dan 25 km/u en het systeem wordt
automatisch uitgeschakeld.
De instelling van de volgafstand wordt gewijzigd.
Het systeem wordt uitgeschakeld. (Zie de informatie over het active-
ren van de ACC.)
Het maximale remvermogen van de
ACC is beperkt, maar indien nodig
kunt u altijd zelf bijremmen.
OPMERKING: De remlichten
gaan branden als het ACC-systeem
de auto afremt.
Er wordt een naderingswaarschuwing
weergegeven wanneer de ACC voor-
spelt dat het maximale remvermogen
onvoldoende is om de ingestelde af-
stand te handhaven. In een dergelijke
situatie knippert de visuele waarschu-
wing "BRAKE" (remmen) op het
EVIC en klinkt er een geluidssignaal,
terwijl de ACC het maximale remver-
mogen gebruikt. U dient dan onmid-
dellijk te remmen om een veilige af-
stand tot uw voorligger te handhaven.INHAALHULP
Tijdens het rijden met ingeschakelde
ACC en het volgen van een doelauto,
biedt het systeem extra acceleratie om
te helpen voorliggende voertuigen in
te halen. Deze extra acceleratie wordt
geactiveerd wanneer de bestuurder de
richtingaanwijzer naar links inscha-
kelt. Op plaatsen waar het verkeer
links rijdt, is de inhaalhulp alleen ac-
tief bij het links inhalen van de doel-
auto.
Wanneer een auto verandert van een
plaats waar het verkeer links rijdt
naar een plaats waar het verkeer
rechts rijdt, detecteert de ACC auto-
matisch de rijrichting van het verkeer.
In dat geval is de inhaalhulp alleen
actief bij het rechts inhalen van de
doelauto. Deze extra acceleratie wordt
geactiveerd wanneer de bestuurder de
richtingaanwijzer naar rechts inscha-
kelt. In deze situatie zorgt het ACC-
systeem niet meer voor inhaalhulp bij
het links inhalen totdat het vaststelt
dat het voertuig weer is teruggekeerd
naar een plaats waar het verkeer links
rijdt.
Remwaarschuwing 3
Remwaarschuwing 2
Remwaarschuwing 1
152
Het elektronischstabiliteitsregelsysteem/
tractieregelsysteem (ESP/ASR)
wordt geactiveerd.
Hervatten
Druk op de knop RES +en neem
vervolgens uw voet van het gaspedaal.
Het EVIC toont de laatst ingestelde
snelheid.
Uitschakelen
Het systeem wordt uitgeschakeld en
wist de ingestelde snelheid uit het ge-
heugen als u:
Kort op de knop ON/OFF drukt.
De contactschakelaar in de stand OFF zet.
ESP uitschakelt.
Als het cruisecontrolsysteem wordt
uitgeschakeld en vervolgens weer in-
geschakeld, activeert het systeem de
laatste instelling van de bestuurder
(ACC of Normale cruisecontrol).FORWARD COLLISION
WARNING (voor bepaalde
uitvoeringen/landen)
Forward Collision Warning (FCW)
waarschuwt de bestuurder voor een
mogelijke aanrijding met het voertuig
vóór u en wijst de bestuurder erop
actie te ondernemen om een aanrij-
ding te voorkomen.
FCW bewaakt de informatie van de
vooruitkijksensor, van de elektroni-
sche remregeling EBC (Electronic
Brake Controller) en van de wielsnel-
heidsensoren om te berekenen of zich
het gevaar van een kop-staartbotsing
voordoet. Wanneer het systeem con-
stateert dat een kop-staartbotsing
waarschijnlijk is, verschijnt een waar-
schuwingsmelding (met geluidssig-
naal) in het EVIC. Wanneer het sys-
teem bepaalt dat een aanrijding met
het voertuig vóór u niet langer waar-
schijnlijk is, worden de waarschuwin-
gen uitgeschakeld.
OPMERKING: De minimumsnel-
heid voor inschakeling van het
FCW-systeem is 16 km/u.
WAARSCHUWING!
Forward Collision Warning (FCW)
is niet bedoeld om zelfstandig een
aanrijding te voorkomen en kan
ook niet elke soort mogelijke aan-
rijding herkennen. De bestuurder
blijft verantwoordelijk voor de be-
sturing van de auto en het voorko-
men van een aanrijding. Als u deze
waarschuwing niet opvolgt, kan dit
ernstig en zelfs dodelijk letsel tot
gevolg hebben.
De FCW-status wijzigen
De FCW-functie kan worden ingesteld
op veraf of dichtbij, of kan worden
uitgeschakeld met het Uconnect®
systeem, raadpleeg "Uconnect® in-
stellingen" in het hoofdstuk "Het in-
strumentenpaneel" voor meer infor-
matie. De FCW-status Off (uit), Near
(dichtbij) of Far (veraf) wordt weer-
gegeven op het Uconnect® scherm.
De standaardinstelling van de FCW is
"Far" (veraf). Hierbij waarschuwt het
systeem u voor een mogelijke aanrij-
ding met een voertuig vóór u terwijl u
158
Lamp Out" (rechter richtingaanwij-
zer vóór defect) en "Low Tire Pres-
sure" (bandenspanning laag).
Niet-opgeslagen berichten
Deze berichten worden weergegeven
totdat de oorzaak waardoor het be-
richt is geactiveerd is verholpen.
Voorbeelden van dit type bericht zijn
"Turn Signal On" (richtingaanwijzer
aan, als een richtingaanwijzer niet is
uitgeschakeld) en "Lights On" (lam-
pen aan, als de bestuurder uitstapt).
Niet-opgeslagen berichten tot
RUN
Deze berichten worden weergegeven
totdat de contactschakelaar in de
stand RUN wordt gezet. Een voor-
beeld van dit type bericht is "Press
Brake Pedal" (rempedaal intrappen)
en "Push Button to Start" (druk op
startknop).
Niet-opgeslagen berichten met
vijf-seconden-weergave
Zodra ze van toepassing zijn, worden
deze berichten gedurende vijf secon-
den in het hoofdscherm weergegeven,
waarna opnieuw het vorige schermwordt getoond. Voorbeelden dan dit
type bericht zijn "Memory System
Unavailable - Not in Park" (geheu-
gensysteem niet beschikbaar - niet in
stand PARK) en "Automatic High
Beams On" (automatisch grootlicht
aan).
Het gedeelte met instelbare indicato-
ren bestaat uit witte indicatoren aan
de rechterzijde, oranje indicatoren in
het midden en rode indicatoren aan
de linkerzijde.
WITTE INDICATOREN IN
EVIC
In dit gedeelte worden instelbare witte
indicatoren getoond. Voorbeelden van
deze indicatoren zijn:
Status schakelhendel — alleen
dieselmotoren
De gekozen AutoStick® versnelling
wordt weergegeven als D1, D2, D3,
D4, D5 en deze indicatoren geven aan
dat Electronic Range Select (ERS) is
ingeschakeld en welke versnelling is
gekozen. Raadpleeg het hoofdstuk
"Starten en rijden" voor meer infor-
matie over AutoStick®.
Cruisecontrol ingeschakeld
Deze indicator licht op als
de cruisecontrol is inge-
schakeld. Raadpleeg de pa-
ragraaf "Cruisecontrol" in
het hoofdstuk "De functies van uw
auto" voor meer informatie hierover.
Cruisecontrol ingesteld
Deze indicator licht op als
de cruisecontrol is inge-
steld. Raadpleeg de para-
graaf "Cruisecontrol" in het
hoofdstuk "De functies van uw auto"
voor meer informatie hierover.
Adaptieve cruisecontrol (ACC)
ingeschakeld (voor bepaalde
uitvoeringen/landen)
Deze indicator licht op als
de adaptieve cruisecontrol
(ACC) is ingeschakeld.
Raadpleeg de paragraaf
"Adaptieve cruisecontrol (ACC)" in
het hoofdstuk "De functies van uw
auto" voor meer informatie hierover.
194
RIJDEN OP GLAD WEGDEK................248
OPTREKKEN ..........................248
GRIP ................................248
DOOR WATER RIJDEN ....................249
STROMEND/OPKOMEND WATER ..........249
ONDIEP STILSTAAND WATER .............249
STUURBEKRACHTIGING ..................250
HANDREM .............................251
ABS-SYSTEEM ..........................253
ELEKTRONISCHE REMREGELING ...........254
ABS-SYSTEEM ........................254
TRACTIEREGELSYSTEEM (ASR) ..........254
REMASSISTENT (BAS) ..................255
ELEKTRONISCH STABILITEITSREGELSYSTEEM (ESP) ......255
HILL START ASSIST (HSA) ...............257
READY ALERT BRAKING ................259
RAIN BRAKE SUPPORT ..................259
CONTROLE-/STORINGSLAMPJE ESP EN CONTROLELAMPJE ESP UIT .............259
ESP SYNCHRONISEREN .................260
BANDEN — ALGEMENE INFORMATIE ........260
Bandenspanning .......................260
Bandenspanning .......................261
Bandenspanning bij hoge snelheden ........262
Radiaalbanden ........................262
Type banden ...........................263
226
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
Met het ABS-systeem wordt nietvoorkomen dat de auto onder-
worpen blijft aan de wetten van
de natuur. De effectiviteit van de
remmen wordt door ABS niet ver-
der verhoogd dan de remmen,
banden en grip van de auto toela-
ten.
Het ABS voorkomt geen ongeluk- ken ten gevolge van bijvoorbeeld
te hoge snelheden in bochten, te
weinig afstand houden of aqua-
planing.
Gebruik de mogelijkheden van een auto met ABS nooit op een
roekeloze of risicovolle wijze die
de veiligheid van de bestuurder of
anderen in gevaar brengt.
Alle wielen en banden van de auto
moeten van dezelfde maat en het-
zelfde type zijn en de bandenspanning
moet correct zijn, zodat de regeleen-
heid correcte signalen ontvangt.
ELEKTRONISCHE
REMREGELING
Uw auto is uitgerust met geavan-
ceerde elektronische remregeling, die
bestaat uit: ABS , ASR (tractieregel-
systeem), BAS (remassistent) en ESP
(elektronisch stabiliteitsregelsys-
teem). Deze vier systemen werken sa-
men om onder verschillende rijom-
standigheden de stabiliteit en de
controle over de auto te verbeteren.
Uw auto is mogelijk uitgerust met Hill
Start Assist (HSA), Ready Alert Bra-
king (anticiperend remsysteem) en
Rain Brake Support (remdroogfunc-
tie bij nat weer).
ABS-SYSTEEM
Dit systeem helpt de bestuurder de
auto onder controle te houden bij las-
tige remsituaties, door de hydrauli-
sche remdruk te regelen. Dit voor-
komt blokkeren van de wielen,
waardoor slippen op glad wegdek tij-
dens het remmen wordt voorkomen.
Raadpleeg de paragraaf "ABS-
systeem" in het hoofdstuk "Starten en
rijden" voor meer informatie hierover.
WAARSCHUWING!
Met het ABS-systeem wordt niet
voorkomen dat de auto onderwor-
pen blijft aan de wetten van de na-
tuur en het systeem zorgt evenmin
voor meer grip op het wegdek. ABS
kan geen ongelukken voorkomen,
zeker geen ongelukken die worden
veroorzaakt door te hoge snelheden
in bochten, het rijden op zeer glad
wegdek, of aquaplaning. Gebruik
de mogelijkheden van een auto met
ABS nooit op een roekeloze of risi-
covolle wijze die de veiligheid van
de bestuurder of anderen in gevaar
brengt.
TRACTIEREGELSYSTEEM
(ASR)
Dit systeem bewaakt de mate van
wielspin van de aangedreven wielen.
Als wielspin van een of meer wielen
wordt gedetecteerd, worden de door-
slippende wielen afgeremd en wordt
het motorvermogen verminderd voor
een betere acceleratie en stabiliteit.
254
Een functie van het ASR-systeem,
Brake Lock Differential (BLD), be-
perkt de wielspin van een aangedre-
ven as. Als één wiel van een aangedre-
ven as sneller draait dan het andere,
wordt het doorslippende wiel afge-
remd. Hierdoor kan er meer motor-
koppel naar het niet-doorslippende
wiel gaan. Deze functie blijft ook ac-
tief als ASR en ESP in de modus "Ge-
deeltelijk uit" staan. Raadpleeg
"Elektronisch stabiliteitsregelsysteem
(ESP)" in dit hoofdstuk voor meer
informatie.
REMASSISTENT (BAS)
Dit systeem vormt een aanvulling op
het ABS-systeem en optimaliseert de
remwerking van de auto bij een nood-
stop. Het systeem herkent een nood-
stop aan de hand van de snelheid en
kracht waarmee het rempedaal wordt
ingetrapt en optimaliseert de remdruk
dienovereenkomstig. Dit draagt bij
aan een verkorting van de remweg.
Wanneer u het rempedaal zeer snel
intrapt, is de assistentie van het BAS-
systeem optimaal. Om de voordelen
van dit systeem optimaal te benutten,moet u het rempedaal tijdens de
noodstop ononderbroken intrappen.
Verminder de druk op het rempedaal
niet, tenzij u niet langer hoeft te rem-
men. Zodra u het rempedaal loslaat,
wordt het BAS-systeem uitgescha-
keld.
WAARSCHUWING!
Met het BAS-systeem wordt niet
voorkomen dat de auto onderwor-
pen blijft aan de wetten van de na-
tuur en het systeem zorgt evenmin
voor meer grip op het wegdek. BAS
kan geen ongelukken voorkomen,
zeker geen ongelukken die worden
veroorzaakt door te hoge snelheden
in bochten, het rijden op zeer glad
wegdek, of aquaplaning. Gebruik
de mogelijkheden van een auto met
BAS nooit op een roekeloze of risi-
covolle wijze die de veiligheid van
de bestuurder of anderen in gevaar
brengt.
ELEKTRONISCH
STABILITEITSREGELSYSTEEM
(ESP)
Dit systeem verbetert de bestuurbaar-
heid en stabiliteit van de auto onder
diverse rijomstandigheden. Het ESP-
systeem corrigeert overstuur en on-
derstuur door remkracht uit te oefe-
nen op het juiste wiel. Ook kan het
systeem het motorvermogen vermin-
deren om te helpen overstuur of on-
derstuur tegen te gaan en de auto in
de juiste koers te houden.
ESP maakt gebruik van sensoren om
de richting te bepalen waarin de be-
stuurder de auto stuurt en vergelijkt
deze met de werkelijke koers van de
auto. Als de werkelijke koers afwijkt
van de gewenste koers, remt het ESP-
systeem het juiste wiel af om onder- of
overstuur tegen te gaan.
Overstuur: de auto draait meer dan
correct is voor de stand van het
stuur.
Onderstuur: de auto draait minder dan correct is voor de stand van het
stuur.
255
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
Het negeren van deze waarschu-wingen kan ertoe leiden dat de
auto van de helling rolt en in bot-
sing komt met een ander voer-
tuig, persoon of object, en ernstig
of zelfs dodelijk letsel tot gevolg
hebben. Gebruik altijd handrem
wanneer u op een helling parkeert
en vergeet nooit dat de bestuurder
verantwoordelijk is voor het rem-
men.
OPMERKING: U kunt het HSA-
systeem ook in- en uitschakelen
als het voertuig is uitgerust met het
elektronische voertuiginformatie-
centrum (EVIC). Raadpleeg de pa-
ragraaf "Elektronisch voertuigin-
formatiecentrum (EVIC)" in het
hoofdstuk "Het instrumentenpa-
neel" voor meer informatie hier-
over.
HSA uitschakelen
U kunt het HSA-systeem uitschakelen
via de door de klant te programmeren
functies in het Uconnect® systeem. Raadpleeg "Uconnect® INSTELLIN-
GEN" in het hoofdstuk "Het instru-
mentenpaneel" voor meer informatie
hierover.
READY ALERT BRAKING
Ready Alert Braking (anticiperend
remsysteem) kan de tijd verkorten die
nodig is om bij een noodstop de volle
remkracht te bereiken. Het systeem
anticipeert op mogelijke noodstopsi-
tuaties door te registreren hoe snel de
bestuurder het gaspedaal loslaat.
Wanneer het gaspedaal zeer snel
wordt losgelaten, oefent Ready Alert
Braking een geringe remkracht uit.
Deze remkracht is zo gering dat de
bestuurder deze niet zal opmerken.
Het remsysteem gebruikt deze rem-
kracht om een snelle reactie van de
remmen mogelijk te maken wanneer
de bestuurder het rempedaal intrapt.
RAIN BRAKE SUPPORT
Rain Brake Support (remdroogfunc-
tie bij nat weer) kan de remprestaties
bij nat weer verbeteren. Het systeem
oefent met tussenpozen een geringe
remkracht uit om vocht op de rem-
schijven van de voorwielen te verwij-
deren. Dit systeem werkt alleen wan-
neer de ruitenwissers in de stand LO
of HI staan. In de intervalstand werkt
het systeem niet. Rain Brake Support
geeft geen melding aan de bestuurder
wanneer het systeem actief is en het
systeem vereist geen handelingen van
de bestuurder.
CONTROLE-/
STORINGSLAMPJE ESP EN
CONTROLELAMPJE ESP UIT
Het controle-/storingslampje
van het elektronisch stabili-
teitsregelsysteem (ESP) in de
instrumentengroep gaat
branden wanneer de contactschakelaar
in de stand ON wordt gezet. Als de
motor draait, behoort dit lampje uit te
gaan. Wanneer controle-/
storingslampje ESP continu blijft bran-
den terwijl de motor draait, is een sto-
ring gedetecteerd in het ESP-systeem.
Als het lampje blijft branden nadat er
verschillende keren is gestart en u
meerdere kilometers hebt gereden met
een snelheid hoger dan 48 km/u, dient
259
U mag de TIREFIT-set niet aan deslangen optillen of dragen.
WAARSCHUWING!
Probeer geen band af te dichtenaan de zijde van de auto waar
ander verkeer langs rijdt. Ga ver
genoeg van de weg af staan om
ongelukken te voorkomen bij ge-
bruik van de TIREFIT-set.
Onder de volgende omstandighe- den mag u TIREFIT niet gebrui-
ken of met de auto rijden:– Als het gat in het loopvlak van de band ongeveer 6 mm of gro-
ter is.
– Als de wang van de band be- schadigd is.
– Als de band is beschadigd door rijden met zeer lage banden-
spanning.
– Als de band is beschadigd door rijden met een lekke band.
– Als het wiel beschadigd is.
–
Als u niet zeker weet in welke
staat de band of het wiel ver-
keert.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
Houd TIREFIT uit de buurt van open vuur en warmtebronnen.
Een losse TIREFIT-set kan bij een noodstop of ongeval naar vo-
ren schieten en zo de inzittenden
ernstig letsel toebrengen. Berg de
TIREFIT-set altijd op de daar-
voor voorziene plaats op. Als geen
gehoor wordt gegeven aan deze
waarschuwingen, kan dit ernstig
of dodelijk letsel tot gevolg heb-
ben voor u, uw passagiers en an-
deren in uw omgeving.
Voorkom dat TIREFIT in contact komt met uw haar, ogen of kle-
ding. TIREFIT is schadelijk bij
inademen, inslikken en huidcon-
tact. Het veroorzaakt irritatie van
de huid, ogen en luchtwegen.
Spoel onmiddellijk met veel water
na eventuele aanraking met de
ogen of de huid. Trek zo snel mo-
gelijk andere kleding aan wan-
neer TIREFIT in aanraking is ge-
komen met de kleding.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
De afdichtingsoplossing van TI-REFIT bevat latexrubber. Raad-
pleeg bij een allergische reactie of
huiduitslag onmiddellijk een arts.
Houd TIREFIT buiten het bereik
van kinderen. Bij inslikken de
mond met veel water uitspoelen
en veel water drinken. Braken
niet opwekken! Direct een arts
raadplegen.
Gebruik de handschoenen in de opbergruimte voor toebehoren
(aan de onderkant van de lucht-
pomp) voor het bedienen van de
TIREFIT-set.
EEN BAND REPAREREN
MET TIREFIT
(A) Wanneer u stopt om TIREFIT
te gebruiken:
1. Parkeer de auto op een veilige
plaats en schakel de waarschuwings-
knipperlichten in.
2. Zorg dat het ventiel (op het wiel
van de lekke band) zich vlakbij de
grond bevindt. In die stand reiken de
297