Page 137 of 380

2. Stap uit en druk de veiligheids-
grendel naar links. De veiligheids-
grendel bevindt zich in het midden,
onder de voorste rand van de motor-
kap.
OPMERKING: Uw auto is moge-
lijk uitgerust met een actief motor-
kapsysteem. Raadpleeg de para-
graaf "Beveiligingssystemen voor
inzittenden" in het hoofdstuk "Uw
auto" voor informatie hierover.LET OP!
Om beschadigingen te voorkomen
mag u de motorkap niet hard dicht-
slaan. Laat de motorkap zakken tot
ongeveer 15 cm hoogte en laat hem
dan vallen. Zo worden beide ver-
grendelingen gesloten. Rijd nooit
met uw auto als de motorkap niet
volledig met beide vergrendelingen
is gesloten.
WAARSCHUWING!
Controleer voordat u gaat rijden of
de motorkap goed vergrendeld is.
Als de motorkap niet volledig ver-
grendeld is, kan hij opklappen tij-
dens rijden, waardoor uw zicht
wordt belemmerd. Als u deze waar-
schuwing niet opvolgt, kan dit ern-
stig en zelfs dodelijk letsel tot ge-
volg hebben.
(Vervolgd)
VERLICHTING
KOPLAMPSCHAKELAAR
De koplampschakelaar be-
vindt zich links van het instru-
mentenpaneel. Met deze scha-
kelaar bedient u de koplampen, de
parkeerlichten, de instrumentenver-
lichting, het dimmen van de instru-
mentenverlichting, de interieurver-
lichting en de mistlampen.
OPMERKING:
In bepaalde Euro-
pese landen werken de parkeerlich-
ten alleen wanneer de contactscha-
kelaar in de stand OFF staat, of
wanneer de mistlampen of koplam-
pen ook zijn ingeschakeld. Onge-
acht de stand van de contactschake-
laar blijven de parkeerlichten
ingeschakeld zolang de schakelaar
in de eerste klikstand blijft staan.Veiligheidsgrendel van motorkap
131
Page 138 of 380

Draai de koplampschakelaar
rechtsom naar de eerste klikstand om
de parkeerlichten en de instrumen-
tenverlichting te bedienen. Draai de
koplampschakelaar naar de tweede
klikstand om de koplampen, de par-
keerlichten en de instrumentenver-
lichting te bedienen.
AUTOMATISCHE
KOPLAMPEN
Dit systeem schakelt de koplampen
automatisch in of uit in overeenstem-
ming met de sterkte van het omge-
vingslicht. Om dit systeem in te scha-
kelen draait u de koplampschakelaar
linksom naar de stand AUTO. Als dit
systeem is ingeschakeld, is ook de uit-
schakelvertraging van de koplampen
ingeschakeld. Dit betekent dat dekoplampen nog maximaal 90 secon-
den lang blijven branden nadat u de
contactschakelaar in de stand OFF
hebt gezet. Om het automatische sys-
teem uit te schakelen draait u de kop-
lampschakelaar naar een andere
stand dan AUTO.
OPMERKING: In de automati-
sche modus gaan de koplampen
pas branden zodra de motor
draait.
KOPLAMPEN AAN BIJ
INGESCHAKELDE
RUITENWISSERS (alleen
beschikbaar in combinatie
met automatische
koplampen)
Als deze functie is ingeschakeld en de
koplampschakelaar in de stand
AUTO is gezet, gaan de koplampen na
ongeveer 10 seconden branden nadat
de ruitenwissers zijn ingeschakeld.
Wanneer de koplampen via deze func-
tie zijn ingeschakeld, gaan ze uit wan-
neer u de ruitenwissers uitschakelt.
OPMERKING: De functie "kop-
lampen aan bij ingeschakelde rui-
tenwissers" kan worden in- en uit-
geschakeld met het Uconnect®
systeem, raadpleeg "Uconnect®
instellingen" in het hoofdstuk "Het
instrumentenpaneel" voor meer
informatie hierover.
UITSCHAKELVERTRAGING
VAN DE KOPLAMPEN
Deze functie zorgt ervoor dat u gedu-
rende een programmeerbare tijd tot
90 seconden het gemak hebt van het
veilige licht van de koplampen wan-
neer u de auto verlaat in een onver-
lichte omgeving.
Om de vertragingsfunctie in te scha-
kelen draait u de contactschakelaar
naar de stand OFF terwijl de koplam-
pen nog zijn ingeschakeld. Schakel
vervolgens binnen 45 seconden de
koplampen uit. De vertragingstijd
gaat in zodra u de koplampen uit-
schakelt.
Koplampschakelaar
132
Page 139 of 380

Als u de koplampen of parkeerlichten
inschakelt of de contactschakelaar in
de stand ACC of RUN zet, wordt de
vertraging geannuleerd.
Wanneer u de koplampen uitschakelt
voordat u de contactschakelaar in de
stand OFF zet, gaan de koplampen op
de normale manier uit.
OPMERKING:
Als u deze functie wilt activeren,moeten de koplampen binnen 45
seconden voordat u de contact-
schakelaar in de stand OFF zet,
worden uitgeschakeld.
U kunt de vertragingstijd van de koplampen programmeren met
het Uconnect® systeem, raad-
pleeg "Uconnect® instellingen"
in het hoofdstuk "Het instru-
mentenpaneel" voor meer infor-
matie hierover.AUTOMATISCH
GROOTLICHT (voor
bepaalde uitvoeringen/
landen)
Het automatisch grootlichtsysteem
zorgt in het donker voor meer licht
van de koplampen, door automati-
sche regeling van het grootlicht met
behulp van een digitale camera, die
op de achteruitkijkspiegel is gemon-
teerd. Deze camera detecteert de ver-
lichting van andere voertuigen en
zorgt ervoor dat automatisch van
grootlicht naar dimlicht wordt ge-
schakeld totdat naderende voertuigen
uit het zicht van de camera zijn ver-
dwenen.
OPMERKING:
Het automatisch grootlichtsys-teem kan worden in- en uitge-
schakeld met het Uconnect®
systeem, raadpleeg "Uconnect®
instellingen" in het hoofdstuk
"Het instrumentenpaneel" voor
meer informatie hierover. Als de koplampen en achterlich-
ten van voertuigen in het blik-
veld defect zijn, met modder zijn
bespat of gedeeltelijk aan het
zicht worden onttrokken, zal uw
grootlicht langer blijven bran-
den en niet automatisch schake-
len naar dimlicht totdat de af-
stand tot het naderende voertuig
kleiner wordt. Het systeem zal
ook niet correct werken als de
voorruit of cameralens zijn be-
dekt met vuil, vet of andere
obstakels.
Als de voorruit of de spiegel van het
automatisch grootlichtsysteem wordt
vervangen, moet de spiegel van het
automatisch grootlichtsysteem op-
nieuw worden gericht om zeker te zijn
van een correcte werking. Neem con-
tact op met uw erkende dealer.
Activeren
1. Draai de koplampschakelaar naar
de stand AUTO.
2. Druk de multifunctionele hendel
van u af (in de richting van de voor-
kant van het voertuig) om het groot-
licht in te schakelen.
133
Page 140 of 380

OPMERKING: Dit systeem wordt
niet geactiveerd voordat de auto
ten minste 32 km/u rijdt.
Deactiveren
1. Trek de multifunctionele hendel
naar u toe (of naar achteren in het
voertuig) om het systeem handmatig
uit te schakelen (normale werking
van het dimlicht).
2. Druk de multifunctionele hendel
weer terug om het systeem opnieuw te
activeren.
DAGVERLICHTING (voor
bepaalde uitvoeringen/
landen)
De daglichtlampen worden ingescha-
keld als de motor draait en de versnel-
lingsbak uit PARK geschakeld wordt,
de koplampen zijn uitgeschakeld en
de handrem is vrijgezet. Bij normaal
rijden in het donker moet de kop-
lampschakelaar worden gebruikt. Als
één van de richtingaanwijzers wordt
ingeschakeld, wordt de daglichtlampaan dezelfde kant uitgeschakeld zo-
lang de richtingaanwijzer aan is. Zo-
dra de richtingaanwijzer wordt uitge-
schakeld, gaat de daglichtlamp weer
branden.
OPMERKING: Afhankelijk van
de geldende verkeersregels kunt u
de daglichtlampen in- en uitscha-
kelen. De daglichtlampen kunnen
kan worden in- en uitgeschakeld
met het Uconnect® systeem, raad-
pleeg "Uconnect® instellingen" in
het hoofdstuk "Het instrumenten-
paneel" voor meer informatie
hierover.
ADAPTIEVE BI-XENON
KOPLAMPEN
Dit systeem verstelt het koplamp-
schijnsel automatisch horizontaal, zo-
dat het licht in de stuurrichting van de
auto wordt gericht.
OPMERKING:
Wanneer het adaptieve kop-
lampsysteem wordt ingescha-
keld, maken de koplampen eerst
een aantal korte draaibewegin-
gen ter initialisatie. Het adaptieve koplampsysteem
is alleen actief tijdens vooruit-
rijden.
De werking van de adaptieve kop-
lampsysteem kan worden in- en
uitgeschakeld met het Uconnect®
systeem, raadpleeg "Uconnect®
instellingen" in het hoofdstuk "Het
instrumentenpaneel" voor meer
informatie hierover.
LICHTVERKLIKKER
Als de koplampen of parkeerlichten
ingeschakeld blijven nadat de con-
tactschakelaar in de stand OFF is ge-
zet, klinkt er een geluidssignaal wan-
neer het bestuurdersportier wordt
geopend, om de bestuurder te waar-
schuwen.
MISTLAMPEN
De schakelaar voor de mist-
lampen is geïntegreerd in de
koplampschakelaar. Om de
mistlampen in te schakelen
draait u de koplampschakelaar naar
de stand voor de parkeerlichten of de
koplampen. Druk vervolgens eenmaal
134
Page 141 of 380

op de koplampschakelaar om de mist-
lampen aan de voorzijde van de auto
in te schakelen. Druk nogmaals op de
koplampschakelaar om de mistlam-
pen aan de voor- en achterzijde in te
schakelen. Druk een derde keer op de
koplampschakelaar om de mistlam-
pen aan de achterzijde uit te schake-
len en druk een vierde keer om ook de
mistlampen aan de voorzijde uit te
schakelen. Als u de koplampen uit-
schakelt, worden ook de mistlampen
uitgeschakeld.
Wanneer de mistlampen zijn inge-
schakeld, brandt een indicatielampje
in de instrumentengroep branden.
OPMERKING: De mistlampen
aan de voorzijde worden automa-
tisch ingeschakeld wanneer de
parkeerlichten of het dimlicht
worden uitgeschakeld, wanneer de
mistlampen eerder met de kop-
lampschakelaar zijn uitgescha-
keld. De mistlampen achter gaan
alleen aan als de schakelaar wordt
bediend, zoals eerder is beschre-
ven.MULTIFUNCTIONELE
HENDEL
Met multifunctionele hendel bedient u
de richtingaanwijzers, het dim- en
grootlicht en het lichtsignaal. De hen-
del bevindt zich aan de linkerzijde
van de stuurkolom.
RICHTINGAANWIJZERS
Beweeg de multifunctionele hendel op
of neer om te controleren of de pijlen
aan beide zijden van de instrumen-
tengroep gaan knipperen, wat bete-
kent dat de richtingaanwijzers voor
en achter naar behoren werken.OPMERKING:
Als een van de lampjes blijft
branden en niet knippert, of als
een van de lampjes zeer snel
knippert, controleer dan aan de
buitenzijde van de auto of een
lamp defect is. Wanneer een van
de richtingaanwijzers niet gaat
branden wanneer u de hendel
beweegt, is waarschijnlijk de
desbetreffende lamp defect.
Als u meer dan 1,6 km hebt gere-
den met ingeschakelde richting-
aanwijzer, verschijnt het bericht
"Turn Signal On" (Richtingaan-
wijzer aan) op het EVIC (voor be-
paalde uitvoeringen/landen) en
klinkt er een continu geluidssig-
naal.
LANE CHANGE ASSIST
Tik de hendel eenmaal omhoog of om-
laag zonder hem in de klikstand te
duwen; de richtingaanwijzer (rechts
of links) knippert dan driemaal en
gaat vervolgens automatisch uit.
Multifunctionele hendel
135
Page 142 of 380

DIMLICHT/
GROOTLICHTSCHAKELAAR
Druk de multifunctionele hendel naar
voren om het grootlicht in te schake-
len. Trek de multifunctionele hendel
naar u toe om het dimlicht weer in te
schakelen.
LICHTSIGNAAL
U kunt met uw koplampen een licht-
signaal geven aan een ander voertuig
door de multifunctionele hendel kort
naar u toe te trekken. Hierdoor wordt
het grootlicht ingeschakeld tot u de
hendel weer loslaat.
INTERIEURVERLICHTING
De interieurverlichting kan worden
ingeschakeld door op de bovenhoek
van de lens te drukken. U schakelt de
lampen uit door nogmaals op de lens
te drukken.
LEESLAMPEN VOORIN
De leeslampen voorin bevinden zich
in de dakconsole.
Elke lamp kan worden ingeschakeld
door op de schakelaar aan weerszij-
den van de console te drukken. Deze
knoppen zijn verlicht voor goede
zichtbaarheid in het donker. U scha-
kelt de lampen uit door nogmaals op
de schakelaar te drukken. De lampengaan ook branden wanneer u op de
ontgrendelknop van de afstandsbe-
diening drukt.
SFEERVERLICHTING
De dakconsole is voorzien van sfeer-
verlichting. Deze verlichting verhoogt
de zichtbaarheid van de middencon-
sole en het gebied rond de schakel-
hendel.
Interieurverlichting
Leeslampen voorin
Schakelaars voor leeslampen voorin
Sfeerverlichting
136
Page 143 of 380

INTERIEURVERLICHTING
De interieurverlichting wordt inge-
schakeld wanneer een portier wordt
geopend.
Om te voorkomen dat de accu leeg
raakt, wordt de interieurverlichting 10
minuten nadat u de contactschakelaar
in de stand LOCK hebt gezet automa-
tisch uitgeschakeld. Dit gebeurt als de
interieurverlichting handmatig werd
ingeschakeld of als een portier is ge-
opend. Dit geldt ook voor de verlichting
in het handschoenenkastje, maar niet
voor de verlichting in de bagageruimte.
Als u de interieurverlichting weer wilt
inschakelen, zet u de contactschakelaar
in de stand ON of bedient u de schake-
laar van de interieurverlichting.
Dimschakelaars
De dimschakelaar maakt deel uit van
de koplampschakelaar en bevindt
zich aan de linkerzijde van het instru-
mentenpaneel.Wanneer u bij ingeschakelde parkeer-
lichten of koplampen de linker dim-
schakelaar naar boven draait, neemt
de intensiteit van de verlichting van
het instrumentenpaneel en de beker-
houders toe.
Schakelaar voor sfeerverlichting
Draai de rechter dimschakelaar naar
boven of beneden om de intensiteitvan de portiergreepverlichting en de
sfeerverlichting in de dakconsole te
verhogen of te verlagen.
Interieurverlichting aan
Draai de linker dimschakelaar hele-
maal omhoog naar de tweede klik-
stand om de interieurverlichting in te
schakelen. Als de dimschakelaar in
deze stand staat, blijft de interieurver-
lichting ingeschakeld.
Interieurverlichting uit
Draai de linker dimschakelaar naar
de uit-stand (laagste stand). De inte-
rieurverlichting blijft nu uit wanneer
een portier wordt geopend.
Dimschakelaars
Dimmer instrumentenpaneel
Dimschakelaar voor portiergreep-/
sfeerverlichting
137
Page 144 of 380

Instrumentenverlichting
Draai de linker dimschakelaar om-
hoog naar de eerste klikstand. Met
deze functie wordt de helderheid van
de verlichting van alle tekstdisplays,
zoals de kilometerteller, EVIC (voor
bepaalde uitvoeringen/landen) en de
radio vergroot wanneer de parkeer-
lichten of koplampen branden.
RUITENWISSERS EN
-SPROEIERS
Met de multifunctionele hendel be-
dient u de ruitenwissers- en sproeiers
wanneer de contactschakelaar in de
stand ON/RUN of ACC staat. De hen-
del bevindt zich aan de linkerzijde
van de stuurkolom.Draai de multifunctionele hendel naar
de eerste klikstand, voorbij de inter-
valstand voor langzame wisbewegin-
gen of naar de tweede klikstand voor-
bij de intervalstand voor snelle
wisbewegingen.
LET OP!
Zet de ruitenwissers uit wanneer
u door een automatische was-
straat gaat. De ruitenwissers kun-
nen beschadigd raken wanneer u
ze niet uitschakelt.
Laat bij winters weer de ruitenwis-
sers eerst in hun beginstand terug-
keren voordat u de motor afzet en
zorg dat de ruitenwissers zijn uit-
geschakeld. Als de ruitenwissers
ingeschakeld blijven, vriezen de
ruitenwissers aan de voorruit vast
en kan de ruitenwissermotor be-
schadigd raken wanneer de motor
weer wordt gestart.
(Vervolgd)
LET OP!(Vervolgd)
Verwijder altijd achtergebleven sneeuw als die verhindert dat de
wisserbladen terugkeren naar de
beginstand. Wanneer u de ruiten-
wissers uitschakelt en de wisser-
bladen niet kunnen terugkeren
naar de beginstand, kan de rui-
tenwissermotor beschadigd ra-
ken.
INTERVALSTAND
Gebruik de intervalstand wanneer het
door de weersomstandigheden wense-
lijk is om de ruitenwissers met een va-
riabel interval te laten wissen. Draai de
multifunctionele hendel naar de eerste
klikstand en kies vervolgens het ge-
wenste interval met het uiteinde van de
hendel. Er zijn vijf verschillende inter-
vallen, van 1 seconde tot ca.18 secon-
den. De intervallen worden twee keer zo
lang wanneer de snelheid van de auto
16 km/u of lager is.
MIST-FUNCTIE
Draai het uiteinde van de hendel naar
de stand MIST voor één wisbewegingBediening van ruitenwissers/-
sproeiers
138