Lamp Out" (rechter richtingaanwij-
zer vóór defect) en "Low Tire Pres-
sure" (bandenspanning laag).
Niet-opgeslagen berichten
Deze berichten worden weergegeven
totdat de oorzaak waardoor het be-
richt is geactiveerd is verholpen.
Voorbeelden van dit type bericht zijn
"Turn Signal On" (richtingaanwijzer
aan, als een richtingaanwijzer niet is
uitgeschakeld) en "Lights On" (lam-
pen aan, als de bestuurder uitstapt).
Niet-opgeslagen berichten tot
RUN
Deze berichten worden weergegeven
totdat de contactschakelaar in de
stand RUN wordt gezet. Een voor-
beeld van dit type bericht is "Press
Brake Pedal" (rempedaal intrappen)
en "Push Button to Start" (druk op
startknop).
Niet-opgeslagen berichten met
vijf-seconden-weergave
Zodra ze van toepassing zijn, worden
deze berichten gedurende vijf secon-
den in het hoofdscherm weergegeven,
waarna opnieuw het vorige schermwordt getoond. Voorbeelden dan dit
type bericht zijn "Memory System
Unavailable - Not in Park" (geheu-
gensysteem niet beschikbaar - niet in
stand PARK) en "Automatic High
Beams On" (automatisch grootlicht
aan).
Het gedeelte met instelbare indicato-
ren bestaat uit witte indicatoren aan
de rechterzijde, oranje indicatoren in
het midden en rode indicatoren aan
de linkerzijde.
WITTE INDICATOREN IN
EVIC
In dit gedeelte worden instelbare witte
indicatoren getoond. Voorbeelden van
deze indicatoren zijn:
Status schakelhendel — alleen
dieselmotoren
De gekozen AutoStick® versnelling
wordt weergegeven als D1, D2, D3,
D4, D5 en deze indicatoren geven aan
dat Electronic Range Select (ERS) is
ingeschakeld en welke versnelling is
gekozen. Raadpleeg het hoofdstuk
"Starten en rijden" voor meer infor-
matie over AutoStick®.
Cruisecontrol ingeschakeld
Deze indicator licht op als
de cruisecontrol is inge-
schakeld. Raadpleeg de pa-
ragraaf "Cruisecontrol" in
het hoofdstuk "De functies van uw
auto" voor meer informatie hierover.
Cruisecontrol ingesteld
Deze indicator licht op als
de cruisecontrol is inge-
steld. Raadpleeg de para-
graaf "Cruisecontrol" in het
hoofdstuk "De functies van uw auto"
voor meer informatie hierover.
Adaptieve cruisecontrol (ACC)
ingeschakeld (voor bepaalde
uitvoeringen/landen)
Deze indicator licht op als
de adaptieve cruisecontrol
(ACC) is ingeschakeld.
Raadpleeg de paragraaf
"Adaptieve cruisecontrol (ACC)" in
het hoofdstuk "De functies van uw
auto" voor meer informatie hierover.
194
dealer of een bandenspecialist voor in-
formatie over veilige rijsnelheden, be-
lasting en koude bandenspanning.
Hoewel banden met spikes betere
prestaties leveren op ijs en een glad
wegdek, kan de tractie op natte of
droge oppervlakken slechter zijn dan
die van banden zonder spikes. In som-
mige landen is het gebruik van ban-
den met spikes verboden. Raadpleeg
de lokale wetgeving voordat u dit type
banden gebruikt.
Run-flat-banden (voor
bepaalde uitvoeringen/
landen)
Run-flat-banden maken het mogelijk
om 80 km te rijden met 80 km/u na
een snel verlies van bandenspanning.
Dit snelle verlies van spanning wordt
de run-flat-modus genoemd. Een
run-flat-modus treedt op bij een ban-
denspanning van 96 kPa of lager. Zo-
dra een run-flat-band de run-flat-
modus bereikt, heeft deze slechts
beperkte rij-eigenschappen en moet
deze onmiddellijk worden vervangen.
Een run-flat-band is niet te repareren.Het wordt niet aanbevolen met een
voertuig te rijden met vol laadvermo-
gen of een aanhanger/caravan te trek-
ken terwijl een band in de run-flat-
modus loopt.
Raadpleeg het hoofdstuk Banden-
spanningscontrole voor meer infor-
matie.
Reservewielen (voor be-
paalde uitvoeringen/landen)
OPMERKING: Voor auto's die
zijn uitgerust met TIREFIT in
plaats van een reservewiel, raad-
pleegt u "TIREFIT-SET" in "Nood-
gevallen" voor meer informatie
hierover.
LET OP!
Laat vanwege de verminderde
grondspeling uw auto niet in een
automatische wasstraat wassen
wanneer een compact reservewiel
of een reservewiel voor beperkt ge-
bruik is gemonteerd. De auto kan
schade oplopen.
Reservewiel passend bij standaard
geleverde banden en velgen (voor
bepaalde uitvoeringen/landen)
Uw voertuig kan zijn uitgerust met een
reserveband en velg die zowel in uiter-
lijk als in gebruik gelijk zijn aan de
originele banden en velgen op de voor-
en achteras van uw voertuig. Dit reser-
vewiel mag worden gebruikt bij het
rouleren van banden voor uw auto. Als
uw voertuig beschikt over deze optie,
kunt u een erkende bandenleverancier
raadplegen voor het aanbevolen roula-
tieschema.
Compact reservewiel (voor
bepaalde uitvoeringen/landen)
Het compacte reservewiel mag slechts
tijdelijk en alleen in noodgevallen wor-
den gebruikt. U kunt aan de beschrij-
ving van het reservewiel op de band- en
beladingsinformatiesticker op de por-
tieropening aan bestuurderszijde of op
de wang van de band zien of uw auto is
uitgerust met een compact reservewiel.
Beschrijvingen van compacte reserve-
wielen beginnen met de letter "T" of
"S" vóór de aanduiding van de banden-
maat. Voorbeeld: T145/80D18 103M.
T, S = reservewiel
264
gaat branden, dient u de desbetreffende
band(en) te vullen met lucht, tot de
waarde die in op de sticker vermeld
staat. Het systeem wordt dan automa-
tisch bijgewerkt en het bandenspan-
ningslampje gaat uit zodra het systeem
de juiste bandenspanning registreert.
Het is mogelijk dat u eerst ongeveer 20
minuten met een snelheid hoger dan
24 km/u moet rijden, voordat het ban-
denspanningscontrolesysteem deze in-
formatie ontvangt.
Op de sticker in uw auto staat bijvoor-
beeld een aanbevolen bandenspanning
van 2,1 bar (koude banden, langer dan
drie uur niet gereden). Als de omge-
vingstemperatuur 20 °C is en de geme-
ten bandenspanning is 1,9 bar, neemt
de bandenspanning bij een tempera-
tuurdaling tot -7 °C af tot ongeveer 1,6
bar. Deze bandenspanning is voldoende
laag om bandenspanningslampje te la-
ten branden. Tijdens het rijden kan de
bandenspanning toenemen tot onge-
veer 1,9 bar, maar blijft het banden-
spanningslampje nog steeds branden.
In deze situatie dooft het bandenspan-
ningslampje pas als de banden op de
aanbevolen spanning zijn gebracht.LET OP!
Het bandenspanningscontrolesys-
teem is geoptimaliseerd voor de ori-
ginele banden en wielen. De TPM-
spanningswaarden zijn vastgesteld
voor de op uw auto gemonteerde
bandenmaat. Het gebruik van ver-
vangende onderdelen met een an-
dere maat, type en/of stijl kan lei-
den tot een ongewenste werking van
het systeem of schade aan de senso-
ren. Door het gebruik van niet-
originele wielen kunnen de sensoren
beschadigd raken. Het wordt aan-
bevolen geen niet-originele banden-
afdichtingsmiddelen of balansge-
wichtjes te gebruiken als uw auto is
uitgerust met een bandenspan-
ningscontrolesysteem (TPMS), om-
dat dit schade aan de sensoren kan
veroorzaken. Als een niet-origineel
bandenafdichtingsmiddel is ge-
bruikt dat niet gelijkwaardig is met
het originele TIREFIT-
bandenafdichtingsmiddel, moet u
de auto naar een erkende dealer
brengen om de sensorfunctie te la-
ten controleren.
(Vervolgd)
LET OP!(Vervolgd)
Plaats na het controleren of aan-
passen van de bandenspanning al-
tijd de ventieldop terug. Hierdoor
voorkomt u dat de TPM-sensor be-
schadigd raakt door binnendrin-
gend vocht of vuil in het ventiel.
OPMERKING:
Het bandenspanningscontrole-systeem is niet bedoeld als ver-
vanging voor normaal onder-
houd en waarschuwt niet bij
andere problemen met banden.
Het bandenspanningscontrole- systeem mag niet worden ge-
bruikt als
bandenspanningsmeter.
Als u met een veel te lage ban- denspanning rijdt, raakt de
band oververhit en kan de band
defect raken. Een te lage ban-
denspanning verhoogt ook het
brandstofverbruik, vermindert
de levensduur van de band en
kan het rij- en remgedrag van de
auto nadelig beïnvloeden.
270