsen (+).
Telkens als de hendel wordt bediend, wordt de
snelheid met ongeveer 1 km/h verhoogd; als
de hendel omhoog wordt gehouden, wordt de
snelheid traploos gewijzigd.
Opgeslagen snelheid verlagen
Dit kan op twee manieren:
door het systeem uit te schakelen en vervolgens
de nieuwe snelheid op te slaan;
of
door de hendel omlaag (-) te plaatsen, totdat de
nieuwe snelheid is bereikt; deze wordt
automatisch opgeslagen.
Telkens als de hendel wordt bediend, wordt de
snelheid iets verlaagd (ongeveer 1 km/h). Als de
hendel omlaag wordt gehouden, verandert de
snelheid traploos.Uitschakeling systeem
Het systeem kan als volgt door de bestuurder
worden uitgeschakeld:
door de draaiknop A in de stand OFF te zetten;
door de motor uit te schakelen;
Functie uitschakelen
Het systeem kan als volgt door de bestuurder
worden uitgeschakeld:
door het rempedaal in te trappen wanneer het
systeem de snelheid aan het regelen is;
door het koppelingspedaal in te trappen wanneer
het systeem de snelheid aan het regelen is;
door op de knop B fig. 53 te drukken wanneer het
systeem de snelheid aan het regelen is (voor
bepaalde uitvoeringen/markten, indien aanwezig);
door het gaspedaal in te trappen. In dit geval
wordt het systeem niet werkelijk uitgeschakeld,
maar het verzoek van het gaspedaal heeft
voorrang op het systeem; de cruise-control blijft
ingeschakeld en de knop B fig. 53 hoeft niet te
worden ingedrukt om de ingestelde snelheid weer
te bereiken als het gaspedaal wordt losgelaten.
Het systeem wordt in de volgende gevallen
automatisch uitgeschakeld:
in geval van ingrijpen van het ABS- of van het
ESC-systeem
een snelheid onder de vastgestelde limiet wordt
bereikt;
62
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 67 of 274

in geval van storingen in het systeem.
BELANGRIJK
Als de cruise control tijdens het rijden is
ingeschakeld, zet dan nooit de
versnellingspook in de vrijstand.
BELANGRIJK
Bij een storing of een afwijkende
werking van de cruise-control, moet de
knop A in stand OFF worden gezet . Laat het
systeem door het Fiat Servicenetwerk
controleren.
PLAFONDVERLICHTING
PLAFONDVERLICHTING VOOR MET
KANTELBAAR LAMPENGLAS
Het lampje gaat automatisch branden als u een
voorportier opent en dooft als het betreffende
portier wordt gesloten.
Bij gesloten portieren kunt u het lampje in- en
uitschakelen door op de aangegeven wijze op de
linker zijde van het lampenglas A fig. 54 te drukken,
zoals aangegeven op de afbeelding.
PLAFONDVERLICHTING VOOR MET
SPOTJES
(indien aanwezig)
Met de schakelaar A fig. 55 kunt u de
plafondverlichting in- en uitschakelen.
fig. 54F0T0113
63
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 68 of 274

Als de schakelaar A in de middelste stand staat,
worden de lampen C en D fig. 55 in- of uitgeschakeld
als de voorportieren worden geopend/gesloten.
Als de schakelaar A naar links wordt gedrukt, zijn de
lampen C en D altijd uit.
Als de schakelaar A naar rechts wordt gedrukt, zijn
de lampen C en D altijd aan.
De lampen worden geleidelijk in- en uitgeschakeld.
De schakelaar B fig. 55 regelt de spotverlichting. Als
de plafondlamp is uitgeschakeld, gaat de
spotverlichting als volgt branden:
als op de linkerkant wordt gedrukt, is het spotje C
ingeschakeld;
als op de rechterkant wordt gedrukt, is spotje D
ingeschakeld.BELANGRIJK Controleer voordat u de auto verlaat
of beide schakelaars in de middelste stand staan.
Op deze manier zullen de lampjes van de
plafondverlichting doven bij het sluiten van de
portieren, en voorkomt u dat de accu ontlaadt. Als
de schakelaar in de stand voor altijd ingeschakeld
blijft staan, gaat de plafondverlichting toch
automatisch 15 minuten na het uitschakelen van de
motor uit.
PLAFONDVERLICHTING ACHTER MET
KANTELBAAR LAMPENGLAS
(indien aanwezig)
Het lampje gaat automatisch branden als u een
voorportier opent en dooft als het betreffende
portier wordt gesloten.
Bij gesloten portieren kunt u het lampje in- en
uitschakelen door op de aangegeven wijze op de
linker zijde van het lampenglas A fig. 56 te drukken,
zoals aangegeven op de afbeelding.
fig. 55F0T0121fig. 56F0T0114
64
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 69 of 274

PLAFONDVERLICHTING ACHTER MET
VERWIJDERBARE ZAKLANTAARN
(indien aanwezig)
Het lampje gaat automatisch branden als u de
zijschuifdeuren (indien aanwezig) of de achterdeuren
opent en dooft als u de betreffende deur sluit.
Bij gesloten deuren kunt u het lampje in-/uitschakelen
door op de schakelaar A fig. 57 te drukken.
De schakelaar A kan in 3 standen worden gezet:
met de schakelaar in het midden (stand 0) wordt
de verlichting ingeschakeld bij het openen van een
deur;
met de schakelaar omhoog gezet (stand 1) blijft de
verlichting altijd ingeschakeld;
met de schakelaar omlaag gezet (stand2-AUTO
OFF) blijft de verlichting altijd uitgeschakeld.ZAKLANTAARNFUNCTIE
(indien aanwezig)
Deze bevindt zich aan de rechterzijde in de
laadruimte. Deze dient als vaste verlichting en als
uitneembare zaklantaarn.
Om de draagbare draagbare zaklantaarn A fig. 58 te
gebruiken, moet u op knop B drukken en hem te
verwijderen in de richting van de pijl. Druk
vervolgens op schakelaar C om de verlichting in of
uit te schakelen.
Als het plafondlampje zich op de steun bevindt,
wordt de batterij van de zaklamp automatisch
opgeladen.
Het laden van het lampje bij stilstaande auto en
contactsleutel in de stand STOP of uitgenomen duurt
maximaal 15 minuten
AUTO
AUTO
OFF
fig. 57F0T0116
A
UT
O
fig. 58F0T0115
65
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 70 of 274

PLAFONDVERLICHTING
IN-/UITSCHAKELEN
Cargo uitvoeringen
De plafondverlichting wordt op de volgende manier
in-/uitgeschakeld:
Inschakeling plafondverlichting zonder
portiervergrendeling
Voorste plafondverlichting: gaat branden bij het
openen van de voorportieren.
Achterste plafondverlichting: moet handmatig
worden ingeschakeld.
Verwijderbare plafondverlichting (als alternatief voor
de achterste plafondverlichting): het vaste gedeelte
moet handmatig worden ingeschakeld.
Uitschakeling plafondverlichting met
portiervergrendeling
Voorste en achterste plafondverlichting (ook met de
verwijderbare plafondverlichting): gaan uit
(geleidelijk) als de schuifdeuren aan de zijkant, de
achterdeuren of de voorportieren gesloten worden.
Werking met afgescheiden laadruimte
Voorste plafondverlichting: dooft (geleidelijk) bij het
sluiten van de voorportieren.
Achterste plafondverlichting (ook met verwijderbare
plafondverlichting): dooft (geleidelijk) als de
achterdeuren gesloten worden.
Combi uitvoeringen
De plafondverlichting wordt op de volgende manier
in-/uitgeschakeld:Inschakeling plafondverlichting zonder
portiervergrendeling
Voorste plafondverlichting: gaat branden bij het
openen van de voorportieren.
Achterste plafondverlichting: moet handmatig
worden ingeschakeld.
Uitschakeling plafondverlichting met
portiervergrendeling
Voorste en achterste plafondverlichting (ook met de
verwijderbare plafondverlichting): gaan uit
(geleidelijk) als de schuifdeuren aan de zijkant, de
achterdeuren of de voorportieren gesloten worden.
66
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 71 of 274

BEDIENINGSKNOPPEN
WAARSCHUWINGSKNIPPERLICHTEN
Deze worden ingeschakeld als op schakelaar A fig. 59
wordt gedrukt, ongeacht de stand van de
contactsleutel.
Als het systeem is ingeschakeld, gaan op het
instrumentenpaneel de controlelampjes
en
branden. Om de lichten uit te schakelen, nogmaals
de schakelaar A indrukken.
BELANGRIJK Het gebruik van de
waarschuwingsknipperlichten is afhankelijk van de
wegenverkeerswet van het land waarin u rijdt. Houdt
u aan de voorschriften.
Noodstop
(indien aanwezig)
In geval van een noodstop gaan tegelijkertijd de
waarschuwingsknipperlichten en dewaarschuwingslampjes op het dashboard
en
automatisch branden. De functie wordt
uitgeschakeld wanneer het rempedaal niet meer hard
worden ingetrapt. Deze functie voldoet aan de
nieuwe wettelijke voorschriften.
MISTLAMPEN VOOR
(indien aanwezig)
Gaan branden, als de buitenverlichting brandt, door
op de knop
fig. 60 te drukken. Op het
instrumentenpaneel gaat het lampje
branden.
De lichten schakelen uit als u de knop nogmaals
indrukt.
fig. 59F0T0049fig. 60F0T0501
67
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 72 of 274
MISTACHTERLICHTEN
Worden ingeschakeld, als het dimlicht of de
mistlampen voor zijn ingeschakeld, door op knop
fig. 60 te drukken. Op het instrumentenpaneel
gaat het lampje
branden.
Druk voor uitschakeling nogmaals op de knop of
schakel het dimlicht en/of de mistlampen voor
(indien aanwezig) uit.
INTERIEURUITRUSTING
ARMLEUNING BESTUURDERSZIJDE
(voor bepaalde versies/markten)
Bij sommige versies, is de bestuurdersstoel voorzien
van een armleuning.
Breng de armleuning omhoog of omlaag zoals
aangegeven met de pijlen fig. 61.
OPBERGVAK
Deze bevindt zich vóór de passagiersstoel fig. 62.
DASHBOARDKASTJE
(voor bepaalde versies/markten)
Om het kastje te openen, handgreep A bedienen
fig. 63
fig. 61F0T0056
68
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER