Page 201 of 274

BELANGRIJK
Draai voor het slepen de sleutel in stand
MAR en vervolgens in STOP zonder de
contactsleutel uit het slot te verwijderen. Als de
contactsleutel uit het contactslot wordt
genomen, schakelt automatisch het stuurslot in
waardoor het onmogelijk wordt de auto te
besturen.
BELANGRIJK
Maak voor het monteren van het
sleepoog de schroefdraad zorgvuldig
schoon. Controleer, voordat de auto wordt
gesleept , of het sleepoog geheel op de
schroefdraadpen is gedraaid.
BELANGRIJK
Tijdens het slepen mag de motor niet
worden gestar t .
BELANGRIJK
Houd er bij het slepen rekening mee dat
de rembekrachtiging niet werkt ,
waardoor meer kracht nodig is voor de
bediening van het rempedaal. Gebruik voor het
slepen geen elastische kabels en rijd zo
gelijkmatig mogelijk. Controleer tijdens het
slepen of de sleepkabel geen carrosseriedelen
kan beschadigen. Houdt u bij het slepen van een
auto aan de wettelijke voorschriften. Dit geldt
zowel voor het slepen zelf als voor het gedrag
naar andere weggebruikers.Tijdens het slepen
mag de motor niet worden gestar t .
fig. 186F0T0086
197
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 202 of 274
Het sleepoog voor en achter mag
uitsluitend worden gebruikt voor
pechgevallen op een vlakke weg. Slepen,
waarbij gebruik moet worden gemaakt van een
sleepverbinding (sleepstang) die aan de wettelijke
eisen voldoet , is toegestaan over kor te afstanden
om de auto op een vlakke weg te verplaatsen
als voorbereiding op transport m.b.v. een
afsleepauto of een autoambulance. De sleepogen
MOGEN NIET worden gebruikt voor het slepen
van het voertuig in het terrein of als er obstakels
aanwezig zijn en/of voor het slepen met riemen of
andere elastische materialen. Naast
bovenstaande voorwaarden moeten de twee
voertuigen (het slepende en het gesleepte) tijdens
het slepen ook zo veel mogelijk in een rechte
lijn achter elkaar blijven.
198
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 203 of 274

ONDERHOUD EN ZORG
GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD
Doelmatig onderhoud is een beslissende factor voor
een lange levensduur, de beste prestaties en een zo
zuinig mogelijk gebruik van de auto.
Om dit te realiseren heeft Fiat een reeks controle-
en onderhoudsbeurten samengesteld die iedere
30.000/35.000 km moeten worden uitgevoerd.
Het Geprogrammeerd Onderhoud is niet volledig
toereikend om de auto in optimale staat te houden:
zowel in de beginperiode voor de servicebeurt bij
30.000/35.000 km als daarna, tussen twee
servicebeurten in, moet regelmatig wat aandacht aan
de auto worden geschonken. Controleer
bijvoorbeeld regelmatig de vloeistofniveaus, de
bandenspanning enz. en herstel deze zonodig.
BELANGRIJK De onderhoudsbeurten van het
Geprogrammeerd Onderhoud zijn door de Fabrikant
voorgeschreven. Het niet uitvoeren van deze
servicebeurten kan het vervallen van de garantie tot
gevolg hebben.
De werkzaamheden van het Geprogrammeerd
Onderhoud kunnen door alle vestigingen van het Fiat
Servicenetwerk tegen vaste tarieftijden worden
uitgevoerd.
Eventuele reparaties die nodig blijken tijdens het
uitvoeren van de diverse inspecties en controles vanhet geprogrammeerd onderhoud, worden uitsluitend
na toestemming van de klant uitgevoerd.
BELANGRIJK Het verdient aanbeveling eventuele
kleine defecten onmiddellijk door het Fiat
Servicenetwerk te laten verhelpen en daarmee niet
te wachten tot de volgende servicebeurt.
Als de auto vaak gebruikt wordt voor het trekken
van aanhangers, dan moet een korter interval tussen
de onderhoudsbeurten worden aangehouden.
199
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 204 of 274

GEPROGRAMMEERD ONDERHOUDSSCHEMA
BENZINE EURO 6 VERSIES
De controles vermeld in het Geprogrammeerd Onderhoudsschema moeten, na het bereiken van 180.000
km/12 jaar, cyclisch herhaald worden te beginnen vanaf het eerste interval, daarna dezelfde intervallen
aanhouden als daarvoor.
km x 1000 30 60 90 120 150 180
Jaren 2 4 6 8 10 12
Laadtoestand accu controleren en eventueel opladen●●●●●●
Conditie/slijtage banden controleren en bandenspanning, indien
nodig, herstellen; vervaldatum lading/toestand VAN DE "Fix&Go
Automatic" reparatiekit kit controleren (voor bepaalde versies/
markten)●●●●●●
Werking verlichtingssysteem (koplampen, richtingaanwijzers,
alarmknipperlichten, bagageruimte, inzittendenruimte, opbergvak,
lampje instrumentenpaneel, enz.) controleren●●●●●●
De vloeistofniveaus controleren en eventueel bijvullen
(1)●●●●●●
Uitlaatgasemissie/roetuitstoot controleren●●●●●●
Gebruik de diagnosestekker om de werking van het
brandstoftoevoer-/motormanagementsysteem en de emissie te
controleren; en voor bepaalde versies/markten, de verslechtering
van de motorolie●●●●●●
Visueel de toestand controleren van: buitenzijde van carrosserie,
bodemplaatbescherming, slangen en leidingen (uitlaat, brandstof-
en remsysteem en rubber elementen (hoezen, balgen, bussen
enz.)●●●●●●
(1) Gebruik voor het bijvullen altijd uitsluitend de in het instructieboek vermelde vloeistoffen en controleer het systeem eerst op
schade.
200
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 205 of 274

km x 1000 30 60 90 120 150 180
Jaren 2 4 6 8 10 12
Stand en conditie van wisrubbers van ruitenwissers voor/achter
controleren (waar voorzien)●●●●●●
Werking van de ruitenwisser/ruitensproeier controleren en
sproeiers afstellen●●●●●●
Slot van motorkap op aanwezigheid van vuil controleren,
schoonmaken en mechanismen smeren●●●●●●
Controleren of de onderste rails van de zijschuifdeuren schoon
zijn (of elke 6 maanden)●●●●●●
Slag van handrem controleren en zo nodig afstellen●●●●●●
Koppelingspedaal controleren en indien nodig afstellen●●●●●●
Conditie en slijtage remblokken van schijfremmen voor
controleren en de werking van remblokslijtagesensor controleren●●●●●●
Remvoeringen van trommelremmen achter op conditie en slijtage
controleren●●●
Conditie van aandrijfriem(en) hulporganen visueel controleren●●
Spanning van aandrijfriem(en) hulporganen controleren (versies
zonder automatische riemspanner) (of elke 2 jaar)●●
Motorolie verversen en oliefilter vervangen
(2)●●●●●●
Bougie vervangen●●●●●●
(2) Als het voertuig jaarlijks minder dan 10.000 km rijdt, moeten de motorolie en het filter om de 12 maanden vervangen worden. Als
de auto in stoffige gebieden wordt gebruikt, dan wordt aanbevolen de motorolie elke 12 maanden te vervangen.
201
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 206 of 274
km x 1000 30 60 90 120 150 180
Jaren 2 4 6 8 10 12
De getande distributieriem vervangen
(3)
Aandrijfriem(en) hulporganen vervangen(3)
Luchtfilterelement vervangen(4)●●●●●●
Remvloeistof verversen
(5)
Interieurfilter vervangen(4)●●●●●●
(3) Niet-stoffige gebieden: aanbevolen maximum aantal kilometers 120.000 km. De riem moet elke 6 jaar worden vervangen, ongeacht
de afgelegde afstand. Stoffige omgevingen en/of veeleisend gebruik (koude klimaten, veel stadsritten, langdurig stationair lopen van
de motor): aanbevolen maximum aantal kilometers is 60.000 km. De riem moet elke 4 jaar worden vervangen, ongeacht de
afgelegde afstand.
(4) Als het voertuig gebruikt wordt in stoffige omgevingen, moet dit filter om de 15.000 km vervangen worden.
(5) De remvloeistof moet iedere twee jaar worden vervangen, ongeacht de kilometerstand.
202
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 207 of 274

DIESEL EURO 6 VERSIES
De controles vermeld in het Geprogrammeerd Onderhoudsschema moeten, na het bereiken van 175.000
km/10 jaar, cyclisch herhaald worden te beginnen vanaf het eerste interval, daarna dezelfde intervallen
aanhouden als daarvoor.
km x 1000 35 70 105 140 175
Jaren 2 4 6 8 10
Laadtoestand accu controleren en eventueel opladen●●●●●
Conditie/slijtage banden controleren en bandenspanning, indien nodig,
herstellen; vervaldatum lading/toestand VAN DE "Fix&Go Automatic"
reparatiekit kit controleren (voor bepaalde versies/markten)●●●●●
Werking verlichtingssysteem (koplampen, richtingaanwijzers,
alarmknipperlichten, bagageruimte, inzittendenruimte, opbergvak,
lampje instrumentenpaneel, enz.) controleren●●●●●
De vloeistofniveaus controleren en eventueel bijvullen
(1)●●●●●
Uitlaatgasemissie/roetuitstoot controleren●●●●●
Gebruik de diagnosestekker om de werking van het brandstoftoevoer-/
motormanagementsysteem en de emissie te controleren; en voor
bepaalde versies/markten, de verslechtering van de motorolie●●●●●
Visueel de toestand controleren van: buitenzijde van carrosserie,
bodemplaatbescherming, slangen en leidingen (uitlaat, brandstof- en
remsysteem en rubber elementen (hoezen, balgen, bussen enz.)●●●●●
Stand en conditie van wisrubbers van ruitenwissers voor/achter (waar
voorzien) controleren●●●●●
Werking van de ruitenwisser/ruitensproeier controleren en sproeiers
afstellen●●●●●
(1) Gebruik voor het bijvullen altijd uitsluitend de in het instructieboek vermelde vloeistoffen en controleer het systeem eerst op
schade.
203
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 208 of 274

km x 1000 35 70 105 140 175
Jaren 2 4 6 8 10
Slot van motorkap op aanwezigheid van vuil controleren, schoonmaken
en mechanismen smeren●●●●●
Controleren of de onderste rails van de zijschuifdeuren schoon zijn (of
elke 6 maanden)●●●●●
Slag van handrem controleren en zo nodig afstellen●●●●●
Conditie en slijtage remblokken van schijfremmen voor controleren en
de werking van remblokslijtagesensor controleren●●●●●
Remvoeringen van trommelremmen achter op conditie en slijtage
controleren●●
Conditie van aandrijfriem(en) hulporganen visueel controleren●●
De vloeistof van de mechanische versnellingsbak controleren●
Motorolie verversen en oliefilter vervangen (versies met DPF)
(2)
Aandrijfriem(en) hulporganen vervangen(3)
(2) Het daadwerkelijke interval voor het vervangen van de olie en het motoroliefilter is afhankelijk van de gebruiksomstandigheden van
het voertuig en wordt aangegeven door het waarschuwingslampje of bericht (indien aanwezig) in het instrumentpaneel (zie
hoofdstuk "Waarschuwingslampjes en berichten"). Het mag echter nooit meer dan 24 maanden bedragen. Als het voertuig
overwegend in stadsverkeer gebruikt wordt, dan moeten de motorolie en het oliefilter elke 12 maanden vervangen worden.
(3) Niet-stoffige gebieden: aanbevolen maximum aantal kilometers 120.000 km. De riem moet elke 6 jaar worden vervangen, ongeacht
de afgelegde afstand. Stoffige omgevingen en/of veeleisend gebruik (koude klimaten, veel stadsritten, langdurig stationair lopen van
de motor): aanbevolen maximum aantal kilometers is 60.000 km. De riem moet elke 4 jaar worden vervangen, ongeacht de
afgelegde afstand.
204
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER