3. Zoek op uw mobiele telefoon met
Bluetooth® functionaliteit naar be-
schikbare apparaten. Voer, wanneer
er op de telefoon naar wordt ge-
vraagd, de naam en de pincode in die
op het scherm van Uconnect® worden
weergegeven,
4. Uconnect® Phone toont een voort-
gangsscherm terwijl het systeem de
koppeling tot stand brengt,
5. Wanneer het koppelingsproces
met succes is voltooid, vraagt het sys-
teem u of dit uw favoriete telefoon is
of niet. Als u Yes (Ja) kiest, krijgt deze
telefoon de hoogste prioriteit. Deze
telefoon heeft dan voorrang boven an-
dere gekoppelde telefoons binnen het
bereik.
OPMERKING: Voor telefoons die
niet als favoriet zijn ingesteld,
wordt de prioriteit bepaald door
de volgorde waarin zij zijn gekop-
peld. De laatst gekoppelde tele-
foon heeft de hoogste prioriteit.U kunt ook de volgende spraakbedie-
ningsopdrachten gebruiken om de ge-
koppelde telefoon vanuit ieder scherm
op de radio te laten weergeven:
"Show Paired Phones" (laat gekop-
pelde telefoons zien) of
"Connect My Phone" (telefoon ver- binden)
Een Bluetooth® Streaming Audio
apparaat koppelen
1. Kies de schermtoets "Player"
(Speler) om te beginnen,
2. Wijzig de Source (Bron) in
Bluetooth®,
3. Kies de schermtoets "Bluetooth®"
om het scherm Paired Audio Devices
(Gekoppelde audioapparaten) weer te
geven,
4. Kies de schermtoets "Add Device"
(Apparaat toevoegen),
OPMERKING: Als er geen appa-
raat met het systeem is verbonden,
verschijnt een pop-up. 5. Zoek op uw audioapparaat met
Bluetooth® functionaliteit naar be-
schikbare apparaten. Voer, wanneer
er op het apparaat naar wordt ge-
vraagd, de pincode in die op het
scherm van Uconnect® wordt weer-
gegeven.
6. Uconnect® Phone toont een voort-
gangsscherm terwijl het systeem de
koppeling tot stand brengt,
7. Wanneer het koppelingsproces
met succes is voltooid, vraagt het sys-
teem u of dit uw favoriete apparaat is
of niet. Als u Yes (Ja) kiest, krijgt dit
apparaat de hoogste prioriteit. Dit ap-
paraat heeft voorrang boven andere
gekoppelde apparaten binnen het be-
reik.
OPMERKING: Voor apparaten
die niet als favoriet zijn ingesteld,
wordt de prioriteit bepaald door
de volgorde waarin zij zijn gekop-
peld. Het laatst gekoppelde appa-
raat heeft de hoogste prioriteit.
93
ALGEMENE INFORMATIE
Dit apparaat voldoet aan deel 15 van
de FCC-voorschriften en RSS-210
van Industry Canada. De werking
moet voldoen aan de volgende voor-
waarden:
Wijzigingen of aanpassingen dieniet uitdrukkelijk zijn goedgekeurd
door de voor conformiteit verant-
woordelijke instantie kunnen het
gebruik van de apparatuur on-
rechtmatig maken.
De apparatuur mag geen schade- lijke interferentie veroorzaken.
De apparatuur moet eventuele ont- vangen interferentie tolereren, ook
interferentie die mogelijk een onge-
wenste werking veroorzaakt.
SPRAAKBEDIENING
Uconnect® 8.4 /8.4 Nav
Met het Uconnect® Voice
Command-systeem kunt u
de AM- en FM-radio, cd-
speler, SD-kaart en USB/
iPod bedienen.
OPMERKING: Spreek zo rustig
en normaal mogelijk tegen het
spraakbedieningssysteem. De mo-
gelijkheid voor het spraakbedie-
ningssysteem om opdrachten met
de stem van de gebruiker te her-
kennen kan negatief beïnvloed
worden als u snel spreekt of luider
dan normaal.
WAARSCHUWING!
Elk spraakgestuurd systeem mag
alleen worden gebruikt als de
rijomstandigheden dit toelaten en
het gebruik in overeenstemming is
met de verkeersregels, incl. wetge-
ving betreffende het gebruik van
telefoons. Uw aandacht moet ge-
richt zijn op het veilig besturen van
de auto. Anders bestaat er een risico
op een ongeval en ernstig of zelfs
dodelijk letsel.
109
Natuurlijke spraak
Hierdoor kan de gebruiker opdrach-
ten in delen of als complete zinnen
uitspreken. Het systeem filtert be-
paalde uitspraken en geluiden als
"ah" en "eh". Het systeem verwerkt
bepaalde stopwoorden zoals "I would
like to" (Ik wil).
Het systeem verwerkt meerdere in-
puts in dezelfde frase of zin zoals
"make a phone call" (bellen) en "to
Kelly Smith" (met Kelly Smith). Bij
meerdere inputs in dezelfde frase of
zin identificeert het systeem het on-
derwerp of de context en levert het de
bijbehorende vervolgvraag, zoals
"Who do you want to call?" (Wie wilt
u bellen?), indien een telefoongesprek
werd aangevraagd, maar de speci-
fieke naam niet werd herkend.Het systeem maakt gebruik van een
continue dialoog. Wanneer het sys-
teem meer informatie van de gebrui-
ker nodig heeft, stelt het een vraag
waarop de gebruiker kan antwoorden
zonder de Uconnect® Voice
Command-toets
in te drukken.
UCONNECT®
SPRAAKBEDIENING
Het Uconnect® spraakbedieningssys-
teem begrijpt twee soorten opdrach-
ten. De algemene opdrachten zijn al-
tijd beschikbaar. Lokale opdrachten
zijn beschikbaar als de ondersteunde
radiomodus actief is.
Start een dialoog door op de
Uconnect® Voice Command-toets
te drukken.
111
OPMERKING:
1. Alleen beschikbaar in voertui-gen met navigatiesysteem.
2. U kunt "Player" (Speler) ver- vangen door "Radio", "Naviga-
tion" (Navigatie), "Phone" (Te-
lefoon), "Climate"
(Klimaatregeling), "More"
(Meer) of "Settings" (Instellin-
gen).
3. Navigatieopdrachten werken alleen wanneer een navigatie-
systeem aanwezig is.
4. Beschikbare spraakbedie- ningsopdrachten worden vetge-
drukt en met een grijze arcering
weergegeven.
117
voorkeursinstelling voor de bestuur-
dersstoel, de buitenspiegels, de verstel-
bare pedalen (voor bepaalde
uitvoeringen/landen) en de elektrisch
verstelbare stuurkolom, evenals de
voorkeurzenders voor de radio. U kunt
uw afstandsbediening ook zodanig pro-
grammeren, dat deze instellingen wor-
den opgeroepen als op de ontgrendel-
knop wordt gedrukt.
OPMERKING:
Slechts één afstandsbedieningkan aan elk van deze geheugen-
posities worden gekoppeld.
Portiergrepen met Passive Entry
kunnen niet aan de geheugen-
functie worden gekoppeld. Ge-
bruik de geheugentoets of de
afstandsbediening (indien gekop-
peld aan geheugen) om geheugen-
posities 1 of 2 op te roepen.
De geheugenstoelschakelaar bevindt
zich op het bekledingspaneel van het
bestuurdersportier. De schakelaar be-
staat uit drie knoppen: de knop (S)
waarmee de stoelinstelling wordt op-
geslagen en de knoppen (1) en (2) waarmee twee voorgeprogrammeerde
instellingen kunnen worden opgeroe-
pen.
GEHEUGENFUNCTIE
PROGRAMMEREN
Een nieuw geheugenprofiel maken:
1. Zet de contactschakelaar in de
stand RUN.
2. Pas alle profielinstellingen aan uw
voorkeuren aan (bijv. stoel, buiten-
spiegel, verstelbare pedalen (voor be-
paalde uitvoeringen/landen), elek-
trisch verstelbare stuurkolom (voor
bepaalde uitvoeringen/landen) en
voorkeurzenders voor de radio).
3. Druk kort op de instelknop (S) op
de geheugenschakelaar.4. Druk binnen vijf seconden op ge-
heugenknop 1 of 2. Het elektronische
voertuiginformatiecentrum (EVIC)
geeft aan welke geheugenpositie is in-
gesteld.
OPMERKING:
De auto hoeft niet in de stand
PARK te staan voor het instellen
van geheugenposities, maar dit
is wel vereist als u een geheugen-
positie wilt oproepen.
Het oproepen van het geheugen
met de ontgrendelknop van de af-
standsbediening kan in en uit
worden geschakeld met het
Uconnect® systeem, raadpleeg
"Uconnect® instellingen" in het
hoofdstuk "Het instrumentenpa-
neel" voor meer informatie
hierover.
AFSTANDSBEDIENING AAN
GEHEUGEN KOPPELEN EN
ONTKOPPELEN
U kunt uw afstandsbedieningen zoda-
nig programmeren, dat een van de
Geheugenstoelschakelaar
128
Instrumentenverlichting
Draai de linker dimschakelaar om-
hoog naar de eerste klikstand. Met
deze functie wordt de helderheid van
de verlichting van alle tekstdisplays,
zoals de kilometerteller, EVIC (voor
bepaalde uitvoeringen/landen) en de
radio vergroot wanneer de parkeer-
lichten of koplampen branden.
RUITENWISSERS EN
-SPROEIERS
Met de multifunctionele hendel be-
dient u de ruitenwissers- en sproeiers
wanneer de contactschakelaar in de
stand ON/RUN of ACC staat. De hen-
del bevindt zich aan de linkerzijde
van de stuurkolom.Draai de multifunctionele hendel naar
de eerste klikstand, voorbij de inter-
valstand voor langzame wisbewegin-
gen of naar de tweede klikstand voor-
bij de intervalstand voor snelle
wisbewegingen.
LET OP!
Zet de ruitenwissers uit wanneer
u door een automatische was-
straat gaat. De ruitenwissers kun-
nen beschadigd raken wanneer u
ze niet uitschakelt.
Laat bij winters weer de ruitenwis-
sers eerst in hun beginstand terug-
keren voordat u de motor afzet en
zorg dat de ruitenwissers zijn uit-
geschakeld. Als de ruitenwissers
ingeschakeld blijven, vriezen de
ruitenwissers aan de voorruit vast
en kan de ruitenwissermotor be-
schadigd raken wanneer de motor
weer wordt gestart.
(Vervolgd)
LET OP!(Vervolgd)
Verwijder altijd achtergebleven sneeuw als die verhindert dat de
wisserbladen terugkeren naar de
beginstand. Wanneer u de ruiten-
wissers uitschakelt en de wisser-
bladen niet kunnen terugkeren
naar de beginstand, kan de rui-
tenwissermotor beschadigd ra-
ken.
INTERVALSTAND
Gebruik de intervalstand wanneer het
door de weersomstandigheden wense-
lijk is om de ruitenwissers met een va-
riabel interval te laten wissen. Draai de
multifunctionele hendel naar de eerste
klikstand en kies vervolgens het ge-
wenste interval met het uiteinde van de
hendel. Er zijn vijf verschillende inter-
vallen, van 1 seconde tot ca.18 secon-
den. De intervallen worden twee keer zo
lang wanneer de snelheid van de auto
16 km/u of lager is.
MIST-FUNCTIE
Draai het uiteinde van de hendel naar
de stand MIST voor één wisbewegingBediening van ruitenwissers/-
sproeiers
138
PARK ASSIST" (parkeersensoren re-
pareren) of "SERVICE PARK ASSIST
SYSTEM" (parkeerhulpsysteem re-
pareren) weergegeven. Raadpleeg de
paragraaf "Elektronisch voertuigin-
formatiecentrum (EVIC)" in het
hoofdstuk "Het instrumentenpaneel"
voor meer informatie hierover. Wan-
neer de schakelhendel in de stand RE-
VERSE wordt gezet en het systeem
een storing heeft gedetecteerd, geeft
het EVIC het bericht "CLEAN PARK
ASSIST" (parkeersensoren reinigen)
of "SERVICE PARK ASSIST SYS-
TEM" (parkeerhulpsysteem repare-
ren) weer zolang de schakelhendel in
de stand REVERSE staat. In een der-
gelijk geval werkt ParkSense® niet.
HET PARKEERHULPSYS-
TEEM REINIGEN
Reinig de sensoren met water, een
schoonmaakmiddel voor auto's en een
zachte doek. Gebruik geen ruwe of
harde doeken. Maak de sensoren
voorzichtig schoon (niet hard druk-
ken of borstelen). Anders kunnen de
sensoren beschadigd raken.
VOORZORGSMAATREGELEN
VOOR GEBRUIK VAN HET
PARKSENSE® SYSTEEM
OPMERKING:
Houd de voor- en achterbumpervrij van sneeuw, ijs, modder, stof
en vuil om te zorgen dat het
ParkSense® systeem correct
werkt.
Drilboren, grote vrachtwagens en
andere bronnen van trillingen
kunnen de werking van Park-
Sense® nadelig beïnvloeden.
Wanneer u ParkSense® uitscha- kelt, wordt op het EVIC het be-
richt "PARK ASSIST SYSTEM
OFF" (parkeerhulpsysteem uit-
geschakeld) weergegeven. Het
systeem blijft dan uitgescha-
keld, totdat u het systeem op-
nieuw inschakelt, ook als u het
contact opnieuw inschakelt.
Als u de schakelhendel in de stand REVERSE (achteruit) zet
en ParkSense® is uitgescha-
keld, zal het EVIC het bericht
"PARK ASSIST SYSTEM OFF" (parkeerhulp uitgeschakeld)
weergeven zolang de schakel-
hendel in REVERSE (achteruit)
staat bij een rijsnelheid van
11 km/u of lager.
Indien ingeschakeld, zal Park- Sense® het geluid van de radio
ONDERBREKEN wanneer het
systeem een geluidssignaal laat
horen.
Reinig de ParkSense® sensoren regelmatig, maar let daarbij op
dat u geen krassen of andere
schade toebrengt. De sensoren
mogen niet bedekt zijn met ijs,
sneeuw, modder, vuil of afval.
Verontreiniging van de sensoren
kan ertoe leiden dat het systeem
niet goed werkt. Mogelijk kan
het ParkSense® systeem hier-
door obstakels voor of achter de
auto niet detecteren, of geeft het
systeem foutieve melding van
een obstakel voor of achter de
auto.
Objecten zoals fietsendragers,
trekhaken, etc. mogen niet binnen
een afstand van 30 cm van de
163
PARKVIEW®
ACHTERUITRIJCAMERA
(voor bepaalde
uitvoeringen/landen)
Uw auto is mogelijk voorzien van een
ParkView® achteruitrijcamera. Hier-
mee kunt u het gebied achter de auto
op het scherm zien wanneer de scha-
kelhendel in de stand REVERSE is
gezet. Het beeld wordt op het aan-
raakscherm van de radio weergege-
ven, samen met een waarschuwingdat u op de hele omgeving moet blij-
ven letten. Na vijf seconden verdwijnt
deze waarschuwing. De ParkView®
camera bevindt zich aan de achter-
zijde van de auto, boven de kenteken-
plaat.
Als u uit de achteruitversnelling scha-
kelt, wordt de achteruitrijcamera uit-
geschakeld en wordt opnieuw het
navigatie- of audioscherm weergege-
ven.
Als dit beeld wordt weergegeven, ge-
ven statische rasterlijnen ter verdui-
delijking de breedte van de auto aan
en worden verschillende zones ge-
toond waarmee u de afstand tot de
achterkant van het voertuig kunt in-
schatten. De onderstaande tabel geeft
bij benadering de afstanden weer voor
elk van deze zones:
Zone
Afstand tot de achterzijde van het voertuig
Rood 0-30cm
Geel 30 cm - 1 m
Groen 1 m of meer
165