OPMERKING: U kunt de nood-
sleutel op twee manieren in de
slotcilinders steken; het maakt
niet uit welke kant van de sleutel
zich aan de bovenzijde bevindt.
WAARSCHUWING VOOR
INGESCHAKELD CONTACT
Als het bestuurdersportier wordt ge-
opend terwijl de contactschakelaar in
de stand ACC of ON staat (motor
draait niet), klinkt een geluidssignaal
om u eraan te herinneren de contact-
schakelaar uit (in de stand OFF) te
zetten. Naast de weergave van dit ge-
luidssignaal verschijnt in de instru-
mentengroep ook een melding dat de
contactschakelaar in de stand ON of
ACC staat.OPMERKING:
Met het Uconnect®
systeem blijven de schakelaars voor
de elektrische raambediening, de
radio, het elektrisch bedienbare
zonnedak (voor bepaalde
uitvoeringen/landen) en de aan-
sluitcontacten nog maximaal 10 mi-
nuten werken nadat de contact-
schakelaar in de stand OFF is gezet.
Door het openen van een voorpor-
tier wordt deze functie uitgescha-
keld. De tijdsduur van deze functie
is programmeerbaar. Raadpleeg
"Uconnect® instellingen" in het
hoofdstuk "Het instrumentenpa-
neel" voor meer informatie hier-
over.
WAARSCHUWING!
Neem altijd de sleutelhouder mee
uit de auto wanneer u de portie-
ren vergrendeld.
Laat nooit kinderen alleen in een auto achter of in de buurt van een
auto die niet is afgesloten.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
Het achterlaten van kinderenzonder toezicht in een auto is om
verschillende redenen gevaarlijk.
Kinderen of derden lopen dan het
risico op ernstig of zelfs dodelijk
letsel. Waarschuw kinderen dat
ze niet aan de handrem, het rem-
pedaal of de schakelhendel mo-
gen komen.
Laat de sleutelhouder niet achter in of in de buurt van de auto of op
een voor kinderen bereikbare
plaats, en laat het contact van een
voertuig met Keyless Enter-N-
Go™ niet in de stand ACC of
ON/RUN staan. Een kind zou de
knoppen van de elektrische
raambediening of andere schake-
laars kunnen bedienen of de auto
in beweging kunnen zetten.
Laat nooit kinderen of dieren achter in een geparkeerde auto bij
warm weer. De warmte in het in-
terieur kan ernstige gezondheids-
problemen veroorzaken en zelfs
dodelijk zijn.
Noodsleutel verwijderen
13
3. Verwijder de batterij door het dek-
sel aan de achterzijde te draaien (bat-
terij naar beneden gekeerd). Tik met
de afstandsbediening op een stevig
oppervlak zoals een tafel o.i.d. en ver-
vang vervolgens de batterij. Let bij
het vervangen van de batterij op dat
het + teken op de batterij overeen-
komt met het + teken aan de binnen-
zijde van de batterijhouder op de het
deksel aan de achterzijde. Raak de
nieuwe batterij niet met uw vingers
aan. Door huidvet kan de werking
verslechteren. Als u een batterij hebt
aangeraakt, maak deze dan schoon
met reinigingsalcohol.
4. Om de afstandsbediening weer te
sluiten drukt u de twee helften op
elkaar.
ALGEMENE INFORMATIE
De afstandsbediening en ontvangers
werken op een draaggolffrequentie
van 433,92 MHz, zoals is voorge-
schreven door EU-richtlijnen. Deze
apparatuur moet zijn gecertificeerd
conform de specifieke regelgeving in
het desbetreffende land. Er geldentwee normen: ETS (European Tele-
communication Standard) 300–220,
van toepassing in de meeste landen,
en de Duitse richtlijn BZT 225Z125,
die is gebaseerd op de norm ETC
300–220, maar daarnaast enkele
unieke eisen stelt. De overige eisen
worden vermeld in de Europese
Richtlijn 95/56/EC, Bijlage VI. De
werking moet voldoen aan de vol-
gende voorwaarden:
De apparatuur mag geen schade-
lijke interferentie veroorzaken.
De apparatuur moet eventuele ont- vangen interferentie tolereren, ook
interferentie die mogelijk een onge-
wenste werking veroorzaakt.
Als uw afstandsbediening niet goed
werkt vanaf een normale afstand,
controleer dan of sprake is van het
volgende:
1. De batterij in de afstandsbedie-
ning is leeg. De verwachte levensduur
van de batterij bedraagt minimaal
drie jaar. 2. Nabijheid bij radiozendappara-
tuur, zoals bijvoorbeeld een zend-
mast, verkeerstoren van een luchtha-
ven en sommige mobiele of 27 MC-
zendapparatuur.
PORTIERVERGRENDE-
LING
HANDMATIGE
PORTIERVERGRENDELING
Als u alle portieren wilt vergrendelen,
drukt u de portiervergrendelknop op
ieder bekledingspaneel omlaag. Als u
de voorportieren wilt ontgrendelen,
trekt u de binnenhandgreep in de eer-
ste klikstand. Als u de achterportieren
wilt ontgrendelen, trekt u de portier-
vergrendelknop op het bekledings-
paneel omhoog.
Portiervergrendelknop
21
De detectiezone van de dodehoekbe-
waking bestrijkt ongeveer één rij-
strook van 3,8 m breed aan beide
zijden van de auto. De zone begint bij
de buitenspiegel en bestrijkt een ge-
bied tot ongeveer 7 m achter de auto.
Het systeem bewaakt de detectiezones
aan beide zijden van de auto vanaf het
moment dat een snelheid van onge-
veer 10 km/u of hoger wordt bereikt
en waarschuwt de bestuurder voor
voertuigen in deze zones.
OPMERKING:
De dodehoekbewaking waar-schuwt de bestuurder NIET voor
snel naderende voertuigen die
zich buiten de detectiezones be-
vinden. De detectiezone van de dode-
hoekbewaking VERANDERT
NIET wanneer een aanhanger
aan uw auto is gekoppeld. Als
aan uw auto een aanhanger is
gekoppeld, moet u zelf kijken of
de rijbaan naast u vrij is voor
zowel uw auto als de aanhanger,
voordat u van rijbaan wisselt.
Wanneer de aanhanger of een
ander object (bijvoorbeeld een
fiets) uitsteekt aan de zijkant
van uw auto, is het mogelijk dat
het waarschuwingslampje van
de dodehoekbewaking blijft
branden zolang naar een voor-
uitversnelling is geschakeld.
Voor een correcte werking van de do-
dehoekbewaking moet de achterkant
van de auto waar zich de radarsenso-
ren bevinden, vrij zijn van sneeuw, ijs
en vuil. De achterkant van de auto
waar zich de radarsensoren bevinden,
mag niet worden geblokkeerd door
vreemde voorwerpen (bumperstic-
kers, fietsendrager, enz.). De dodehoekbewaking waarschuwt
de bestuurder voor objecten binnen
de detectiezones door het oplichten
van een waarschuwingslampje in de
buitenspiegels, een geluidsignaal en
verlagen van het volume van de radio.
Raadpleeg het hoofdstuk "Bedrijfs-
modi" voor meer informatie hierover.
De dodehoekbewaking controleert de
detectiezone tijdens het rijden vanuit
drie verschillende punten (zijkant,
achter- en voorzijde) om te beoorde-
len of een waarschuwing noodzakelijk
is. De dodehoekbewaking zal een
waarschuwing geven wanneer voer-
tuigen vanuit de volgende richtingen
in de zone komen.
Waarschuwingslampje
dodehoekbewakingSensorpositie (gezien vanaf de bestuurderszijde)
84
WAARSCHUWING!
Het systeem voor dodehoekbewa-
king dient slechts als hulpmiddel
voor het detecteren van objecten
die zich in de dode hoeken bevin-
den. De dodehoekbewaking is niet
bedoeld voor het detecteren van
voetgangers, fietsers of dieren. Ook
wanneer uw auto is uitgerust met
dodehoekbewaking, moet u altijd
uw spiegels gebruiken, over uw
schouder kijken en de richtingaan-
wijzer inschakelen voordat u van
rijbaan wisselt. Anders bestaat er
een risico op ernstig of zelfs dode-
lijk letsel.
REAR CROSS PATH (voor
bepaalde uitvoeringen/
landen)
De voorziening Rear Cross Path
(RCP) is bedoeld als hulpmiddel voor
de bestuurder bij het achteruit wegrij-
den uit parkeerplaatsen, waarbij het
zicht op naderende voertuigen moge-
lijk wordt belemmerd. Rijd langzaam
en voorzichtig uit de parkeerplaats
totdat de achterzijde van de auto is
vrijgekomen. Het RCP-systeem heeft
nu naar links en rechts vrij zicht op
passerende voertuigen en zal de be-
stuurder waarschuwen wanneer een
voertuig nadert.RCP bewaakt de detectiezones achter
aan beide zijden van de auto op objec-
ten die zich met een minimale snel-
heid van ongeveer 5 km/u naar de
auto toe bewegen, tot objecten die
zich met een maximale snelheid van
ongeveer 32 km/u verplaatsen, zoals
bijvoorbeeld op parkeerplaatsen.
OPMERKING: Op parkeerplaat-
sen kunnen naderende voertuigen
aan het zicht worden onttrokken
door links en rechts geparkeerde
voertuigen. Als de sensoren wor-
den geblokkeerd door andere ob-
jecten of voertuigen, zal het sys-
teem niet in staat zijn de
bestuurder te waarschuwen.
Wanneer het RCP-systeem actief is en
naar de achteruitversnelling is ge-
schakeld, wordt de bestuurder ge-
waarschuwd door zowel visuele als
geluidssignalen, terwijl ook het vo-
lume van de radio wordt verlaagd.
Tegemoetkomend verkeer
RCP-detectiezones
86
WAARSCHUWING!
Het RCP-systeem dient niet als
achteruitrijhulp. Het systeem is uit-
sluitend bedoeld als hulpmiddel
voor de bestuurder bij het detecte-
ren van naderende voertuigen in
parkeersituaties. Ga altijd voor-
zichtig te werk tijdens het achter-
uitrijden, ook als u RCP gebruikt.
Controleer het gebied achter de
auto altijd zorgvuldig, kijk naar
achteren en wees bedacht op voet-
gangers, dieren, andere voertuigen,
obstakels en dode hoeken, voordat
u achteruitrijdt. Anders bestaat er
een risico op ernstig of zelfs dode-
lijk letsel.
BEDRIJFSMODI
Bedrijfsmodi met EVIC
In het elektronisch voertuiginformatie-
centrum (EVIC) kunnen drie bedrijfs-
modi worden geselecteerd. Raadpleeg
de paragraaf "Elektronisch voertuigin-
formatiecentrum (EVIC)/Persoonlijkeinstellingen (door de klant te program-
meren functies)" in het hoofdstuk "Het
instrumentenpaneel" voor meer infor-
matie hierover.
Bedrijfsmodi met het Uconnect®-
systeem - (voor bepaalde
uitvoeringen/landen, waar verkrijg-
baar)
In het scherm van het Uconnect®-
systeem kunnen drie bedrijfsmodi
worden geselecteerd. Raadpleeg voor
meer informatie de paragraaf "Door
de klant te programmeren functies -
Instellingen Uconnect® Access" in
het hoofdstuk "Het instrumentenpa-
neel".
Dodehoekwaarschuwing
Als de modus Dodehoekwaarschu-
wing actief is, geeft de dodehoekbe-
waking een visuele waarschuwing in
de desbetreffende buitenspiegel wan-
neer een object wordt gedetecteerd.
Wanneer het systeem echter in RCP-
modus werkt, zal zowel een visuele als
geluidswaarschuwing worden gege-
ven wanneer een object wordt gede-
tecteerd. Wanneer een geluidssignaalmoet worden weergegeven, wordt het
volume van de radio verlaagd.
Dodehoekwaarschuwing,
lampjes/geluidssignaal
Wanneer de modus Dodehoekwaar-
schuwing, lampjes/geluidssignaal ac-
tief is, geeft de dodehoekbewaking
een visuele waarschuwing in de des-
betreffende buitenspiegel wanneer
een object wordt gedetecteerd. Als
vervolgens de richtingaanwijzer
wordt ingeschakeld aan de zijde van
de auto waarvoor een waarschuwing
geldt, zal ook een geluidssignaal klin-
ken. Wanneer de richtingaanwijzer is
ingeschakeld en tegelijkertijd aan de-
zelfde zijde van de auto een object
wordt gedetecteerd, wordt zowel de
visueel als een geluidssignaal weerge-
geven. Tegelijkertijd met de weergave
van het geluidssignaal wordt het vo-
lume van de radio (indien ingescha-
keld) verlaagd.
OPMERKING:
Bij geluidssignaal van de dode-
hoekbewaking wordt het volume
van de radio verlaagd.
87
Als de waarschuwingsknipper-lichten zijn ingeschakeld, zal
het systeem alleen een visuele
waarschuwing geven.
Wanneer het systeem echter in RCP-
modus werkt, zal zowel een visuele als
geluidswaarschuwing worden gegeven
wanneer een object wordt gedetecteerd.
Wanneer een geluidssignaal moet wor-
den weergegeven, wordt het volume
van de radio verlaagd. Signaalstatus
richtingaanwijzers/
waarschuwingsknipperlicht wordt ge-
negeerd; de RCP-status vereist altijd
het geluidssignaal.
Dodehoekwaarschuwing uit (al-
leen Verlichting)
Als de dodehoekbewaking is uitge-
schakeld, worden er geen visuele of
geluidssignalen weergegeven door het
dodehoekbewakings- of RCP-
systeem. OPMERKING: De dodehoekbe-
waking slaat de huidige bedrijfs-
modus op wanneer de contact-
schakelaar wordt uitgezet. Tijdens
het starten van de auto wordt de
laatst opgeslagen modus opgeroe-
pen en geactiveerd.
Uconnect® PHONE
(8.4/8.4N)
Uconnect® 8.4 /8.4 NAV
Uconnect® Phone is een via spraak te
activeren, handsfree communicatiesys-
teem voor in de auto. Via Uconnect®
Phone kunt u een telefoonnummer met
uw mobiele telefoon kiezen.
Uconnect® Phone ondersteunt de
volgende functies:
OPMERKING: Om de bericht-
functies te kunnen gebruiken,
moet uw telefoon SMS-berichten
via Bluetooth® kunnen verwer-
ken.
Het geluid van de mobiele telefoon
wordt doorgegeven via het audiosys-
teem van de auto en dit systeemdempt automatisch de radio wanneer
Uconnect® Phone wordt gebruikt.
Via Uconnect® Phone kunt u bij het
in- en uitstappen gesprekken van het
systeem met uw mobiele telefoon
doorverbinden en andersom. Ook
kunt u de microfoon van het systeem
dempen wanneer u een privégesprek
wilt voeren.
WAARSCHUWING!
Elk spraakgestuurd systeem mag
alleen worden gebruikt als de
rijomstandigheden dit toelaten en
het gebruik in overeenstemming is
met de verkeersregels, incl. wetge-
ving betreffende het gebruik van
telefoons. Uw aandacht moet ge-
richt zijn op het veilig besturen van
de auto. Anders bestaat er een risico
op een ongeval en ernstig of zelfs
dodelijk letsel.
Uconnect® Phone wordt aangestuurd
via het Bluetooth® Handsfree-profiel
van uw mobiele telefoon. Uconnect®
88
Phone werkt met Bluetooth® techno-
logie, de wereldwijde standaard waar-
mee verschillende elektronische ap-
paraten draadloos en zonder docking
station aan elkaar kunnen worden ge-
koppeld. Uconnect® Phone werkt al-
tijd overal waar uw mobiele telefoon
is (bijv. in uw handtas, zak of aktetas)
op voorwaarde dat uw telefoon inge-
schakeld en gekoppeld is aan de
Uconnect® Phone van de auto. Met
Uconnect® Phone kunt u maximaal
tien telefoontoestellen of audio-
apparaten aan het systeem koppelen.
Slechts één verbonden (of gekop-
pelde) mobiele telefoon of audio-
apparaat kan tegelijkertijd met het
systeem worden gebruikt.
Uconnect® Phone toetsDe toets Uconnect® Phone
wordt gebruikt om de
telefoonmodus te kiezen en
te bellen, om recente, inko-
mende en uitgaande gesprekken en
het telefoonboek enz. weer te geven.
Wanneer u op de toets drukt hoort u
een pieptoon. De pieptoon is het teken
dat u een opdracht kunt geven. Uconnect® Voice Command-toets
De Uconnect® Voice
Command-toets
wordt alleen gebruikt
om "in te breken" en wan-
neer u al in gesprek bent en u kiesto-
nen wilt verzenden of een ander num-
mer wilt kiezen.
De toets
wordt ook gebruikt om
toegang te krijgen tot de spraakop-
drachten voor het Uconnect® spraak-
bedieningssysteem als uw auto hier-
mee is uitgerust. Raadpleeg het
hoofdstuk Uconnect® spraakbedie-
ning voor informatie over het gebruik
van de toets
.
Uconnect® Phone is volledig geïnte-
greerd in het audiosysteem van de
auto. De geluidssterkte van de
Uconnect® Phone kan worden inge-
steld met de volumeregelaar van de
radio of, indien aanwezig, via de ra-
diotoetsen (rechtertoets) op het stuur.
Spraakgestuurde functies:
Handsfree bellen door middel van spraakbediening ("Call John Smiths Mobile" (Bel John Smith
mobiel) of "Dial 151 1234-5555"
(Kies 248 555-1212)).
Handsfree tekst-naar-spraak om ontvangen SMS berichten te
beluisteren.
Handsfree tekstberichten ("Send a message to John Smith Mobile"
(Zend een bericht naar John Smith
mobiel)).
Herhalen van de laatst gekozen nummers ("Redial" (Opnieuw
kiezen)).
Terugbellen van het nummer van de laatste inkomende oproep ("Call
Back" (Terugbellen)).
Oproeplijsten weergeven op het scherm ("Show incoming calls"
(Inkomende oproepen weergeven),
"Show Outgoing calls" (Uitgaande
oproepen weergeven), "Show
missed Calls" (Gemiste oproepen
weergeven), "Show Recent Calls"
(Recente oproepen weergeven)).
89
Contact" (Zoek contactpersoon)
en, als dit gevraagd wordt, "John
Smith". Denk eraan dat
Uconnect® Phone het beste werkt
wanneer u op een normale toon
spreekt, alsof u tegen iemand praat
die enkele meters van u vandaan
zit.
Natuurlijke spraak
Het spraaksysteem van uw
Uconnect® Phone maakt gebruik van
een Natural Language Voice Recogni-
tion (VR) engine
(spraakherkennings-engine voor na-
tuurlijke taal).
Hierdoor kan de gebruiker opdrach-
ten in delen of als complete zinnen
uitspreken. Het systeem filtert be-
paalde uitspraken en geluiden weg als
"ah" en "eh." Het systeem kan wer-
ken met aanvullende woorden zoals
"Ik zou graag naar."
Het systeem kan werken met meer-
dere inputs in dezelfde uitdrukking of
zin, zoals "bellen met" en "Kelly
Smith." Bij meerdere inputs in de-
zelfde uitdrukking of zin, herkent het
systeem het onderwerp of de context en zorgt voor de bijbehorende follow-
upvraag zoals "wie wilt u bellen?" in
het geval u een telefoonoproep heeft
gevraagd, maar de specifieke naam
niet was herkend.
Het systeem maakt gebruik van een
continue dialoog. Wanneer het sys-
teem meer informatie van de gebrui-
ker nodig heeft, stelt het een vraag
waarop de gebruiker kan antwoorden
zonder de Voice Command-toets
op het stuurwiel in te drukken.
Structuur gesproken opdrachten
Raadpleeg "Structuur gesproken op-
drachten" in dit hoofdstuk.
Opdracht Help
Als u hulp nodig hebt bij een prompt
of als u wilt weten wat de mogelijkhe-
den zijn bij een bepaalde prompt, zegt
u na de pieptoon "Help".
Om uw Uconnect® Phone vanuit de
stand-bystand te activeren, drukt u
op de knop
op het stuurwiel en
spreekt u een opdracht uit of zegt
"Help." Alle sessies met uw
Uconnect® Phone beginnen met een druk op de knop
, die zich bij de
bedieningselementen op de radio be-
vindt.
Opdracht "Cancel" (annuleer)
Bij elke prompt kunt u na de pieptoon
"Cancel" (annuleer) zeggen, waarna
u terugkeert naar het hoofdmenu.
U kunt ook op de toets
ofop
uw stuurwiel drukken wanneer het
systeem naar een opdracht luistert en
naar het hoofdmenu of een vorig
menu terugkeren.
Uconnect® Phone koppelen aan
(aansluiten op) een mobiele
telefoon
Om te beginnen moet u Uconnect®
Phone koppelen aan een compatibele
mobiele telefoon met Bluetooth®
functionaliteit.
Om de koppeling tot stand te brengen,
dient u de gebruikershandleiding van
uw mobiele telefoon te raadplegen. De
Uconnect® website biedt mogelijk
ook gedetailleerde aanwijzingen voor
het koppelen van uw telefoon.
91