Page 249 of 380

LET OP!
Voordat u de schakelhendel uit destand PARK beweegt, moet u de
contactschakelaar van de stand
LOCK/OFF in de stand ON/RUN
zetten en tevens het rempedaal
ingetrapt houden. Anders kan de
schakelhendel beschadigd raken.
Laat de motor NOOIT met hoge toerentallen draaien als u vanuit
de standen PARK of NEUTRAL
naar een andere versnelling scha-
kelt. Anders kan schade aan de
aandrijflijn ontstaan.
U kunt aan de hand van de volgende
indicatoren controleren of u naar de
stand PARK hebt geschakeld:
Wanneer u naar de stand PARK schakelt, beweeg de schakelhendel
dan krachtig helemaal naar voren
en naar links totdat de pook stopt
en volledig op zijn plaats zit. Controleer de versnellingsindicator
en kijk of de stand PARK wordt
aangegeven.
Controleer of de schakelhendel niet uit de stand PARK kan worden be-
wogen wanneer u het rempedaal
niet bedient.
REVERSE (ACHTERUIT) (R)
Deze stand is bedoeld om achteruit te
rijden. Schakel alleen naar REVERSE
als de auto volledig stilstaat.
NEUTRAAL (N)
Gebruik deze stand wanneer de auto
langere tijd stilstaat met draaiende
motor. In deze stand kunt u de motor
starten. Trek de handrem aan en
schakel naar PARK wanneer u wilt
uitstappen.
WAARSCHUWING!
Laat de auto niet uitrollen in de
stand NEUTRAL en schakel nooit
het contact uit om in vrijloop een
helling af te dalen. Dit zijn onveilige
handelingen waarbij u minder snel
kunt reageren op veranderingen
van het verkeer of wegomstandig-
heden. U zou de macht over het
stuur kunnen verliezen en een aan-
rijding kunnen veroorzaken.
LET OP!
De auto laten slepen, laten uitrollen
en om andere redenen rijden terwijl
de versnellingsbak in de neutraal-
stand staat, kan ernstige schade
aan de versnellingsbak tot gevolg
hebben. Raadpleeg de paragraaf
"De auto slepen achter een cam-
per" in het hoofdstuk "Starten en
rijden" en de paragraaf "De auto
laten slepen bij pech" in het hoofd-
stuk "Wat doen in geval van nood"
voor meer informatie hierover.
243
Page 250 of 380

DRIVE (D)
Deze stand is bedoeld voor het rijden
in de stad en op de grote weg. In deze
stand schakelt de versnellingsbak het
soepelst en rijdt u het zuinigst. De
versnellingsbak schakelt automatisch
op via de eerste underdrive-
versnelling, tweede en derde versnel-
ling, vierde prise-directe-versnelling
en de vijfde overdrive-versnelling. De
stand DRIVE zorgt voor optimale rij-
eigenschappen onder alle normale
omstandigheden.
Als er echter veel geschakeld wordt
(bijvoorbeeld wanneer de auto zwaar
beladen is, in heuvelachtig terrein, bij
rijden met sterke tegenwind of met
een zware aanhangwagen) gebruikt u
AutoStick® (raadpleeg
"AutoStick®" in dit hoofdstuk voor
meer informatie) om een lagere ver-
snelling te selecteren. Onder deze om-
standigheden presteert de auto beter
in een lagere versnelling en wordt de
levensduur van de versnellingsbak
verlengd omdat het schakelen wordt
beperkt en minder hitte wordt gege-
nereerd.
Noodloopmodus van de
versnellingsbak
De werking van de versnellingsbak
wordt elektronisch gecontroleerd op
abnormale situaties. Als een situatie
wordt gedetecteerd die schade aan de
versnellingsbak kan veroorzaken,
wordt de noodloopmodus van de ver-
snellingsbak geactiveerd. In deze
stand blijft de versnellingsbak in de
huidige versnelling totdat de auto tot
stilstand is gebracht. Nadat de auto
tot stilstand is gebracht, blijft de ver-
snellingsbak in de tweede versnelling,
ongeacht welke vooruitversnelling is
gekozen. PARK, REVERSE en NEU-
TRAL blijven wel werken. Het is mo-
gelijk dat het storingslampje brandt.
Dankzij de noodloopmodus kan de
auto voor reparatie naar een erkende
dealer worden gereden zonder dat de
versnellingsbak beschadigd raakt.
In het geval van een kortstondig pro-
bleem kan de versnellingsbak, door
de volgende stappen uit te voeren,
worden gereset om weer alle vooruit-
versnellingen te kunnen gebruiken:
1. Stop de auto.2. Schakel naar PARK.
3. Zet de contactschakelaar in de
stand OFF.
4. Wacht ongeveer 10 seconden.
5. Start de motor opnieuw.
6. Schakel naar de gewenste schakel-
groep. Als het probleem niet langer
wordt gedetecteerd, werkt de versnel-
lingsbak weer op de normale manier.
OPMERKING: Ook al kan de ver-
snellingsbak worden gereset, we
raden u toch aan zo spoedig moge-
lijk een bezoek te brengen aan uw
erkende dealer. Uw erkende dea-
ler kan met speciale diagnoseap-
paratuur vaststellen of het pro-
bleem zich nogmaals kan
voordoen. Als geen reset van de
versnellingsbak mogelijk is, is ser-
vice door de erkende dealer nood-
zakelijk.
Werking van de overdrive
De automatische versnellingsbak is
voorzien van een elektronisch gere-
gelde overdrive (vijfde versnelling).
244
Page 251 of 380

De versnellingsbak schakelt automa-
tisch naar de overdrive-versnelling als
aan de volgende voorwaarden wordt
voldaan:
de schakelhendel staat in de standDRIVE;
de rijsnelheid is voldoende hoog;
de bestuurder trapt het gaspedaal niet diep in.
AUTOSTICK® (voor
bepaalde uitvoeringen/
landen)
AutoStick® is een interactieve func-
tie, die handmatig schakelen mogelijk
maakt waardoor u meer controle over
de auto krijgt. Met AutoStick® kunt u
maximaal remmen op de motor, onge-
wenst op- of terugschakelen voorko-
men en de prestaties van de auto ver-
beteren.
Met dit systeem heeft u ook meer con-
trole over de auto bij het inhalen, bij
het rijden in de stad, bij glad wegdek,
in de bergen, het trekken van een
aanhangwagen en vele andere situa-
ties.
BEDIENING – 3,6-LITER
MOTOR
Wanneer de versnelling in de stand
DRIVE of SPORT staat, schakelt de
versnellingsbak automatisch tussen
de acht beschikbare versnellingen.
Om AutoStick® in te schakelen,
drukt u kort op een van de schakel-
hendels aan het stuurwiel- ( + / -)
terwijl de transmissie in de stand
DRIVE of SPORT staat. Als u op (-)
drukt om de AutoStick®-modus te
activeren, schakelt de versnellingsbak
terug naar een versnelling lager, ter-
wijl bij het gebruik van (+) om de
AutoStick®-modus te activeren de
huidige versnelling behouden blijft.
Als AutoStick® is ingeschakeld,
wordt de huidige versnelling in de in-
strumentengroep weergegeven. In de
stand AutoStick® schakelt de ver-
snellingsbak op of terug als de be-
stuurder handmatig (+/-) kiest, tenzij
dit leidt tot stotteren of een te hoog
toerental van de motor. De versnel-
lingsbak blijft in de gekozen versnel-
ling totdat naar een hogere of lagere versnelling wordt geschakeld, met
uitzondering van de onderstaande si-
tuaties.
Als AutoStick® wordt ingeschakeld
in de stand DRIVE, schakelt de ver-
snellingsbak automatisch op wan-
neer het maximale motortoerental
wordt bereikt. Wanneer het gaspe-
daal volledig ingetrapt is, schakelt
de versnellingsbak, indien moge-
lijk, terug (afhankelijk van de hui-
dige rijsnelheid en de versnelling).
Als het gaspedaal niet wordt be-
diend, schakelt de versnelling in de
automatische modus.
Als AutoStick® wordt ingeschakeld in de stand SPORT, blijft de hand-
matige versnelling gehandhaafd
totdat er wordt geschakeld naar een
andere stand of zoals hieronder is
beschreven. De versnellingsbak
schakelt in deze stand niet automa-
tisch aan het begin van het rode
toerengebied en schakelt evenmin
terug als het gaspedaal helemaal tot
aan de vloer is ingetrapt.
245
Page 252 of 380

Zowel in de stand DRIVE ofSPORT, schakelt de versnellings-
bak automatisch terug als de snel-
heid van de auto afneemt tot stil-
stand (om stotteren van de motor te
voorkomen) en geeft deze de hui-
dige versnelling weer. Als u kort op
(+) drukt (bij stilstand) kunt u
wegrijden in de tweede versnelling.
Na stilstand moet de bestuurder
handmatig opschakelen (+) tijdens
het optrekken.
Als door terugschakelen het maxi- mum motortoerental wordt over-
schreden, vindt het terugschakelen
niet plaats.
Wanneer de voertuigsnelheid te laag is, negeert het systeem alle
opschakelpogingen.
U kunt de AutoStick® uitschakelen
door de schakelhendel (+) ingedrukt
te houden totdat de indicatie "D" of
"S" weer wordt getoond in de instru-
mentengroep. U kunt AutoStick® op
elk moment in of uitschakelen zonder
dat u uw voet van het gaspedaal hoeft
te nemen.WAARSCHUWING!
Schakel op gladde wegen niet terug
om te remmen op de motor. De
aangedreven wielen kunnen hun
grip verliezen, waardoor de auto in
een slip kan raken, wat een aanrij-
ding of persoonlijk letsel tot gevolg
kan hebben.
BEDIENING – 3,0-LITER
DIESELMOTOR
Wanneer de schakelhendel in de stand
DRIVE staat, schakelt de versnel-
lingsbak automatisch tussen de vijf
beschikbare versnellingen. Als u
AutoStick® wilt inschakelen, be-
weegt u de schakelhendel vanuit de
stand DRIVE naar links of rechts
(+/-), of drukt u kort op de scha-
kelflippers (+/-) op het stuur (voor
bepaalde uitvoeringen/landen). Als u
op (-) drukt om de AutoStick®-
modus te activeren, schakelt de ver-
snellingsbak terug naar een versnel-
ling lager, terwijl bij het gebruik van (+) om de AutoStick®-modus te acti-
veren de huidige versnelling behou-
den blijft. Als AutoStick® is ingescha-
keld, wordt de huidige versnelling in
de instrumentengroep weergegeven.
In de stand AutoStick® schakelt de
versnellingsbak op of terug als de be-
stuurder handmatig (+/-) kiest (met
de schakelhendel of de schakelflip-
pers (voor bepaalde uitvoeringen/
landen)), tenzij dit leidt tot stotteren
of een te hoog toerental van de motor.
De versnellingsbak blijft in de geko-
zen versnelling totdat naar een hogere
of lagere versnelling wordt gescha-
keld, met uitzondering van de onder-
staande situaties.
Indien nodig schakelt de transmis-
sie automatisch op om te hoge mo-
tortoerentallen te voorkomen.
Wanneer het gaspedaal volledig in- getrapt is, schakelt de versnellings-
bak terug indien mogelijk (afhan-
kelijk van de rijsnelheid en de
versnelling).
De versnellingsbak schakelt auto- matisch terug als de snelheid van de
auto afneemt (om stotteren van de
246
Page 253 of 380

motor te voorkomen), waarbij de
huidige versnelling wordt
aangegeven.
De versnellingsbak schakelt auto- matisch terug naar de eerste ver-
snelling wanneer de auto tot stil-
stand komt. Na stilstand moet de
bestuurder handmatig opschakelen
(+) tijdens het optrekken.
U kunt vanuit stilstand of in de eerste of tweede versnelling wegrij-
den. Als u kort op (+) drukt (bij
stilstand) kunt u wegrijden in de
tweede versnelling. Wegrijden in de
tweede versnelling is zinvol als het
wegdek glad is door sneeuw of ijs.
Wanneer de voertuigsnelheid te laag is, negeert het systeem alle
opschakelpogingen.
Maak geen gebruik van de cruise- control als AutoStick® is
ingeschakeld.
Het schakelen van de transmissie valt meer op als AutoStick® is
ingeschakeld. U kunt de AutoStick® uitschakelen
door de schakelhendel naar rechts te
houden of schakelflipper (+) inge-
drukt te houden (voor bepaalde
uitvoeringen/landen) totdat de indi-
catie "D" weer wordt getoond in de
instrumentengroep. U kunt
AutoStick® op elk moment in of uit-
schakelen zonder dat u uw voet van
het gaspedaal hoeft te nemen.
WAARSCHUWING!
Schakel op gladde wegen niet terug
om te remmen op de motor. De
aangedreven wielen kunnen hun
grip verliezen, waardoor de auto in
een slip kan raken, wat een aanrij-
ding of persoonlijk letsel tot gevolg
kan hebben.
AANDRIJVING OP ALLE
WIELEN (AWD) (voor
bepaalde uitvoeringen/
landen)
Deze auto is uitgerust met een "active
on-demand"-systeem voor aandrij-
ving op alle wielen (AWD), dat zorgt voor optimale grip bij uiteenlopende
weg- en rijomstandigheden. Het sys-
teem beperkt de wielslip tot een mini-
mum door automatisch koppel naar
de voor- en achterwielen over te
brengen wanneer dat nodig is.
Voor optimale brandstofzuinigheid
schakelt de auto automatisch van
aandrijving op alle wielen (AWD)
naar standaard achterwielaandrijving
(RWD) wanneer de weg- en omge-
vingsomstandigheden nagenoeg geen
wielslip zullen veroorzaken. Als speci-
fieke weg- en omgevingsomstandig-
heden meer grip vereisen, schakelt de
auto automatisch naar aandrijving op
alle wielen (AWD). De aandrijving op
alle wielen (AWD) wordt automatisch
ingeschakeld afhankelijk van de bui-
tentemperatuur, wielslip of andere
vooraf bepaalde omstandigheden (bij
wielslip wordt de aandrijving op alle
wielen (AWD) mogelijk enigszins ver-
traagd ingeschakeld). De aandrijving
op alle wielen (AWD) kan ook hand-
matig worden gekozen door de scha-
kelhendel in de modus AutoStick®
(+/-) (voor bepaalde uitvoeringen/
247
Page 254 of 380

landen) te zetten of door de ruitenwis-
sers langdurig in te schakelen. De
aandrijfmodus, RWD of AWD, wordt
kort weergegeven in het meterge-
deelte van het scherm van het elektro-
nische voertuiginformatiecentrum
(EVIC) wanneer voor het eerst naar
een versnelling wordt geschakeld en
wanneer de aandrijfmodus verandert
tijdens het rijden.
OPMERKING: Als het waarschu-
wingsbericht "SERVICE AWD
SYSTEM" (service AWD noodza-
kelijk) wordt weergegeven na het
starten van de motor of tijdens het
rijden, betekent dit dat de aandrij-
ving op alle wielen (AWD) niet
goed werkt en service vereist.
Raadpleeg de paragraaf "Elektro-
nisch voertuiginformatiecentrum
(EVIC)" in het hoofdstuk "Het in-
strumentenpaneel" voor meer in-
formatie hierover.LET OP!
Alle wielen moeten banden hebben
met dezelfde maat en van hetzelfde
type. Gebruik geen banden met een
verschillende bandmaat. Gebruik
van banden met een verschillende
bandmaat kan leiden tot defecten
van het voordifferentieel en/of de
tussenbak.
RIJDEN OP GLAD
WEGDEK
OPTREKKEN
Snel optrekken op een besneeuwd,
nat of anderszins glad wegdek kan
doorslippen van de aangedreven wie-
len en zijdelings wegglijden van de
auto tot gevolg hebben. Dit komt voor
wanneer de grip van de (aangedre-
ven) achterwielen op het wegdek ver-
schilt.
WAARSCHUWING!
Snel optrekken op een glad wegdek
is gevaarlijk. Bij een verschil in grip
van de achterwielen kan de auto
zijwaarts gaan glijden. U zou de
macht over het stuur kunnen ver-
liezen en een aanrijding kunnen
veroorzaken. Trek langzaam op
wanneer u weet dat er weinig grip is
(ijs, sneeuw, nat wegdek, modder,
mul zand, enz.).
GRIP
Bij rijden op natte of met sneeuwres-
ten bedekte wegen kan een dunne
laag water ontstaan tussen de band en
het wegdek. Dit verschijnsel wordt
aquaplaning genoemd en kan ertoe
leiden dat de auto gedeeltelijk of vol-
ledig onbestuurbaar wordt en u niet
meer kunt remmen. Volg de onder-
staande aanwijzingen op om het risico
van aquaplaning te verkleinen:
1. Pas uw snelheid aan bij hevige re-
genval of wanneer het wegdek is be-
dekt met sneeuwresten.
248
Page 255 of 380

2. Pas uw snelheid aan op wegen met
diepe plassen.
3. Vervang de banden zodra de
bandenslijtage-indicatoren zichtbaar
worden.
4. Zorg voor een juiste bandenspan-
ning.
5. Houd onder alle omstandigheden
voldoende afstand tot het voertuig
vóór u, om aanrijdingen bij een nood-
stop te voorkomen.
DOOR WATER RIJDEN
Wees bij het rijden door water met een
diepte van meer dan enkele centime-
ters extra voorzichtig, om schade aan
de auto en lichamelijk letsel te voor-
komen.
STROMEND/OPKOMEND
WATER
WAARSCHUWING!
Rijd niet op of over wegen of paden
met stromend of opkomend water
(bijvoorbeeld na een storm). Stro-
mend water kan het wegdek of de
bovenlaag van het pad wegspoelen
en de auto in dieper water doen
zinken. Bovendien kan de auto snel
worden meegevoerd met het stro-
mende en/of opkomende water. Als
geen gehoor wordt gegeven aan
deze waarschuwing, kan dit ernstig
of dodelijk letsel tot gevolg hebben
voor u, uw passagiers en anderen in
uw omgeving.
ONDIEP STILSTAAND
WATER
Hoewel uw auto in staat is om door
ondiep stilstaand water te rijden,
moet u voordat u dit doet de volgende
waarschuwingen en voorzorgsmaat-
regelen in acht nemen.
LET OP!
Controleer altijd de diepte vanhet stilstaande water voordat u
erdoor rijdt. Rijd nooit door stil-
staand water dat tot boven de on-
derkant van de wielvelgen reikt.
Bepaal de staat van de weg of het pad onder water en of zich obsta-
kels onder water bevinden voor-
dat u door het stilstaande water
rijdt.
Rijd niet met een hogere snelheid dan 8 km/u door stilstaand water.
Dit beperkt de golfvorming tot
een minimum.
(Vervolgd)
249
Page 256 of 380

LET OP!(Vervolgd)
Rijden door stilstaand water kanschade veroorzaken aan de on-
derdelen van de aandrijflijn. Con-
troleer altijd de vloeistoffen van
de auto (motor, versnellingsbak,
assen etc.) op tekenen van ver-
ontreiniging (d.w.z. witte of
schuimende vloeistof) nadat u
door het stilstaande water bent
gereden. Blijf niet rijden met de
auto als een vloeistof verontrei-
nigd is, aangezien dit verdere
schade tot gevolg kan hebben.
Dergelijke schade wordt niet ge-
dekt door de standaardgarantie.
Als er water in de motor komt, kan dit onmiddellijke stilstand tot
gevolg hebben en ernstige interne
motorschade veroorzaken. Der-
gelijke schade wordt niet gedekt
door de standaardgarantie.
WAARSCHUWING!
Rijden door stilstaand water be-perkt de grip. Rijd niet met een
hogere snelheid dan 8 km/u door
stilstaand water.
Rijden door stilstaand water be- perkt het remvermogen van het
voertuig waardoor de remweg
langer wordt. Daarom moet u,
nadat u door stilstaand water
heeft gereden, langzaam blijven
rijden en enkele malen het rem-
pedaal licht intrappen om de
remmen te drogen.
Als er water in de motor komt, kan dit onmiddellijke stilstand tot
gevolg hebben, waarna u niet
meer verder kunt rijden.
Als geen gehoor wordt gegeven aan deze waarschuwingen, kan
dit ernstig of dodelijk letsel tot
gevolg hebben voor u, uw passa-
giers en anderen in uw omgeving.
STUURBEKRACHTIGING
Uw auto is voorzien van een elektro-
hydraulisch stuurbekrachtigingssys-
teem waardoor de auto vlot reageert
op uw stuuracties en gemakkelijk ma-
noeuvreerbaar is in kleine ruimten.
Het niveau van de bekrachtiging
wordt door het systeem gevarieerd,
zodat u slechts licht hoeft te sturen bij
het parkeren, maar voldoende stuur-
gevoel houdt bij normaal rijden. Wan-
neer zich in het elektrohydraulische
stuurbekrachtigingssysteem een sto-
ring voordoet waardoor het systeem
niet langer voor stuurbekrachtiging
kan zorgen, zal het mechanische be-
sturing mogelijk maken.
LET OP!
Bij extreme stuurmanoeuvres is het
mogelijk dat de elektrisch aange-
dreven pomp de stuurbekrachti-
ging vermindert of uitschakelt om
beschadiging van het systeem te
voorkomen. Zodra het systeem is
afgekoeld, wordt de normale wer-
king hervat.
250