Page 265 of 380

WAARSCHUWING!(Vervolgd)
Het negeren van deze waarschu-wingen kan ertoe leiden dat de
auto van de helling rolt en in bot-
sing komt met een ander voer-
tuig, persoon of object, en ernstig
of zelfs dodelijk letsel tot gevolg
hebben. Gebruik altijd handrem
wanneer u op een helling parkeert
en vergeet nooit dat de bestuurder
verantwoordelijk is voor het rem-
men.
OPMERKING: U kunt het HSA-
systeem ook in- en uitschakelen
als het voertuig is uitgerust met het
elektronische voertuiginformatie-
centrum (EVIC). Raadpleeg de pa-
ragraaf "Elektronisch voertuigin-
formatiecentrum (EVIC)" in het
hoofdstuk "Het instrumentenpa-
neel" voor meer informatie hier-
over.
HSA uitschakelen
U kunt het HSA-systeem uitschakelen
via de door de klant te programmeren
functies in het Uconnect® systeem. Raadpleeg "Uconnect® INSTELLIN-
GEN" in het hoofdstuk "Het instru-
mentenpaneel" voor meer informatie
hierover.
READY ALERT BRAKING
Ready Alert Braking (anticiperend
remsysteem) kan de tijd verkorten die
nodig is om bij een noodstop de volle
remkracht te bereiken. Het systeem
anticipeert op mogelijke noodstopsi-
tuaties door te registreren hoe snel de
bestuurder het gaspedaal loslaat.
Wanneer het gaspedaal zeer snel
wordt losgelaten, oefent Ready Alert
Braking een geringe remkracht uit.
Deze remkracht is zo gering dat de
bestuurder deze niet zal opmerken.
Het remsysteem gebruikt deze rem-
kracht om een snelle reactie van de
remmen mogelijk te maken wanneer
de bestuurder het rempedaal intrapt.
RAIN BRAKE SUPPORT
Rain Brake Support (remdroogfunc-
tie bij nat weer) kan de remprestaties
bij nat weer verbeteren. Het systeem
oefent met tussenpozen een geringe
remkracht uit om vocht op de rem-
schijven van de voorwielen te verwij-
deren. Dit systeem werkt alleen wan-
neer de ruitenwissers in de stand LO
of HI staan. In de intervalstand werkt
het systeem niet. Rain Brake Support
geeft geen melding aan de bestuurder
wanneer het systeem actief is en het
systeem vereist geen handelingen van
de bestuurder.
CONTROLE-/
STORINGSLAMPJE ESP EN
CONTROLELAMPJE ESP UIT
Het controle-/storingslampje
van het elektronisch stabili-
teitsregelsysteem (ESP) in de
instrumentengroep gaat
branden wanneer de contactschakelaar
in de stand ON wordt gezet. Als de
motor draait, behoort dit lampje uit te
gaan. Wanneer controle-/
storingslampje ESP continu blijft bran-
den terwijl de motor draait, is een sto-
ring gedetecteerd in het ESP-systeem.
Als het lampje blijft branden nadat er
verschillende keren is gestart en u
meerdere kilometers hebt gereden met
een snelheid hoger dan 48 km/u, dient
259
Page 266 of 380

u zo snel mogelijk contact op te nemen
met uw erkende dealer om het pro-
bleem te laten opsporen en verhelpen.
Het controle-/storingslampje ESP (in
de instrumentengroep) begint te
knipperen zodra de banden grip ver-
liezen en het ESP-systeem wordt ge-
activeerd. Het controle-/
storingslampje ESP knippert ook
wanneer het ASR-systeem actief is.
Als het controle-/storingslampje ESP
gaat knipperen tijdens het optrekken,
neem dan gas terug en rijd verder
terwijl u zo min mogelijk gas geeft.
Pas uw snelheid en rijstijl altijd aan de
toestand van het wegdek aan.
OPMERKING:
Het controle-/storingslampjeESP en het controlelampje "ESP
uit" gaan altijd kort branden
wanneer de contactschakelaar
in de stand ON wordt gezet.
Telkens wanneer de contact- schakelaar in de stand ON wordt
gezet, wordt het ESP-systeem in-
geschakeld, ook wanneer dit
eerder werd uitgeschakeld. Het ESP-systeem maakt zoe-
mende of klikkende geluiden
wanneer het actief is. Dit is nor-
maal. De geluiden houden op
wanneer ESP inactief wordt na
de manoeuvre die de activering
van het ESP-systeem heeft
veroorzaakt.
Het controlelampje "ESP
uit" geeft aan dat het elek-
tronisch stabiliteitsregel-
systeem (ESP) gedeeltelijk
is uitgeschakeld.
ESP SYNCHRONISEREN
Bij onderbroken voeding
(accu losgekoppeld of ont-
laden) en draaiende motor
kan het controle-/
storingslampje ESP gaan branden.
Als dat gebeurt, draai dan het stuur
helemaal linksom tot de aanslag en
daarna helemaal naar rechts tot de
aanslag. Het controle-/storingslampje
ESP moet dan doven. Als het lampje
blijft branden, laat dan het ESP- en
BAS-systeem zo spoedig mogelijk
door uw erkende dealer controleren.
BANDEN — ALGEMENE
INFORMATIE
Bandenspanning
Voor de veiligheid en goede rijeigen-
schappen is een juiste bandenspan-
ning absoluut noodzakelijk. Als de
bandenspanning niet juist is, heeft dit
de onderstaande gevolgen:
Veiligheid
WAARSCHUWING!
Een onjuiste bandenspanning is gevaarlijk en kan leiden tot onge-
lukken.
Bij een te lage bandenspanning veert de band te veel in en kan de
band te warm worden en lek ra-
ken.
Bij een te hoge bandenspanning zal
de band schokken op het wiel min-
der goed opvangen. Voorwerpen op
de weg en gaten in het wegdek
kunnen de banden beschadigen
waardoor ze lek raken.
(Vervolgd)
260
Page 267 of 380

WAARSCHUWING!(Vervolgd)
Banden met een te hoge of te lagespanning kunnen het rijgedrag
van de auto beïnvloeden en kun-
nen een klapband veroorzaken
waardoor u de controle over de
auto kunt verliezen.
Als niet alle banden dezelfde spanning hebben, kunnen bestu-
ringsproblemen optreden. U kunt
de controle over de auto verlie-
zen.
Als de bandenspanning van de linkerbanden verschilt van die
van de rechterbanden kan de
auto naar links of rechts gaan
trekken.
Zorg dat alle banden altijd op de voorgeschreven spanning (voor
koude banden) zijn.
Slijtage en brandstofverbruik
Een onjuiste bandenspanning kan lei-
den tot een onregelmatig slijtagepa-
troon over het loopvlak van de band.
Deze abnormale slijtagepatronen ver-
korten de levensduur het loopvlak, waardoor de banden eerder vervan-
gen moet worden. Door een te lage
bandenspanning wordt ook de rol-
weerstand van de band hoger, waar-
door het brandstofverbruik toeneemt.
Rijcomfort en voertuigstabiliteit
Een juiste bandenspanning draagt bij
aan het rijcomfort. Bij een te hoge
bandenspanning rijdt de auto schok-
kerig en oncomfortabel. Zowel een te
lage als een te hoge bandenspanning
hebben invloed op de stabiliteit van
de auto en kunnen een gevoel van een
trage of overgevoelige reactie van de
stuurinrichting tot gevolg hebben.
OPMERKING:
Een ongelijke bandenspanning
tussen linker- en rechterbanden
kan leiden tot een onnauwkeu-
rige en onvoorspelbare bestu-
ring.
Ongelijke bandenspanning links en rechts kan leiden tot
naar links of naar rechts trek-
ken van de auto.
Bandenspanning
De juiste spanning voor koude ban-
den staat vermeld op de B-stijl aan de
bestuurderszijde of op de achterrand
van het bestuurdersportier.
Ten minste één keer per maand:
Bandenspanning controleren meteen draagbare bandenspannings-
meter van goede kwaliteit en indien
nodig aanpassen. Een visuele
schatting van de bandenspanning
volstaat niet. Banden lijken soms de
juiste spanning te hebben terwijl de
spanning in werkelijkheid onvol-
doende is.
Inspecteer banden op slijtage of zichtbare schade.
LET OP!
Plaats na het controleren van de
bandenspanning of het vullen van
de banden altijd de ventieldop te-
rug. Hierdoor voorkomt u dat het
ventiel beschadigd raakt door bin-
nendringend vocht of vuil.
261
Page 268 of 380

De op het plaatje vermelde banden-
spanning heeft altijd betrekking op
koude banden. De definitie van koude
bandenspanning is de spanning van
een band waarmee minstens drie uur
niet gereden is, of waarmee minder
dan 1,6 km gereden is na een periode
van drie uur stilstaan. De spanning
van een koude band mag nooit hoger
zijn dan de maximumspanning die op
de wang van de band staat vermeld.
Controleer de bandenspanning vaker
als de buitentemperaturen zeer ver-
schillend zijn, aangezien de banden-
spanning varieert met de tempera-
tuur.
De bandenspanning verloopt onge-
veer 7 kPa per 7°C temperatuurver-
andering. Houd hier rekening mee
wanneer u de bandenspanning meet
in een garage, met name in de winter.
Voorbeeld: als de temperatuur in de
garage 20°C en de buitentemperatuur
0°C bedraagt, moet u de bandenspan-
ning verhogen met 21 kPa, gelijk aan
7 kPa voor elke 7°C temperatuurver-
schil.Tijdens gebruik kan de bandenspan-
ning onder invloed van de tempera-
tuur 13 tot 40 kPa oplopen. Laat in
dat geval NOOIT lucht uit de banden
lopen, aangezien de bandenspanning
anders te laag wordt.
Bandenspanning bij hoge
snelheden
De fabrikant is een voorstander van
het rijden met een veilige snelheid,
binnen de geldende snelheidslimiet.
Wanneer de snelheidslimiet en om-
standigheden het toelaten om met
hoge snelheden te rijden, is de juiste
bandenspanning erg belangrijk. Mo-
gelijk moet u de bandenspanning ver-
hogen en de belading van de auto
verminderen als u met hoge snelheden
wilt rijden. Raadpleeg uw erkende
bandenspecialist of dealer voor infor-
matie over veilige rijsnelheden, belas-
ting en koude bandenspanning.
WAARSCHUWING!
Het rijden met hoge snelheden in
een maximaal beladen auto is ge-
vaarlijk. De extra belasting op uw
banden kan lekkage of een klap-
band veroorzaken. Dit kan leiden
tot een ernstig ongeval. Rij niet
sneller dan 120 km/u in een auto
die tot het maximale laadvermogen
is beladen.
Radiaalbanden
WAARSCHUWING!
Het gecombineerd monteren van
radiaalbanden en andere banden-
types heeft een negatieve invloed op
het weggedrag van uw auto. Dit
stabiliteitsverlies kan ongevallen
veroorzaken. Als u radiaalbanden
gebruikt, moeten dat er altijd vier
zijn. Combineer ze nooit met an-
dere bandentypes.
262
Page 269 of 380

Banden repareren
Als uw band beschadigd is, kan deze
worden gerepareerd als de band vol-
doet aan de volgende criteria:
Er is niet met de band gereden ter-wijl deze lek was.
De beschadiging zit alleen op het loopvlak van de band (beschadi-
ging op de wang kan niet worden
gerepareerd).
Het gat is niet groter dan 6 mm.
Raadpleeg een erkende bandenleve-
rancier voor bandenreparaties en
aanvullende informatie.
Beschadigde run-flat banden of run-
flat banden die zijn blootgesteld aan
drukverlies, moeten onmiddellijk
worden vervangen door een andere
run-flat band van dezelfde maat en
serviceomschrijving (belastingsindex
en snelheidscode).Type banden
Allseasonbanden (voor bepaalde
uitvoeringen/landen)
Allseasonbanden bieden grip in alle
seizoenen (lente, zomer, herfst en win-
ter). De hoeveelheid grip kan tussen
verschillende allseasonbanden varië-
ren. Allseasonbanden zijn te herken-
nen aan de aanduiding M+S, M&S,
M/S of MS op de wang van de band.
Gebruik allseasonbanden altijd in sets
van vier, omdat anders de veiligheid
en de bestuurbaarheid van de auto in
het gedrang kunnen komen.
Zomer- of drieseizoenenbanden
(voor bepaalde uitvoeringen/
landen)
Zomerbanden bieden grip onder zo-
wel natte als droge omstandigheden
en zijn niet bedoeld om in sneeuw of
op ijs te gebruiken. Als uw auto is
uitgerust met zomerbanden, dient u
er rekening mee te houden dat deze
niet zijn ontworpen voor rijden in de
winter of in koud weer. Neem voor
meer informatie contact op met een
erkende dealer. Zomerbanden zijn niet voorzien van de all season-
aanduiding of het berg/
sneeuwvloksymbool op de wang van
de band.
Gebruik zomerbanden altijd in sets
van vier omdat anders de veiligheid
en de bestuurbaarheid van de auto in
het gedrang kunnen komen.
Winterbanden
In sommige landen is het gebruik van
winterbanden in de winter verplicht.
Winterbanden zijn te herkennen aan
het symbool van een berg/sneeuwvlok
op de wang van de band.
Wanneer u winterbanden wilt gebrui-
ken, moeten deze van dezelfde maat
en hetzelfde type zijn als de originele
banden. Gebruik winterbanden altijd
in sets van 4 omdat anders de veilig-
heid en de bestuurbaarheid van de
auto in het gedrang kunnen komen.
Winterbanden zijn doorgaans niet ge-
schikt voor de hoge snelheden die voor
de standaard gemonteerde banden gel-
den. Rijd daarom niet langdurig sneller
dan 120 km/u. Raadpleeg voor snelhe-
den hoger dan 120 km/u uw erkende
263
Page 270 of 380

dealer of een bandenspecialist voor in-
formatie over veilige rijsnelheden, be-
lasting en koude bandenspanning.
Hoewel banden met spikes betere
prestaties leveren op ijs en een glad
wegdek, kan de tractie op natte of
droge oppervlakken slechter zijn dan
die van banden zonder spikes. In som-
mige landen is het gebruik van ban-
den met spikes verboden. Raadpleeg
de lokale wetgeving voordat u dit type
banden gebruikt.
Run-flat-banden (voor
bepaalde uitvoeringen/
landen)
Run-flat-banden maken het mogelijk
om 80 km te rijden met 80 km/u na
een snel verlies van bandenspanning.
Dit snelle verlies van spanning wordt
de run-flat-modus genoemd. Een
run-flat-modus treedt op bij een ban-
denspanning van 96 kPa of lager. Zo-
dra een run-flat-band de run-flat-
modus bereikt, heeft deze slechts
beperkte rij-eigenschappen en moet
deze onmiddellijk worden vervangen.
Een run-flat-band is niet te repareren.Het wordt niet aanbevolen met een
voertuig te rijden met vol laadvermo-
gen of een aanhanger/caravan te trek-
ken terwijl een band in de run-flat-
modus loopt.
Raadpleeg het hoofdstuk Banden-
spanningscontrole voor meer infor-
matie.
Reservewielen (voor be-
paalde uitvoeringen/landen)
OPMERKING: Voor auto's die
zijn uitgerust met TIREFIT in
plaats van een reservewiel, raad-
pleegt u "TIREFIT-SET" in "Nood-
gevallen" voor meer informatie
hierover.
LET OP!
Laat vanwege de verminderde
grondspeling uw auto niet in een
automatische wasstraat wassen
wanneer een compact reservewiel
of een reservewiel voor beperkt ge-
bruik is gemonteerd. De auto kan
schade oplopen.
Reservewiel passend bij standaard
geleverde banden en velgen (voor
bepaalde uitvoeringen/landen)
Uw voertuig kan zijn uitgerust met een
reserveband en velg die zowel in uiter-
lijk als in gebruik gelijk zijn aan de
originele banden en velgen op de voor-
en achteras van uw voertuig. Dit reser-
vewiel mag worden gebruikt bij het
rouleren van banden voor uw auto. Als
uw voertuig beschikt over deze optie,
kunt u een erkende bandenleverancier
raadplegen voor het aanbevolen roula-
tieschema.
Compact reservewiel (voor
bepaalde uitvoeringen/landen)
Het compacte reservewiel mag slechts
tijdelijk en alleen in noodgevallen wor-
den gebruikt. U kunt aan de beschrij-
ving van het reservewiel op de band- en
beladingsinformatiesticker op de por-
tieropening aan bestuurderszijde of op
de wang van de band zien of uw auto is
uitgerust met een compact reservewiel.
Beschrijvingen van compacte reserve-
wielen beginnen met de letter "T" of
"S" vóór de aanduiding van de banden-
maat. Voorbeeld: T145/80D18 103M.
T, S = reservewiel
264
Page 271 of 380

Omdat het loopvlak van deze band
een beperkte levensduur heeft, moet
de originele band zo snel mogelijk
worden gerepareerd (of vervangen)
en weer gemonteerd worden.
Probeer nooit een wieldop aan te
brengen of een conventionele band te
monteren op het compacte reserve-
wiel, omdat het wiel specifiek voor de
compacte reserveband is gemaakt.
Monteer nooit meer dan één compact
reservewiel tegelijk op de auto.
WAARSCHUWING!
Compacte reservewielen mogen
slechts tijdelijk en alleen in noodge-
vallen worden gebruikt. Met deze re-
servewielen mag u maximaal
80 km/u rijden. Het loopvlak van
een reservewiel heeft slechts een be-
perkte levensduur. Als het loopvlak is
versleten tot op de bandenslijtage-
indicatoren, dient u het reservewiel
te vervangen. Let op de waarschu-
wingen met betrekking tot het reser-
vewiel. Anders kan de band van het
reservewiel lek raken en kunt u de
controle over de auto verliezen.
Full-size reservewiel (voor
bepaalde uitvoeringen/landen)
Het full-size reservewiel mag alleen in
noodgevallen worden gebruikt. Het
reservewiel lijkt op het originele wiel
op de voor- of achteras van de auto,
maar heeft andere eigenschappen. Dit
reservewielen heeft wellicht een be-
perkte levensduur. Als het loopvlak is
versleten tot op de slijtindicatoren,
dient u de band van het full-size re-
servewiel te vervangen. De originele
band moet daarom zo snel mogelijk
worden gerepareerd (of vervangen)
en weer gemonteerd worden.
Reservewiel voor beperkt gebruik
(voor bepaalde uitvoeringen/
landen)
Het reservewiel voor beperkt gebruik
mag slechts tijdelijk en alleen in nood-
gevallen worden gebruikt. De omschrij-
ving van de band bevindt zich op een
sticker op het reservewiel voor beperkt
gebruik. Op deze sticker worden de be-
perkingen voor het rijden met het reser-
vewiel aangegeven. Het reservewiel
lijkt op het oorspronkelijke wiel op de
voor- of achteras van de auto, maarheeft andere eigenschappen. Het rijge-
drag van de auto verandert wanneer u
dit reservewiel voor beperkt gebruik
monteert. De originele band moet
daarom zo snel mogelijk worden gere-
pareerd (of vervangen) en weer gemon-
teerd worden.
WAARSCHUWING!
Reservewielen voor beperkt gebruik
mogen alleen in noodgevallen wor-
den gebruikt. Het rijgedrag van de
auto verandert wanneer u dit reser-
vewiel voor beperkt gebruik mon-
teert. Rijd met dit reservewiel niet
sneller dan de snelheid die staat ver-
meld op het reservewiel voor tijdelijk
gebruik. De bandenspanning mag
nooit hoger of lager zijn dan de span-
ning voor koude banden, die op de
band- en beladingsinformatiesticker
op de B-stijl aan de bestuurderszijde
of de achterrand van het bestuur-
dersportier is vermeld. De originele
band moet zo snel mogelijk worden
gerepareerd (of vervangen) en weer
gemonteerd worden. Anders kunt u
de controle over de auto verliezen.
265
Page 272 of 380

Doorslippen van de wielen
Als u vast komt te zitten in modder,
zand, sneeuw of ijs, mag u de wielen
niet sneller dan 48 km/uur en niet
langer dan 30 seconden continu laten
draaien zonder te stoppen.
Raadpleeg “Een vastzittende auto
weer vrijkrijgen” in “Noodgevallen”
voor meer informatie.
WAARSCHUWING!
Het laten doorslippen van de wielen
is gevaarlijk. Door de krachten die
vrijkomen bij te hoge wielsnelheden
kunnen de banden beschadigd wor-
den of lek raken. Er kan een band
exploderen, waardoor iemand ge-
wond kan raken. Laat de wielen
van uw auto niet met een hogere
snelheid dan 48 km/u of langer dan
30 seconden continu doorslippen.
Zorg er ook voor dat er geen perso-
nen aanwezig zijn in de nabijheid
van een doorslippend wiel, onge-
acht de snelheid waarmee het wiel
ronddraait.
Bandenslijtage-indicatoren
In de originele banden zijn
bandenslijtage-indicatoren aange-
bracht, die u helpen te bepalen wan-
neer uw banden moeten worden ver-
vangen.
Deze indicatoren zijn in de bodem van
het profiel geperst. Ze worden zicht-
baar als de profieldiepte nog slechts 2
mm bedraagt. Als het loopvlak is ver-
sleten tot op de bandenslijtage-
indicatoren, moet de band worden
vervangen. Zie “Vervangende ban-
den” in dit hoofdstuk voor meer infor-
matie.
Levensduur van banden
De levensduur van een band is afhan-
kelijk van verschillende factoren,
waaronder, maar niet beperkt tot:
Rijstijl
Bandenspanning
Gereden afstand
Prestatiebanden, banden met eensnelheidsaanduiding V of hoger, en
zomerbanden, hebben in de regel
een kortere levensduur. Het wordt
ten zeerste aanbevolen deze banden
volgens het voertuigonderhouds-
schema te rouleren.
WAARSCHUWING!
De banden en de reserveband die-
nen na zes jaar te worden vervan-
gen, ongeacht het resterende profiel
op de banden. Als u deze waarschu-
wing niet in acht neemt, kan een
klapband het gevolg zijn. U kunt
dan de controle over de auto verlie-
zen en een ongeval met ernstig of
zelfs dodelijk letsel veroorzaken.
1 — Versleten band
2 — Nieuwe band
266