Page 97 of 274

BELANGRIJK
Het HBA-systeem kan geen ongelukken
voorkomen, waaronder ongelukken
wegens overmatige snelheid in bochten, rijden
op wegdek met weinig grip of aquaplaning.
BELANGRIJK
De capaciteiten van het HBA mogen
nooit op onverantwoorde en gevaarlijke
wijze worden uitgetest , waardoor de
persoonlijke veiligheid en die van anderen in
gevaar komt .
iTPMS-systeem (indirect Tyre
Pressure Monitoring System)
(voor bepaalde versies/markten)
Het indirect Tyre Pressure Monitoring System iTPMS
controleert de toestand van de bandenspanning via
de wielsnelheidssensoren. Het systeem waarschuwt
de bestuurder als een of meer banden leeg zijn
met een waarschuwingslampje
op het
instrumentenpaneel en een waarschuwingsbericht op
het display, samen met een geluidssignaal.
Als slechts een band leeg is, kan het systeem
aangeven om welke band het gaat: het wordt in elk
geval aanbevolen om de spanning van alle vier de
banden te controleren. Deze aanduiding wordt ook
weergegeven nadat de motor wordt afgezet en
weer gestart wordt, zolang de “Reset”-procedure
niet wordt uitgevoerd.
“Reset”-procedure
Het iTPMS-systeem heeft een "inleerfase" nodig (met
een duur die afhangt van de rijstijl en de
wegomstandigheden: bij optimale omstandigheden
wordt gereden op een rechte weg met 80 km/h
gedurende minstens 20 minuten) die begint wanneer
de “Reset”-procedure wordt uitgevoerd.
De “Reset”-procedure moet worden uitgevoerd:
elke keer dat de bandenspanning wordt gewijzigd;
wanneer ook maar één wiel verwisseld wordt;
wanneer de banden worden gedraaid of
omgewisseld;
93
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 98 of 274

wanneer het ruimtebesparende reservewiel wordt
gemonteerd. Pomp, voordat de “Reset”-procedure
wordt uitgevoerd, de banden tot de juiste
bandenspanning op, vermeld in de
bandenspanningstabel (zie de paragraaf "Wielen" in
het hoofdstuk "Technische gegevens").
Als de “Reset”-procedure niet wordt uitgevoerd kan,
in alle bovenstaande gevallen, het
waarschuwingslampje
onjuiste aanduidingen over
een of meer banden geven.
Om de “Reset”-procedure uit te voeren, bij
stilstaand voertuig en de contactsleutel op MAR, het
Setup-menu als volgt gebruiken:
druk kort op de knop: op het display verschijnt
"Reset";
druk op de knopofom te selecteren
("Ja" of "Nee");
druk kort op de knop: op het display verschijnt
"Bevestigen";
druk op knopofom te kiezen ("Ja" om te
resetten of "Nee" om de pagina te verlaten);
druk nogmaals op de knopom terug te keren
naar het standaardscherm of het hoofdmenu
afhankelijk van waar u zich in het menu bevindt.
Na de “Reset” verschijnt op display het bericht
"Reset opgeslagen" wat aangeeft dat het "inleren" is
gestart.BEDRIJFSOMSTANDIGHEDEN
Het systeem is actief bij snelheden van meer dan 15
km/h. In enkele situaties, zoals sportief rijden,
bijzondere omstandigheden van het wegdek (bijv. ijs,
sneeuw, onverharde wegen), kan de signalering
vertraagd worden of kan het gelijktijdige
spanningsverlies van meer dan één band slechts
gedeeltelijk gedetecteerd worden. Onder speciale
omstandigheden (bijv. voertuig asymmetrisch beladen
aan één kant, trekken van een aanhanger, beschadigde
of versleten band, montage van het noodreservewiel,
gebruik van de "Fix&Go Automatic" kit, gebruik van
sneeuwkettingen, verschillende banden op de assen
gemonteerd) kan het systeem onjuiste indicaties
geven of tijdelijk uitgeschakeld worden.
Als het systeem tijdelijk uitgeschakeld is, knippert het
waarschuwingslampje
ongeveer 75 seconden en
blijft daarna continu branden; tegelijkertijd wordt op
het display een speciaal bericht weergegeven. Deze
aanduiding wordt ook weergegeven na het afzetten
en opnieuw starten van de motor, als de correcte
bedrijfsomstandigheden niet hersteld worden.
94
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 99 of 274

BELANGRIJK
Het systeem is een ondersteuning voor
de bestuurder die altijd zijn volle
aandacht bij het rijden moet houden. De
verantwoordelijkheid ligt altijd bij de
bestuurder, die rekening moet houden met de
verkeersomstandigheden om in alle veiligheid te
kunnen rijden. De bestuurder dient altijd een
veilige afstand tot het voertuig vóór hem te
houden.
BELANGRIJK
Als de bestuurder het rempedaal
volledig intrapt of een snelle
stuurbeweging maakt terwijl het systeem in
werking is, dan kan de automatische
remingreep gestopt worden (bijv. om een
eventuele manoeuvre om het obstakel
te vermijden mogelijk te maken).
BELANGRIJK
De laserstraal is niet zichtbaar met het
blote oog. Kijk niet rechtstreeks, of
met optische instrumenten (bijv. lenzen), in de
laserstraal vanaf een afstand kor ter dan 10 cm:
dit kan tot oogletsel leiden. De laserstraal is
ook aanwezig als de sleutel op MAR staat ,
maar dan werkt hij niet , is hij niet beschikbaar
of handmatig uitgeschakeld via het Setup-
menu.
BELANGRIJK
Het systeem werkt voor voer tuigen die
op dezelfde rijbaan rijden. Kleine
voer tuigen (bijv. fietsen of motorfietsen) of
mensen, dieren en voorwerpen (bijv. rolstoelen)
en meer in het algemeen alle obstakels die
het door de laser uitgezonden licht beperkt
reflecteren (bijv. voertuigen die bevuild zijn met
modder) worden niet in aanmerking genomen.
95
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 100 of 274

BELANGRIJK
Als het voertuig op een rollenbank
geplaatst moet worden (op een snelheid
van 5 tot 30 km/h) voor
onderhoudswerkzaamheden of als het gewassen
wordt in een automatische wastunnel met een
obstakel ervoor (bijv. een ander voertuig, een
muur of een ander obstakel), dan kan het
systeem dit detecteren en geactiveerd worden.
In dit geval moet het systeem uitgeschakeld
worden via het display van het Setup-menu.
De lasersensor kan beperkt of niet werken
vanwege weersomstandigheden zoals
zware regen, hagel, dikke mist , hevige
sneeuw, vorming van ijslagen op de voorruit .
De werking van de sensor kan ook in
gevaar komen door de aanwezigheid van
stof, condens, vuil of ijs op de voorruit ,
door verkeersomstandigheden (bijv. voer tuigen
die niet in lijn met uw voertuig rijden, voertuigen
die de weg oversteken of in de andere richting
op dezelfde rijbaan rijden, in een krappe bocht),
door omstandigheden van het wegdek en
rijomstandigheden (bijv. rijden op onverharde
wegen). Zorg ervoor dat de voorruit altijd schoon
is. Gebruik speciale reinigingsmiddelen en schone
doeken om te voorkomen dat er krassen op de
voorruit komen. De werking van de sensor kan
ook beperkt of afwezig zijn in sommige rij-,
verkeers- en wegdekomstandigheden.
Uitstekende ladingen op het dak van het
voertuig kunnen interfereren met de
goede werking van de sensor. Controleer,
voor het wegrijden, of de lading goed geplaatst is
en of het werkingsbereik van de sensor niet
afgedekt wordt .
Als de voorruit vervangen moet worden
vanwege krassen, steenslag of breuk,
neem dan uitsluitend contact op met het
Fiat Servicenetwerk.Vervang de voorruit niet zelf,
gevaar van storingen! Het wordt aanbevolen de
voorruit te laten vervangen als deze beschadigd is
in de buur t van de lasersensor.
96
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 101 of 274

Knoei niet me de sensor en voer er geen
werkzaamheden aan uit . Dek de
openingen in het sierdeksel onder de
achteruitkijkspiegel niet af. Neem in geval van
een storing van de sensor contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
Als op wegen met bomen met uitstekende
takken wordt gereden, wordt geadviseerd
om het systeem uit te schakelen om te
voorkomen dat takken ter hoogte van de
motorkap of de voorruit interfereren met het
systeem.
Dek het werkingsbereik van de sensor niet
af met stickers of andere voorwerpen.
Let ook op andere zaken op de motorkap
(bijv. een laag sneeuw) en zorg ervoor dat die niet
interfereren met het licht dat uitgezonden wordt
door de laser.
Als er aanhanger of voertuig wordt
getrokken, moet het systeem
uitgeschakeld worden via het display van
het Setup-menu.
Als het systeem een spanningsafname van
een bepaalde band aangeeft , wordt
geadviseerd om de spanning van alle vier
de banden te controleren.
TRACTION PLUS-SYSTEEM
(voor bepaalde uitvoeringen/markten, waar voorzien)
Traction Plus is een rijhulpmiddel bij het wegrijden
en optrekken op wegen met slechte grip (sneeuw, ijs,
modder, enz.) dat de aandrijfkracht zo goed mogelijk
over de vooras verdeelt wanneer een wiel doorslipt.
Traction Plus remt de wielen die grip verliezen (of
meer slippen dan de andere wielen), zodat de
aandrijfkracht op de wielen met de beste grip op het
terrein wordt overgebracht.
Deze functie kan handmatig geactiveerd worden
door op knop T+ op het bedieningspaneel aan de
zijkant fig. 102 te drukken en werkt onder 50 km/h.
Bij het overschrijden van deze snelheid, wordt de
functie automatisch uitgeschakeld (de led op de knop
blijft branden) en wordt opnieuw ingeschakeld zodra
de snelheid onder 50 km/h zakt.
fig. 102F0T0506
97
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 102 of 274

Werking van Traction Plus
Tijdens het starten is het systeem uitgeschakeld. U
kunt het "Traction Plus"-systeem inschakelen door te
drukken op de knop T+ fig. 102: de led op de knop
gaat branden.
Bij inschakeling van het Traction Plus-systeem
worden de volgende functies ingeschakeld:
uitschakeling van de ASR-functie om het
motorkoppel volledig te kunnen benutten;
effect differentieelblokkering op de vooras via het
remsysteem om de trekkracht op een ongelijke
ondergrond te verbeteren.
Bij een storing van het Traction Plus-systeem gaat
het lampje
op het instrumentenpaneel vast
branden.
EOBD-SYSTEEM
Het EOBD systeem (European On Board Diagnosis)
voert een doorlopende diagnose uit op die
componenten op het voertuig die van invloed zijn op
de uitstoot van uitlaatgassen.
Bovendien waarschuwt het systeem de bestuurder
door het aangaan van het lampje
op het
instrumentenpaneel (en het verschijnen van een
melding op de display, voor bepaalde versies/
markten) wanneer deze componenten niet langer in
uitstekende staat verkeren (zie hoofdstuk “Lampjes
en meldingen”).
Het doel van dit systeem is:
de efficiëntie van het systeem onder controle
houden;
signaleren wanneer door een storing de emissies
boven de wettelijk vastgestelde drempelwaarde
uitkomen;
signaleren wanneer het noodzakelijk is bepaalde
defecte onderdelen te vervangen.
Het systeem beschikt verder nog over een
diagnosestekker die het mogelijk maakt, na het
aansluiten van speciale apparatuur, de door de
regeleenheid opgeslagen storingscodes en de
specifieke parameters voor de diagnose en werking
van de motor te lezen.
Deze controle kan ook worden uitgevoerd door de
verkeerspolitie.
98
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 103 of 274

BELANGRIJK Na het verhelpen van de storing moet
het Fiat Servicenetwerk voor een complete controle
van het systeem, tests uitvoeren op een testbank
en, zo nodig, een proefrit maken die eventueel een
langere afstand kan omvatten.
BELANGRIJK
Als u de contactsleutel in stand MAR
draait en het lampje
gaat niet
branden of het gaat branden of knipperen
tijdens het rijden (op enkele uitvoeringen
verschijnt ook een melding op het display),
wendt u dan zo snel mogelijk tot het Fiat
Servicenetwerk. De werking van het lampje
kan worden gecontroleerd met behulp van
speciale apparatuur van de verkeerspolitie.
Houdt u aan de wetgeving van het land waarin
u rijdt .
SPEED BLOCK
(voor uitvoeringen 1.3 multijet met handgeschakelde
versnellingsbak)
De auto is uitgerust met een snelheidsbegrenzer die
op verzoek van de gebruiker kan worden ingesteld
op een van de volgende 4 waarden: 90, 100, 110, 130
km/h.
Wendt u voor het in-/uitschakelen van deze functie
tot het Fiat Servicenetwerk.
Na de snelheidsbegrenzer te hebben ingesteld, wordt
er op de voorruit een sticker fig. 103 aangebracht
waarop de ingestelde maximum snelheid is
aangegeven.
ATTENTIE De snelheidsmeter kan vanwege
wettelijke voorschriften, een hogere dan de
werkelijke maximum snelheid, die door de dealer is
ingesteld, aangegeven.
fig. 103F0T0330
99
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 104 of 274

PARKEERSENSOREN
(voor bepaalde uitvoeringen/markten, waar voorzien)
Deze sensoren bevinden zich in de achterbumper
fig. 104 en detecteren de aanwezigheid van obstakels
achter het voertuig en waarschuwen de bestuurder
met een geluidssignaal.
ACTIVERING
De sensoren worden bij het inschakelen van de
achteruit automatisch geactiveerd.
Als de afstand t.o.v. het obstakel achter de auto
kleiner wordt, neemt de frequentie van het
geluidssignaal toe.
AKOESTISCH
WAARSCHUWINGSSYSTEEM
Zodra de achteruitversnelling wordt ingeschakeld,
wordt automatisch een geluidssignaal geactiveerd.De frequentie van het geluidssignaal:neemt toe als de afstand tot het obstakel kleiner
wordt;
klinkt ononderbroken als de afstand tot het
obstakel minder is dan ongeveer 30 cm en stopt
onmiddellijk als de afstand tot het obstakel groter
wordt;
het blijft constant als de afstand ongewijzigd blijft;
als deze situatie de zijsensoren betreft, zal de
zoemer na circa 3 seconden stoppen om
bijvoorbeeld signalen te voorkomen tijdens
manoeuvres langs muren.
Meetbereik
Als de sensoren meerdere obstakels signaleren, dan
reageren zij alleen op die obstakels die zich het
dichtst bij de auto bevinden.
STORINGSMELDINGEN
Bij het inschakelen van de achteruitversnelling
worden eventuele storingen in de parkeersensoren
aangegeven met het lampje
op het
instrumentenpaneel, samen met een bericht op het
multifunctionele display (voor bepaalde versies/
markten) (zie het hoofdstuk “Lampjes en berichten”).
fig. 104F0T0155
100
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER