CRUISE CONTROL
(snelheidsregelaar)
(indien aanwezig)
Dit is een elektronisch hulpmiddel, waardoor de auto
(bij een snelheid boven 30 km/h) op lange, rechte
en droge trajecten en bij weinig verandering in
de rij-omstandigheden (bijv. snelwegen), met een
constante en vooraf ingestelde snelheid blijft rijden
zonder het gaspedaal te hoeven bedienen. Het
gebruik van dit systeem biedt geen voordelen in druk
verkeer. Gebruik dit systeem niet in de stad.
Inschakeling systeem
Het systeem is ingeschakeld als het lampje
brandt
en op het instrumentenpaneel het betreffende
bericht verschijnt (indien aanwezig).
De functie kan niet ingeschakeld worden als u in de
1e of achteruitversnelling rijdt; aanbevolen wordt
de functie te activeren in de 4e of hogere
versnellingen.
Op afdalingen kan bij ingeschakelde cruise control de
snelheid iets oplopen ten opzichte van de opgeslagen
snelheid.
Voertuigsnelheid in het geheugen opslaan
Ga als volgt te werk:
zet draaiknop A fig. 53 in stand ON en trap het
gaspedaal in tot de auto met de gewenste snelheid
rijdt;
zet de hendel gedurende ten minste één seconde
omhoog (+) en laat hem vervolgens los: de
voertuigsnelheid wordt in het geheugen
opgeslagen en het gaspedaal kan dus losgelaten
worden.
Indien nodig (bijvoorbeeld bij een inhaalmanoeuvre)
kan worden geaccelereerd door het gaspedaal in
te trappen: als het gaspedaal wordt losgelaten, gaat
de auuto weer rijden op de eerder opgeslagen
snelheid.
Opgeslagen snelheid oproepen
Als het systeem is uitgeschakeld door bijvoorbeeld
het intrappen van het rem- of koppelingspedaal,
kan de opgeslagen snelheid op de volgende manier
worden opgeroepen:
verhoog de snelheid geleidelijk, totdat de
opgeslagen snelheid is bereikt;
fig. 53F0T0405
61
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
schakel dezelfde versnelling in als waarin tijdens
het instellen werd gereden;
druk op de knop B fig. 53.
Opgeslagen snelheid verhogen
Dit kan op twee manieren:
door het gaspedaal in te trappen en vervolgens de
nieuwe snelheid op te slaan;
of
door de hendel omhoog te verplaatsen (+).
Telkens als de hendel wordt bediend, wordt de
snelheid met ongeveer 1 km/h verhoogd; als
de hendel omhoog wordt gehouden, wordt de
snelheid traploos gewijzigd.
Opgeslagen snelheid verlagen
Dit kan op twee manieren:
door het systeem uit te schakelen en vervolgens
de nieuwe snelheid op te slaan;
of
door de hendel omlaag (-) te plaatsen, totdat de
nieuwe snelheid is bereikt; deze wordt
automatisch opgeslagen.
Telkens als de hendel wordt bediend, wordt de
snelheid iets verlaagd (ongeveer 1 km/h). Als de
hendel omlaag wordt gehouden, verandert de
snelheid traploos.Uitschakeling systeem
Het systeem kan als volgt door de bestuurder
worden uitgeschakeld:
door de draaiknop A in de stand OFF te zetten;
door de motor uit te schakelen;
Functie uitschakelen
Het systeem kan als volgt door de bestuurder
worden uitgeschakeld:
door het rempedaal in te trappen wanneer het
systeem de snelheid aan het regelen is;
door het koppelingspedaal in te trappen wanneer
het systeem de snelheid aan het regelen is;
door op de knop B fig. 53 te drukken wanneer het
systeem de snelheid aan het regelen is (voor
bepaalde uitvoeringen/markten, indien aanwezig);
door het gaspedaal in te trappen. In dit geval
wordt het systeem niet werkelijk uitgeschakeld,
maar het verzoek van het gaspedaal heeft
voorrang op het systeem; de cruise-control blijft
ingeschakeld en de knop B fig. 53 hoeft niet te
worden ingedrukt om de ingestelde snelheid weer
te bereiken als het gaspedaal wordt losgelaten.
Het systeem wordt in de volgende gevallen
automatisch uitgeschakeld:
in geval van ingrijpen van het ABS- of van het
ESC-systeem
een snelheid onder de vastgestelde limiet wordt
bereikt;
62
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
in geval van storingen in het systeem.
BELANGRIJK
Als de cruise control tijdens het rijden is
ingeschakeld, zet dan nooit de
versnellingspook in de vrijstand.
BELANGRIJK
Bij een storing of een afwijkende
werking van de cruise-control, moet de
knop A in stand OFF worden gezet . Laat het
systeem door het Fiat Servicenetwerk
controleren.
PLAFONDVERLICHTING
PLAFONDVERLICHTING VOOR MET
KANTELBAAR LAMPENGLAS
Het lampje gaat automatisch branden als u een
voorportier opent en dooft als het betreffende
portier wordt gesloten.
Bij gesloten portieren kunt u het lampje in- en
uitschakelen door op de aangegeven wijze op de
linker zijde van het lampenglas A fig. 54 te drukken,
zoals aangegeven op de afbeelding.
PLAFONDVERLICHTING VOOR MET
SPOTJES
(indien aanwezig)
Met de schakelaar A fig. 55 kunt u de
plafondverlichting in- en uitschakelen.
fig. 54F0T0113
63
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
CRUISE-CONTROL
(SNELHEIDSREGELAAR) (groen)
Het lampje op het instrumentenpaneel gaat branden
en op het display verschijnt een melding als de
draaiknop van de cruise-control in stand ON wordt
gezet.
BUITENVERLICHTING (groen) -
FOLLOW ME HOME (groen)
Buitenverlichting
Het lampje gaat branden als de buitenverlichting
wordt ingeschakeld.
Follow me home
Het lampje gaat branden als de functie "Follow me
home" wordt ingeschakeld (zie "Follow me home" in
het hoofdstuk "Dashboard en bediening").
Op het display verschijnt de bijbehorende melding.
MISTLAMPEN VOOR (groen)
Het lampje gaat branden als de mistlampen worden
ingeschakeld.
MISTACHTERLICHTEN (geel)
Het lampje gaat branden als de mistachterlichten
worden ingeschakeld.
RICHTINGAANWIJZER LINKS
(groen - knipperend)
Het lampje gaat branden als de
richtingaanwijzerhendel omlaag wordt gezet of,
tegelijkertijd met het lampje van de rechter
richtingaanwijzer, als de drukknop voor de
waarschuwingsknipperlichten wordt ingedrukt.
RECHTER RICHTINGAANWIJZER
(groen - knipperend)
Het lampje gaat branden als de
richtingaanwijzerhendel omhoog wordt gezet of,
tegelijkertijd met het lampje van de linker
richtingaanwijzer, als de drukknop voor de
waarschuwingsknipperlichten wordt ingedrukt.
162
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Carrosserie
– Bescherming tegen
atmosferische invloeden ..... 221
– Carrosseriegarantie ............. 222
– Tips voor het behoud
van de carrosserie ................ 222
Carrosserieversie....................... 228
Chassisnummer .......................... 227
CO2-emissie ............................... 258
Controlelampje
buitenverlichting....................... 162
Controlelampje
cruise-control
(snelheidsregelaar) ................... 162
Controlelampje linker
richtingaanwijzer ...................... 162
Controlelampje
mistachterlicht.......................... 162
Controlelampje mistlampen .... 162
Controlelampje rechter
richtingaanwijzer ...................... 162
Controlelampje
voorgloeibougies ...................... 157
Cruise Control ............................ 61
Cruise-control
(controlelampje) ...................... 162
Dakrails ......................................... 84Dashboard .................................... 3
Dashboardkastje ......................... 68
De frontairbag en zijairbag
aan passagierszijde
handmatig uitschakelen .......... 133
De sleutels
– Extra
afstandsbedieningen
bestellen .................................. 12
– Mechanische sleutel .............. 9
– Sleutel met
afstandsbediening .................. 9
Dead Lock .................................... 12
Deadlock-systeem ...................... 12
Derde remlicht ........................... 183
Derde remlicht (lampen
vervangen) ................................. 183
Diefstalalarm ................................ 13
Dieselmotor starten ................. 141
Digitaal display
– Bedieningsknoppen ............... 19
– Beginscherm ........................... 19
– Setup-menu ............................ 20
Dimlicht ........................................ 57
Dimlicht/grootlicht .................... 179Dimlicht/grootlicht (lampen
vervangen) ................................. 179
Documentenklem ....................... 71
DPF (Roetfilter).......................... 113
druk herstellen ........................... 174
EBD (systeem)............................. 87
EBD (waarschuwingslampje
systeem)..................................... 154
EBD-waarschuwingslampje ...... 154
Een wiel vervangen...............165,166
EOBD
(waarschuwingslampje
storing
motormanagementsysteem ... 156
EOBD-systeem............................ 98
ESC (systeem) ............................. 88
Extra afstandsbedieningen
bestellen...................................... 12
Fiat CODE ................................... 8
Fiat CODE
(waarschuwingslampje
storing elektronische
startblokkering) ...................... 159
Fix&Go automatic kit ............... 171
Follow me home ......................... 58
Frontairbags ................................ 131
ALFABETISCH
REGISTER
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS