De volumetrische beveiliging en de kantelsensor
kunnen met de betreffende bedieningsknop op de
plafondverlichting voor worden uitgeschakeld (zie de
paragraaf "Kantelbeveiliging").
BELANGRIJK De startblokkering wordt geregeld
door de Fiat CODE; deze functie wordt automatisch
geactiveerd als de sleutel uit het contactslot
getrokken wordt.
ALARM INSCHAKELEN
Bij gesloten portieren en achterklep, de
contactsleutel in de stand STOP of uit het
contactslot gehaald, de sleutel met afstandsbediening
in de richting van de auto houden en de knop
kort
indrukken en weer loslaten.
U hoort een akoestisch signaal ("BIEP") en de
portieren worden vergrendeld.
Het inschakelen van het alarm wordt voorafgegaan
door een zelfdiagnose: als er een storing wordt
vastgesteld, hoort u, ongeveer 4 seconden na het
inschakelcommando, weer een akoestisch signaal.
Schakel in dit geval het diefstalalarm uit door de
knop
in te drukken, controleer of de portieren,
de motorkap en de bagageruimte goed gesloten zijn
en schakel het alarm opnieuw in met de knop
.
Een slecht gesloten portier of motorkap wordt niet
beveiligd door de diefstalbeveiliging.
Als het alarm ook een akoestisch signaal uitzendt als
de portieren, motorkap en bagageruimte goedgesloten zijn, dan is er een storing in de werking van
het systeem gesignaleerd. Wendt u tot het Fiat
Servicenetwerk.
BELANGRIJK Als de portieren met de metalen baard
van de sleutel centraal worden vergrendeld, dan
schakelt het alarm niet in.
BELANGRIJK Bij aflevering van de nieuwe auto
voldoet het diefstalalarm aan de wettelijke normen
van het land van gebruik.
DIEFSTALBEVEILIGING UITSCHAKELEN
Druk op de knop
van de sleutel met
afstandsbediening.
Het volgende gebeurt (met uitzondering van
bepaalde markten):
de richtingaanwijzers knipperen twee keer kort;
er klinken twee korte geluidssignalen ("BIEP's");
de portieren worden ontgrendeld.
BELANGRIJK Als de portieren met de metalen baard
van de sleutel centraal worden ontgrendeld, dan
schakelt het alarm niet uit.
VOLUMETRISCHE BESCHERMING/
KANTELBEVEILIGING
Voor een correcte werking van de beveiliging moeten
de ruiten geheel gesloten zijn.
Indien nodig kunt u de volumetrische beveiliging
buiten werking stellen (als er bijvoorbeeld dieren in
14
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY
Het voertuig kan uitgerust zijn met een
multifunctioneel display dat de bestuurder nuttige
informatie verschaft afhankelijk van de eerder
gemaakte instellingen.
STANDAARDSCHERM
Het standaardscherm toont de volgende informatie
fig. 19:
ADatum
BKilometerteller (afgelegde afstand in km of mijlen).
CKlok.
DBuitentemperatuur (voor bepaalde versies/
markten, waar voorzien) (voor Natural Power en
Comfort-Matic versies met
buitentemperatuursensor, is het display in het Trip
Menu, zie "Trip Computer").
EStand hoogteregeling koplampen (alleen bij
ingeschakeld dimlicht).
FAanduiding Start&Stop-functie (voor bepaalde
versies/markten).
GGear Shift Indicatie (voor bepaalde versies/
markten)
OpmerkingWanneer een portier wordt geopend,
wordt het display ingeschakeld en worden het tijdstip
en het aantal afgelegde kilometers of mijlen enkele
seconden weergegeven.
BEDIENINGSKNOPPEN
Om de schermpagina en de betreffende opties
naar beneden te doorlopen of om de
weergegeven waarde te verhogen.
fig. 19F0T0421fig. 20F0T0500
25
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Menu afsluiten
Met deze laatste functie wordt de cyclus van de in
het menuscherm vermelde instellingen afgesloten.
Druk kort op de knopSET
om terug te keren
naar het standaardscherm zonder op te slaan.
Druk op de knop
om terug te keren naar de
eerste menuoptie op het display (Piep snelheid).
TRIPCOMPUTER
Algemeen
Met de “Tripcomputer” kan, als de contactsleutel in
stand MAR staat, op het display informatie worden
weergegeven over de werking van de auto. Deze
functie bestaat uit “Trip A” en "Trip B" die
onafhankelijk van elkaar werken en betrekking
hebben op de hele rit van de auto. Beide functies
kunnen op nul worden gezet (reset - begin van
de nieuwe rit).
“Trip A” geeft informatie over:
Buitentemperatuur (voor Natural Power versies
uitgerust met temperatuursensor)
Actieradius
Afgelegde afstand
Gemiddeld verbruik
Huidig verbruik
Gemiddelde snelheid
Reistijd.
“Trip B”, alleen aanwezig op het multifunctionele
display, geeft informatie over:
Afgelegde afstand B
Gemiddeld brandstofverbruik B
Gemiddelde snelheid B
Reistijd B.
35
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
BELANGRIJK
Als alleen het waarschuwingslampje
op het instrumentenpaneel gaat
branden (er verschijnt ook een melding op het
multifunctionele display - indien aanwezig),
stop dan onmiddellijk en wendt u tot het Fiat
Servicenetwerk. Als er vloeistof lekt uit het
hydraulische systeem, wordt de werking van
zowel het conventionele remsysteem als het ABS
in gevaar gebracht .
ESC-SYSTEEM (Electronic Stability
Control)
(indien aanwezig)
Het ESC-systeem verbetert de richtingscontrole en
stabiliteit van het voertuig onder diverse
rijomstandigheden. Het ESC-systeem corrigeert het
onderstuur en overstuur van het voertuig door de
remkracht naar de juiste wielen te sturen. Ook
het door de motor geleverde koppel kan verlaagd
worden om de controle over het voertuig te
behouden.
Het ESC-systeem maakt gebruikt van de in het
voertuig gemonteerde sensoren om de baan
te bepalen die de bestuurder wil volgen en vergelijkt
deze met de werkelijke baan van het voertuig.
Wanneer de werkelijke baan afwijkt van de gewenste
baan, grijpt het ESC-systeem in om het overstuur
of onderstuur van de auto te corrigeren.
Overstuur: treedt op wanneer het voertuig meer
draait dan overeenkomstig de hoek van het
stuurwiel zou moeten
Onderstuur: treedt op wanneer de auto minder
draait dan overeenkomstig de hoek van het
stuurwiel zou moeten.
Het ESC-systeem omvat ook de volgende
subsystemen:
Hill Holder
ASR
MSR
HBA
88
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
BELANGRIJK
Het HBA-systeem kan geen ongelukken
voorkomen, waaronder ongelukken
wegens overmatige snelheid in bochten, rijden
op wegdek met weinig grip of aquaplaning.
BELANGRIJK
De capaciteiten van het HBA mogen
nooit op onverantwoorde en gevaarlijke
wijze worden uitgetest , waardoor de
persoonlijke veiligheid en die van anderen in
gevaar komt .
iTPMS-systeem (indirect Tyre
Pressure Monitoring System)
(voor bepaalde versies/markten)
Het indirect Tyre Pressure Monitoring System iTPMS
controleert de toestand van de bandenspanning via
de wielsnelheidssensoren. Het systeem waarschuwt
de bestuurder als een of meer banden leeg zijn
met een waarschuwingslampje
op het
instrumentenpaneel en een waarschuwingsbericht op
het display, samen met een geluidssignaal.
Als slechts een band leeg is, kan het systeem
aangeven om welke band het gaat: het wordt in elk
geval aanbevolen om de spanning van alle vier de
banden te controleren. Deze aanduiding wordt ook
weergegeven nadat de motor wordt afgezet en
weer gestart wordt, zolang de “Reset”-procedure
niet wordt uitgevoerd.
“Reset”-procedure
Het iTPMS-systeem heeft een "inleerfase" nodig (met
een duur die afhangt van de rijstijl en de
wegomstandigheden: bij optimale omstandigheden
wordt gereden op een rechte weg met 80 km/h
gedurende minstens 20 minuten) die begint wanneer
de “Reset”-procedure wordt uitgevoerd.
De “Reset”-procedure moet worden uitgevoerd:
elke keer dat de bandenspanning wordt gewijzigd;
wanneer ook maar één wiel verwisseld wordt;
wanneer de banden worden gedraaid of
omgewisseld;
93
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
BELANGRIJK
Als het voertuig op een rollenbank
geplaatst moet worden (op een snelheid
van 5 tot 30 km/h) voor
onderhoudswerkzaamheden of als het gewassen
wordt in een automatische wastunnel met een
obstakel ervoor (bijv. een ander voertuig, een
muur of een ander obstakel), dan kan het
systeem dit detecteren en geactiveerd worden.
In dit geval moet het systeem uitgeschakeld
worden via het display van het Setup-menu.
De lasersensor kan beperkt of niet werken
vanwege weersomstandigheden zoals
zware regen, hagel, dikke mist , hevige
sneeuw, vorming van ijslagen op de voorruit .
De werking van de sensor kan ook in
gevaar komen door de aanwezigheid van
stof, condens, vuil of ijs op de voorruit ,
door verkeersomstandigheden (bijv. voer tuigen
die niet in lijn met uw voertuig rijden, voertuigen
die de weg oversteken of in de andere richting
op dezelfde rijbaan rijden, in een krappe bocht),
door omstandigheden van het wegdek en
rijomstandigheden (bijv. rijden op onverharde
wegen). Zorg ervoor dat de voorruit altijd schoon
is. Gebruik speciale reinigingsmiddelen en schone
doeken om te voorkomen dat er krassen op de
voorruit komen. De werking van de sensor kan
ook beperkt of afwezig zijn in sommige rij-,
verkeers- en wegdekomstandigheden.
Uitstekende ladingen op het dak van het
voertuig kunnen interfereren met de
goede werking van de sensor. Controleer,
voor het wegrijden, of de lading goed geplaatst is
en of het werkingsbereik van de sensor niet
afgedekt wordt .
Als de voorruit vervangen moet worden
vanwege krassen, steenslag of breuk,
neem dan uitsluitend contact op met het
Fiat Servicenetwerk.Vervang de voorruit niet zelf,
gevaar van storingen! Het wordt aanbevolen de
voorruit te laten vervangen als deze beschadigd is
in de buur t van de lasersensor.
96
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Knoei niet me de sensor en voer er geen
werkzaamheden aan uit . Dek de
openingen in het sierdeksel onder de
achteruitkijkspiegel niet af. Neem in geval van
een storing van de sensor contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
Als op wegen met bomen met uitstekende
takken wordt gereden, wordt geadviseerd
om het systeem uit te schakelen om te
voorkomen dat takken ter hoogte van de
motorkap of de voorruit interfereren met het
systeem.
Dek het werkingsbereik van de sensor niet
af met stickers of andere voorwerpen.
Let ook op andere zaken op de motorkap
(bijv. een laag sneeuw) en zorg ervoor dat die niet
interfereren met het licht dat uitgezonden wordt
door de laser.
Als er aanhanger of voertuig wordt
getrokken, moet het systeem
uitgeschakeld worden via het display van
het Setup-menu.
Als het systeem een spanningsafname van
een bepaalde band aangeeft , wordt
geadviseerd om de spanning van alle vier
de banden te controleren.
TRACTION PLUS-SYSTEEM
(voor bepaalde uitvoeringen/markten, waar voorzien)
Traction Plus is een rijhulpmiddel bij het wegrijden
en optrekken op wegen met slechte grip (sneeuw, ijs,
modder, enz.) dat de aandrijfkracht zo goed mogelijk
over de vooras verdeelt wanneer een wiel doorslipt.
Traction Plus remt de wielen die grip verliezen (of
meer slippen dan de andere wielen), zodat de
aandrijfkracht op de wielen met de beste grip op het
terrein wordt overgebracht.
Deze functie kan handmatig geactiveerd worden
door op knop T+ op het bedieningspaneel aan de
zijkant fig. 102 te drukken en werkt onder 50 km/h.
Bij het overschrijden van deze snelheid, wordt de
functie automatisch uitgeschakeld (de led op de knop
blijft branden) en wordt opnieuw ingeschakeld zodra
de snelheid onder 50 km/h zakt.
fig. 102F0T0506
97
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
PARKEERSENSOREN
(voor bepaalde uitvoeringen/markten, waar voorzien)
Deze sensoren bevinden zich in de achterbumper
fig. 104 en detecteren de aanwezigheid van obstakels
achter het voertuig en waarschuwen de bestuurder
met een geluidssignaal.
ACTIVERING
De sensoren worden bij het inschakelen van de
achteruit automatisch geactiveerd.
Als de afstand t.o.v. het obstakel achter de auto
kleiner wordt, neemt de frequentie van het
geluidssignaal toe.
AKOESTISCH
WAARSCHUWINGSSYSTEEM
Zodra de achteruitversnelling wordt ingeschakeld,
wordt automatisch een geluidssignaal geactiveerd.De frequentie van het geluidssignaal:neemt toe als de afstand tot het obstakel kleiner
wordt;
klinkt ononderbroken als de afstand tot het
obstakel minder is dan ongeveer 30 cm en stopt
onmiddellijk als de afstand tot het obstakel groter
wordt;
het blijft constant als de afstand ongewijzigd blijft;
als deze situatie de zijsensoren betreft, zal de
zoemer na circa 3 seconden stoppen om
bijvoorbeeld signalen te voorkomen tijdens
manoeuvres langs muren.
Meetbereik
Als de sensoren meerdere obstakels signaleren, dan
reageren zij alleen op die obstakels die zich het
dichtst bij de auto bevinden.
STORINGSMELDINGEN
Bij het inschakelen van de achteruitversnelling
worden eventuele storingen in de parkeersensoren
aangegeven met het lampje
op het
instrumentenpaneel, samen met een bericht op het
multifunctionele display (voor bepaalde versies/
markten) (zie het hoofdstuk “Lampjes en berichten”).
fig. 104F0T0155
100
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER