Wanneer u op de Uconnect® Voice
Command-toets
drukt, hoort u
een pieptoon. De pieptoon is het teken
dat u een opdracht kunt geven.
Als er geen opdracht wordt ingespro-
ken, laat het systeem een van de vol-
gende twee meldingen horen:
I didn't understand (Ik heb het niet begrepen)
I didn't get that (Wat bedoeld u), etc.,
Als ook een tweede maal geen op-
dracht wordt ingesproken, antwoordt
het systeem met een fout en geeft het
aan wat u onder deze omstandighe-
den kunt zeggen. Na drie opeenvol-
gende foutief uitgesproken opdrach-
ten wordt de spraakbediening
uitgeschakeld. Het drukken op de Uconnect® Voice
Command-toetsterwijl het sys-
teem spreekt, wordt "inbreken" ge-
noemd. Het systeem wordt in dat ge-
val onderbroken en na de pieptoon
kunt u een opdracht inspreken. Dit is
handig naarmate u de opties kent.
OPMERKING: U kunt op elk
ogenblik de woorden "Cancel"
(annuleer) of "Help" inspreken.
Deze opdrachten zijn universeel en
kunnen vanuit elk menu gebruikt
worden. Alle andere opdrachten kun-
nen gebruikt worden afhankelijk van
de actieve toepassing.
Bij het gebruiken van dit systeem
moet u duidelijk en met een normaal
volume spreken. Het systeem zal uw opdrachten het
best begrijpen als de ramen gesloten
zijn en de ventilator van de
verwarming/airconditioning in een
lage stand staat.
Als het systeem een van uw opdrach-
ten niet begrijpt, wordt u gevraagd de
opdracht te herhalen.
Druk op de Uconnect® Voice
Command-toets
en zeg "Help"
om de beschikbare opdrachten te be-
luisteren. U hoort de beschikbare op-
drachten voor het scherm dat op dat
moment wordt weergegeven.
110
WERKING VAN DE
RADIO EN MOBIELE
TELEFOONS
Onder bepaalde omstandigheden kan
een ingeschakelde mobiele telefoon in
uw auto de radio storen. Deze situatie
kunt u verhelpen door de antenne van
de mobiele telefoon te verplaatsen.
Dit probleem is niet schadelijk voor de
radio. Wanneer de radio nog steeds
niet naar tevredenheid werkt nadat de
antenne is verplaatst, is het raadzaam
de radio zachter of uit te zetten wan-
neer de mobiele telefoon in gebruik is.
KLIMAATREGELING
Het systeem voor airconditioning en
verwarming is ontworpen voor een
optimaal interieurcomfort onder alle
weersomstandigheden. Dit systeem
kan worden bediend met de toetsen
op het instrumentenpaneel of via het
scherm van het Uconnect® systeem.Wanneer het Uconnect® systeem in
een bepaalde modus (Radio, Player,
Settings, More, enz.) staat, worden de
temperatuurinstellingen voor de be-
stuurder en passagier aan de boven-
zijde van het scherm weergegeven.
ALGEMEEN OVERZICHT
Toetsen
De toetsen bevinden zich in het mid-
den van het instrumentenpaneel on-
der het Uconnect® scherm.
Schermtoetsen
Schermtoetsen bevinden zich op het
Uconnect® scherm.
Automatische klimaatregeling —
toetsen
Uconnect® 8.4 Automatischetemperatuurregeling — Schermtoetsen
217
Beschrijving van de toetsen en
schermtoetsen
1. Knop MAX A/C
Druk kort op deze knop om de huidige
instelling te wijzigen. Het controle-
lampje brandt wanneer MAX A/C is
ingeschakeld. Als u nogmaals op deze
knop drukt, schakelt de functie MAX
A/C naar de handmatige modus en
gaat het controlelampje MAX A/C uit.
2. A/C-knop
Druk kort op deze knop om de huidige
instelling van de airconditioning
(A/C) te wijzigen. Het controlelampje
brandt wanneer de airco is ingescha-
keld. Als u nogmaals op deze knop
drukt, schakelt de automatische mo-
dus naar de handmatige modus en
gaat het AUTO-controlelampje uit.
3. Recirculatieknop
Druk kort op deze knop om de huidige
instelling te wijzigen. Het controle-
lampje brandt wanneer de functie is
ingeschakeld.4. Aanjagerschakelaar
De aanjagerschakelaar wordt gebruik
om de hoeveelheid lucht te regelen,
die door het klimaatsysteem stroomt.
De schakelaar heeft zeven standen.
Als u het aanjagertoerental wijzigt,
schakelt het systeem van automati-
sche werking naar handmatige bedie-
ning. Het toerental kan als volgt met
de toetsen of schermtoetsen worden
ingesteld:
Toets
Het aanjagertoerental neemt toe wan-
neer u de schakelaar vanuit de laagste
stand rechtsom draait. Het aanjager-
toerental neemt af wanneer u de scha-
kelaar linksom draait.
Schermtoets — Uconnect® 8.4
Gebruik het kleine aanjagerpicto-
gram om het aanjagertoerental te ver-
lagen en het grote pictogram om dit
toerental te verhogen. De aanjager
kan ook worden geselecteerd door op
de aanjagerbalk tussen de pictogram-
men te drukken.5. Knop Ontdooien vóór
Druk kort op deze knop om in plaats
van de huidige ingestelde luchtstroom
de modus Ontdooien in te schakelen.
Het controlelampje brandt wanneer
deze functie is ingeschakeld. De lucht
stroomt via de roosters voor ontwase-
ming van de voorruit en zijramen.
Wanneer de toets ontdooien wordt ge-
selecteerd, zal het aanjagertoerental
toenemen. Gebruik de ontdooistand in
combinatie met de hoogste tempera-
tuurinstelling om zo snel mogelijk de
voorruit en de zijramen te ontdooien.
Door het inschakelen van deze functie,
wordt van de automatische werking
naar de handmatige modus geschakeld.
Als modus Ontdooien vóór wordt uitge-
schakeld, wordt de vorige instelling van
de klimaatregeling opnieuw actief.
6. Knop Ontdooien achter
Druk op deze knop om de achterruit-
verwarming en de buitenspiegelver-
warming in te schakelen. Een controle-
lampje brandt wanneer de
achterruitverwarming is ingeschakeld.
De achterruitverwarming wordt na on-
geveer 10 minuten automatisch uitge-
schakeld.
218
13. Standen
1. De luchtverdeling kan zo worden
ingesteld dat lucht vanuit de lucht-
roosters in het instrumentenpaneel,
de vloerroosters, de ontwasemings-
roosters en de ontdooiroosters
stroomt. De volgende standen zijn be-
schikbaar:
Ventilatie instrumentenpaneelEr komt lucht naar binnen via
de roosters in het instrumen-
tenpaneel. U kunt deze roos-
ters afzonderlijk verstellen om zo de
luchtstroming te regelen. De lamellen
van de uitblaasopeningen in het mid-
den en in de zijpanelen kunnen om-
hoog en omlaag en naar links en naar
rechts worden bewogen om zo de rich-
ting van de luchtstroom te regelen.
Onder de lamellen bevindt zich een
stelwiel waarmee de uitblaasopening
kan worden afgesloten of aangepast
om zo de uitstromende hoeveelheid
lucht te regelen.
Stand Twee niveaus Lucht stroomt uit de lucht-
roosters in het instrumenten-
paneel en de roosters in de
vloer. Een geringe hoeveelheid lucht stroomt via de openingen voor voor-
ruitontdooiing en
zijraamontwaseming.
OPMERKING: De stand Twee
niveaus is bedoeld om comfort te
bieden door koele lucht uit de
luchtroosters in het instrumenten-
paneel en warme lucht uit de
vloerroosters te laten stromen.
Vloerstand
Lucht stroomt uit de lucht-
roosters in de vloer. Een ge-
ringe hoeveelheid lucht
stroomt via de openingen voor voor-
ruitontdooiing en
zijraamontwaseming.
Gemengde stand De lucht stroomt via de vloer-
openingen, ontdooiroosters en
de roosters voor ontwaseming
van de zijramen. Deze stand kunt u
het beste gebruiken bij koud weer of
sneeuw.
Ontdooistand De lucht stroomt via de roos-
ters voor ontwaseming van de
voorruit en zijramen. Gebruik
de ontdooistand in combinatie met de hoogste temperatuurinstelling om zo
snel mogelijk de voorruit en de zijra-
men te ontdooien. Wanneer de ont-
dooistand wordt geselecteerd, neemt
het aanjagertoerental toe.
14. SYNC
Druk op de schermtoets Sync om de
stand Sync in of uit te schakelen. Het
controlelampje Sync brandt wanneer
deze functie is ingeschakeld. Sync
wordt gebruikt om de temperatuurin-
stelling aan passagierszijde te syn-
chroniseren met die aan bestuurders-
zijde. Als de temperatuurinstelling
aan passagierszijde wordt gewijzigd
terwijl de functie Sync actief is, zal
deze functie automatisch worden uit-
geschakeld.
FUNCTIES VAN DE
KLIMAATREGELING
A/C (airconditioning)
Met de knop voor de A/C (airconditi-
oning) kan de gebruiker het aircosys-
teem handmatig in- of uitschakelen.
Als de airconditioning is ingescha-
keld, stroomt via de luchtroosters
koele, droge lucht in het interieur.
220
Rijden in de zomer
Het motorkoelsysteem in auto's met
airconditioning moet worden be-
schermd met een koelvloeistof met
antivries van uitstekende kwaliteit om
een goede bescherming te bieden te-
gen roestvorming en oververhitting
van de motor. Een oplossing van 50%
glycol (antivries) en 50% water wordt
aanbevolen. Raadpleeg de paragraaf
"Onderhoudsprocedures" in het
hoofdstuk "Onderhoud van uw auto"
voor de aanbevolen koelvloeistof.
Rijden in de winter
Het gebruik van de recirculatiestand
in de wintermaanden wordt afgera-
den, omdat daardoor de ruiten kun-
nen beslaan.Stalling
Wanneer u de auto twee weken hebt
gestald of niet hebt gebruikt (bijv. in
de vakantie), laat het aircosysteem
daarna dan gedurende vijf minuten
werken bij stationair toerental in de
buitenlucht en met een hoog aanja-
gertoerental. Zo wordt het systeem
voldoende gesmeerd en wordt de kans
op schade aan de aircocompressor tot
een minimum beperkt wanneer u het
systeem weer start.
Ontwasemen
U kunt de voorruit snel ontwasemen
door de ontdooistand te kiezen. Met
de ontdooistand/vloerstand kunt u de
voorruit helder houden en daarnaast
zorgen voor voldoende verwarming.
Wanneer de zijruiten te erg beslaan,
verhoogt u de aanjagersnelheid voor
een hogere luchtstroom om het zicht
door de zijruiten te verbeteren. Vooral
bij zacht maar regenachtig of vochtig
weer is de kans groot dat de autorui-
ten aan de binnenzijde beslaan.OPMERKING:
Zet het systeem niet langdurig in
de recirculatiestand wanneer de
airco is uitgeschakeld, omdat
anders de ruiten kunnen be-
slaan.
De automatische temperatuur- regeling past automatisch de in-
stellingen van de klimaatrege-
ling aan om het beslaan van de
voorruit te verminderen of te
voorkomen. Als dit gebeurt, is
recirculatie niet beschikbaar.
Aircoluchtfilter
Het klimaatregelsysteem filtert stof,
pollen en sommige geuren uit de bui-
tenlucht. Sterke stank kan niet volle-
dig worden gefilterd. Raadpleeg de
paragraaf "Onderhoudsprocedures"
in het hoofdstuk "Onderhoud van uw
auto" voor aanwijzingen voor het ver-
vangen van het filter.
223
OPMERKING: Het kiezen van een
lagere versnelling bij gebruik van
de auto onder zware belasting zal
de prestaties verbeteren en de le-
vensduur van de transmissie ver-
lengen, doordat overmatig schake-
len en het opbouwen van hitte
worden beperkt. Hierdoor zal ook
de motorremwerking worden ver-
beterd.
Indien u REGELMATIG met een aan-
hanger rijdt gedurende langer dan 45
minuten, dan moet de vloeistof voor
automatisch versnellingsbak worden
ververst en het filter worden vervan-
gen, zoals voorgeschreven voor "poli-
tieauto's, taxi's, bedrijfswagens of fre-
quent trekken van een aanhanger"
(alleen versnellingsbak met vijf ver-
snellingen). Raadpleeg het onder-
houdsschema voor de juiste onder-
houdsintervallen.Cruisecontrol
Gebruik de cruisecontrol niet in
heuvelachtig terrein of met een
zware belading.
Als de rijsnelheid bij gebruik van de cruisecontrol afneemt met meer
dan 16 km/u, schakel het systeem
dan uit totdat u weer de kruissnel-
heid kunt aanhouden.
Gebruik de cruisecontrol in vlak terrein en bij lichte belading om de
brandstofzuinigheid te verbeteren.
AutoStick® (voor bepaalde
uitvoeringen/landen)
– Selecteer bij het gebruik van het AutoStick® schakelsysteem de
hoogste versnelling die voldoende
vermogen oplevert en waarmee
veelvuldig terugschakelen wordt
voorkomen. Selecteer bijvoorbeeld
"4" als de gewenste snelheid kan
worden aangehouden. Selecteer in-
dien nodig "3" of "2" om de ge-
wenste snelheid aan te houden. – Vermijd lang rijden bij hoge toeren-
tallen om oververhitting te voorko-
men. Verlaag, indien nodig, de
snelheid om lang rijden met hoge
toerentallen te voorkomen. U kunt
opschakelen of de rijsnelheid weer
verhogen wanneer de helling en het
verkeer dit toelaat.
Koelsysteem
Doe het volgende om het risico op
oververhitting van de motor of de ver-
snellingsbak te beperken:
Rijden in stadsverkeer
Als u regelmatig kort stilstaat, zet dan
de versnellingsbak in de stand NEU-
TRAL en verhoog het stationaire mo-
tortoerental.
Rijden op de grote weg
Minder snelheid.
Airconditioning
Schakel deze tijdelijk uit.
288
7
ONDERHOUD VAN UW AUTO
MOTORCOMPARTIMENT —3.6-LITER BENZINE ......................313
MOTORCOMPARTIMENT — 3.0-LITER DIESEL . .314
BOORDDIAGNOSESYSTEEM — OBD II .......315
VERVANGENDE ONDERDELEN .............315
ONDERHOUDSPROCEDURES ...............315
MOTOROLIE – BENZINEMOTOR ..........316
MOTOROLIE – DIESELMOTOR ............317
SYNTHETISCHE MOTOROLIE ............317
ADDITIEVEN VOOR MOTOROLIE .........317
AFVOEREN VAN AFGEWERKTE MOTOROLIE EN FILTERS ................317
MOTOROLIEFILTER ....................317
LUCHTFILTER ........................318
ONDERHOUDSVRIJE ACCU ..............318
ONDERHOUD VAN DE AIRCONDITIONING . .319
AIRCOLUCHTFILTER ...................320
SMEREN VAN CARROSSERIEDELEN .......321
RUITENWISSERBLADEN ................321
RUITENSPROEIERVLOEISTOF BIJVULLEN . .322
ACTIEVE REGENERATIESTRATEGIE – 3,0-LITER DIESELMOTOR ...............322
311
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
De accu van deze auto is voorzienvan een ontluchtingsslang die niet
mag worden losgekoppeld. De
accu mag alleen door een accu
van hetzelfde type (met ontluch-
ting) worden vervangen.
LET OP!
Let er bij het aansluiten van deaccukabels op dat de pluskabel
op de pluspool en de minkabel op
de minpool aangesloten worden.
De accupolen zijn gemarkeerd
met plus (+) en min (-) op de
accubehuizing. De kabelklem-
men moeten stevig op de aan-
sluitpolen zitten en mogen geen
corrosie vertonen.
Wanneer u een snellader gebruikt terwijl de accu nog in de auto
aanwezig is, koppel dan beide ac-
cukabels in de auto los voordat u
de lader op de accu aansluit. Ge-
bruik een snellader nooit als
starthulp.
ONDERHOUD VAN DE
AIRCONDITIONING
Voor optimale prestaties kunt u het
aircosysteem het best laten controle-
ren door een erkende dealer aan het
begin van het zomerseizoen. Bij deze
onderhoudsbeurt moeten ook de con-
densorribben worden gereinigd en
moet een werkingstest worden uitge-
voerd. Laat ook de spanning van de
aandrijfriem controleren.
LET OP!
Spoel het systeem van de aircondi-
tioning niet met chemicaliën, om-
dat daardoor de onderdelen van de
airconditioning beschadigd kunnen
raken. Dergelijke schade wordt niet
gedekt door de standaardgarantie.
WAARSCHUWING!
Gebruik voor uw airco uitsluitenddoor de fabrikant goedgekeurde
compressorsmeermiddelen en
koudemiddelen. Sommige niet-
goedgekeurde koudemiddelen
zijn brandbaar en explosief en
kunnen daardoor ernstig letsel
veroorzaken. Andere niet-
goedgekeurde koudemiddelen of
smeermiddelen kunnen het sys-
teem beschadigen, wat hoge repa-
ratiekosten met zich meebrengt.
Het aircosysteem bevat een kou- demiddel onder hoge druk. Om
persoonlijk letsel of schade aan
het systeem te voorkomen mag
het bijvullen van koudemiddel, of
andere reparaties waarbij leidin-
gen moeten worden losgekop-
peld, alleen worden uitgevoerd
door een vakbekwame monteur.
319