Page 225 of 380

LET OP!
Het negeren van de volgende waar-
schuwingen kan leiden tot schade
aan de verwarmingselementen:
Wees voorzichtig bij het wassen van
de binnenkant van de achterruit.
Gebruik geen schurende schoon-
maakmiddelen om de binnenzijde
van de ruit te reinigen. Gebruik een
zachte doek en een mild schoon-
maakmiddel en wrijf evenwijdig
aan de verwarmingselementen. U
kunt stickers verwijderen met
warm water.
Gebruik geen schrapers, scherpevoorwerpen of schurende schoon-
maakmiddelen om de binnen-
zijde van de ruit te reinigen.
Zorg ervoor dat alle voorwerpen zich op veilige afstand van de ruit
bevinden.
7. Knop temperatuurverhoging
passagiers
Biedt de passagiers een onafhanke-
lijke temperatuurregeling. Druk op
deze toets om de ingestelde tempera-
tuur te verhogen. OPMERKING: Als in de modus
Sync op deze knop wordt gedrukt,
wordt deze modus automatisch af-
gesloten.
8. Knop temperatuurverlaging pas-
sagiers
Biedt de passagiers een onafhanke-
lijke temperatuurregeling. Druk op
deze knop om de ingestelde tempera-
tuur te verlagen.
OPMERKING: Als in de modus
Sync op deze knop wordt gedrukt,
wordt deze modus automatisch af-
gesloten.
9. Toets klimaatregeling aan/uit
Druk op deze toets om de klimaatre-
geling in of uit te schakelen.
10. Knop AUTO
Regelt automatisch de interieurtem-
peratuur door de luchtverdeling en de
luchthoeveelheid in te stellen. Door
het inschakelen van deze functie,
wordt van de automatische werking
naar de handmatige modus gescha-
keld. Raadpleeg het hoofdstuk "Auto-
matische werking" voor meer infor-
matie hierover.
11. Knop temperatuurverlaging be-
stuurder
Biedt de bestuurder een onafhanke-
lijke temperatuurregeling. Druk op
deze knop om de ingestelde tempera-
tuur te verlagen.
OPMERKING: In de modus Sync
regelt deze knop tegelijkertijd ook
automatisch de temperatuurrege-
ling aan passagierszijde.
12. Knop temperatuurhoging be-
stuurder
Biedt de bestuurder een onafhanke-
lijke temperatuurregeling. Druk op
deze toets om de ingestelde tempera-
tuur te verhogen.
OPMERKING: In de modus Sync
regelt deze knop tegelijkertijd ook
automatisch de temperatuurrege-
ling aan passagierszijde.
219
Page 226 of 380

13. Standen
1. De luchtverdeling kan zo worden
ingesteld dat lucht vanuit de lucht-
roosters in het instrumentenpaneel,
de vloerroosters, de ontwasemings-
roosters en de ontdooiroosters
stroomt. De volgende standen zijn be-
schikbaar:
Ventilatie instrumentenpaneelEr komt lucht naar binnen via
de roosters in het instrumen-
tenpaneel. U kunt deze roos-
ters afzonderlijk verstellen om zo de
luchtstroming te regelen. De lamellen
van de uitblaasopeningen in het mid-
den en in de zijpanelen kunnen om-
hoog en omlaag en naar links en naar
rechts worden bewogen om zo de rich-
ting van de luchtstroom te regelen.
Onder de lamellen bevindt zich een
stelwiel waarmee de uitblaasopening
kan worden afgesloten of aangepast
om zo de uitstromende hoeveelheid
lucht te regelen.
Stand Twee niveaus Lucht stroomt uit de lucht-
roosters in het instrumenten-
paneel en de roosters in de
vloer. Een geringe hoeveelheid lucht stroomt via de openingen voor voor-
ruitontdooiing en
zijraamontwaseming.
OPMERKING: De stand Twee
niveaus is bedoeld om comfort te
bieden door koele lucht uit de
luchtroosters in het instrumenten-
paneel en warme lucht uit de
vloerroosters te laten stromen.
Vloerstand
Lucht stroomt uit de lucht-
roosters in de vloer. Een ge-
ringe hoeveelheid lucht
stroomt via de openingen voor voor-
ruitontdooiing en
zijraamontwaseming.
Gemengde stand De lucht stroomt via de vloer-
openingen, ontdooiroosters en
de roosters voor ontwaseming
van de zijramen. Deze stand kunt u
het beste gebruiken bij koud weer of
sneeuw.
Ontdooistand De lucht stroomt via de roos-
ters voor ontwaseming van de
voorruit en zijramen. Gebruik
de ontdooistand in combinatie met de hoogste temperatuurinstelling om zo
snel mogelijk de voorruit en de zijra-
men te ontdooien. Wanneer de ont-
dooistand wordt geselecteerd, neemt
het aanjagertoerental toe.
14. SYNC
Druk op de schermtoets Sync om de
stand Sync in of uit te schakelen. Het
controlelampje Sync brandt wanneer
deze functie is ingeschakeld. Sync
wordt gebruikt om de temperatuurin-
stelling aan passagierszijde te syn-
chroniseren met die aan bestuurders-
zijde. Als de temperatuurinstelling
aan passagierszijde wordt gewijzigd
terwijl de functie Sync actief is, zal
deze functie automatisch worden uit-
geschakeld.
FUNCTIES VAN DE
KLIMAATREGELING
A/C (airconditioning)
Met de knop voor de A/C (airconditi-
oning) kan de gebruiker het aircosys-
teem handmatig in- of uitschakelen.
Als de airconditioning is ingescha-
keld, stroomt via de luchtroosters
koele, droge lucht in het interieur.
220
Page 227 of 380

Druk voor een lager brandstofver-
bruik op knop A/C om de airconditi-
oning uit te schakelen en stel met de
hand de aanjager en luchtverdeling
in. Zorg ook dat u alleen de stand
Instrumentenpaneel, Ventilatie op
twee niveaus of Vloer kiest.
OPMERKING:
Wanneer zich wasem of condensvormt op de voorruit of zijra-
men, kiest dan de ontdooistand
en verhoog het aanjagertoeren-
tal.
Als het lijkt of de airco minder
goed werkt dan verwacht, contro-
leer dan of de voorzijde van de
airco-condensor (vóór in de radi-
ateur) is verstopt door vuil of in-
secten. Maak de condensor
schoon door voorzichtig water
vanaf de achterzijde van de radi-
ateur door de condensor te spui-
ten. Beschermhoezen kunnen de
luchtstroom door de condensor
hinderen, waardoor de prestaties
van de airco afnemen.
MAX A/C
Met Max A/C wordt maximaal ge-
koeld. Druk kort op de knop om te
schakelen tussen MAX A/C en de
voorgaande instellingen. De scherm-
toets gaat branden wanneer MAX A/C
is ingeschakeld (ON).
De gebruiker kan in de modus MAX
A/C het gewenste aanjagertoerental
en de gewenste stand kiezen. Als an-
dere instellingen worden gekozen,
schakelt de MAX A/C-functie naar de
vorige instellingen en gaat het contro-
lelampje MAX A/C uit.
Recirculatie
Wanneer de buitenlucht
rook, onprettige luchtjes of
veel vocht bevat, of wan-
neer een snelle koeling ge-
wenst is, kunt u de binnenlucht laten
circuleren door op de recirculatietoets
te drukken. Wanneer deze knop is ingedrukt, brandt de het controle-
lampje voor recirculatie. Druk nog-
maals op de knop om de recirculatie-
stand uit te schakelen en buitenlucht
in het interieur te laten stromen.
OPMERKING: Bij koud weer
kunnen de ruiten, bij gebruik van
de recirculatiestand, sneller be-
slaan. De recirculatiefunctie is
mogelijk niet beschikbaar
(schermtoets grijs weergegeven)
bij omstandigheden waarin de
voorruit aan de binnenkant kan
beslaan. Bij systemen met hand-
matige klimaatregeling kan de
recirculatiestand niet worden ge-
bruikt in combinatie met de ont-
dooistand. Hierdoor verloopt het
ontdooiproces sneller. De recircu-
latie wordt automatische uitge-
schakeld als deze stand wordt ge-
kozen. Als u de recirculatie
probeert in te schakelen terwijl
deze stand actief is, gaat het
lampje in de bedieningsknop
knipperen en vervolgens uit.
221
Page 228 of 380

AUTOMATISCHE
TEMPERATUURREGELING
De toetsen van de automatische tem-
peratuurregeling bevinden zich in het
midden op het instrumentenpaneel.
Schermtoetsen bevinden zich op het
Uconnect® scherm.
Automatische werking
1. Druk op de toets of schermtoets
AUTO (4) in het bedieningspaneel
van de automatische temperatuurre-
geling.
2. Stel vervolgens de gewenste tem-
peratuur in met de toetsen of scherm-
toetsen (7, 8, 13 en 14) voor het rege-
len van de temperatuur aan de
bestuurderszijde en de passagiers-
zijde. Zodra de gewenste temperatuur
wordt weergegeven, zorgt het systeem
dat deze temperatuur wordt bereikt
en automatisch wordt gehandhaafd.
3. Nadat de gewenste temperatuur is
ingesteld, hoeft u de instellingen niet
meer te wijzigen. U ervaart het meeste
gebruiksgemak wanneer u het sys-
teem automatisch laat werken.OPMERKING:
U hoeft de temperatuurinstelling
niet te wijzigen wanneer de auto
warm of koud is. Het systeem
past automatisch de tempera-
tuur, de luchtverdeling en het
aanjagertoerental aan om zo
snel mogelijk de door u ge-
wenste instelling te bereiken.
De temperatuur kan worden weergegeven in Amerikaanse of
metrische maateenheden, door
de programmeerbare optie US of
Metric (metrisch) te kiezen.
Raadpleeg voor meer informatie
de paragraaf "Instellingen van
Uconnect®" in dit hoofdstuk
van deze handleiding.
Voor een optimaal comfort in de au-
tomatische stand, blijft de aanjager
tijdens een koude start met een laag
toerental draaien totdat de motor is
opgewarmd. Daarna zal de aanjager
steeds sneller gaan draaier en over-
gaan op het gewenste toerental voor
de automatische modus. Handmatige bediening
Met het systeem kunt u ook handma-
tig het aanjagertoerental, de luchtver-
deling, de airco en de recirculatie be-
dienen.
Het aanjagertoerental kan op elke ge-
wenste constante waarde worden in-
gesteld met de aanjagerschakelaar. De
aanjager werkt dan met een vast toe-
rental, totdat een ander toerental
wordt gekozen. Zo kunnen de inzit-
tenden voorin de luchthoeveelheid re-
gelen die in het voertuig circuleert en
de automatische stand annuleren.
Ook de richting van de luchtstroom
kan worden gekozen door een van de
beschikbare standen te selecteren.
Ook de airco en recirculatie kan hand-
matig worden bediend.
AANWIJZINGEN VOOR
BEDIENING
OPMERKING: Zie de tabel aan
het eind van dit hoofdstuk voor de
juiste instellingen voor de ver-
schillende weersomstandigheden.
222
Page 229 of 380

Rijden in de zomer
Het motorkoelsysteem in auto's met
airconditioning moet worden be-
schermd met een koelvloeistof met
antivries van uitstekende kwaliteit om
een goede bescherming te bieden te-
gen roestvorming en oververhitting
van de motor. Een oplossing van 50%
glycol (antivries) en 50% water wordt
aanbevolen. Raadpleeg de paragraaf
"Onderhoudsprocedures" in het
hoofdstuk "Onderhoud van uw auto"
voor de aanbevolen koelvloeistof.
Rijden in de winter
Het gebruik van de recirculatiestand
in de wintermaanden wordt afgera-
den, omdat daardoor de ruiten kun-
nen beslaan.Stalling
Wanneer u de auto twee weken hebt
gestald of niet hebt gebruikt (bijv. in
de vakantie), laat het aircosysteem
daarna dan gedurende vijf minuten
werken bij stationair toerental in de
buitenlucht en met een hoog aanja-
gertoerental. Zo wordt het systeem
voldoende gesmeerd en wordt de kans
op schade aan de aircocompressor tot
een minimum beperkt wanneer u het
systeem weer start.
Ontwasemen
U kunt de voorruit snel ontwasemen
door de ontdooistand te kiezen. Met
de ontdooistand/vloerstand kunt u de
voorruit helder houden en daarnaast
zorgen voor voldoende verwarming.
Wanneer de zijruiten te erg beslaan,
verhoogt u de aanjagersnelheid voor
een hogere luchtstroom om het zicht
door de zijruiten te verbeteren. Vooral
bij zacht maar regenachtig of vochtig
weer is de kans groot dat de autorui-
ten aan de binnenzijde beslaan.OPMERKING:
Zet het systeem niet langdurig in
de recirculatiestand wanneer de
airco is uitgeschakeld, omdat
anders de ruiten kunnen be-
slaan.
De automatische temperatuur- regeling past automatisch de in-
stellingen van de klimaatrege-
ling aan om het beslaan van de
voorruit te verminderen of te
voorkomen. Als dit gebeurt, is
recirculatie niet beschikbaar.
Aircoluchtfilter
Het klimaatregelsysteem filtert stof,
pollen en sommige geuren uit de bui-
tenlucht. Sterke stank kan niet volle-
dig worden gefilterd. Raadpleeg de
paragraaf "Onderhoudsprocedures"
in het hoofdstuk "Onderhoud van uw
auto" voor aanwijzingen voor het ver-
vangen van het filter.
223
Page 230 of 380
Page 231 of 380