hoeft de afstandsbediening niet op de
auto te richten om het systeem te ac-
tiveren.
OPMERKING: Vanaf een rijsnel-
heid van 8 km/u reageert het sys-
teem op geen enkele knop van geen
enkele afstandsbediening meer.
PORTIEREN
ONTGRENDELEN
Druk eenmaal kort op de ontgrendel-
knop op de afstandsbediening om het
portier aan de bestuurderszijde te
ontgrendelen of druk tweemaal bin-
nen vijf seconden om alle portieren te
ontgrendelen. De richtingaanwijzers
knipperen om aan te geven dat hetontgrendelsignaal is ontvangen. Ook
de instapverlichting wordt ingescha-
keld.
Als de auto is uitgerust met Passive
Entry, raadpleeg dan de paragraaf
"Keyless Enter-N-Go™" in het
hoofdstuk "Uw auto" voor meer in-
formatie hierover.
1st Press of Key Fob Unlocks
(Ontgrendelen door eenmaal te
drukken op de sleutelhouder)
U kunt het afstandsbedieningssys-
teem zodanig programmeren dat na
één keer drukken op de ontgrendel-
knop van de afstandsbediening uit-
sluitend het bestuurdersportier of alle
portieren worden ontgrendeld. Als u
de huidige instelling wilt wijzigen,
raadpleegt u voor meer informatie de
paragraaf "Uconnect® instellingen"
in het hoofdstuk "Het instrumenten-
paneel".
Flash Headlights With Lock
(Knipperen bij vergrendelen)
Met deze functie knipperen de rich-
tingaanwijzers wanneer u de portie-
ren vergrendelt of ontgrendelt met deafstandsbediening. U kunt deze func-
tie in- en uitschakelen. Als u de hui-
dige instelling wilt wijzigen, raad-
pleegt u voor meer informatie de
paragraaf "Uconnect® instellingen"
in het hoofdstuk "Het instrumenten-
paneel".
Headlight Illumination on
Approach (Koplampen
inschakelen bij nadering)
Met deze functie worden de koplam-
pen ingeschakeld zodra u de portieren
ontgrendelt met de afstandsbedie-
ning. De koplampen blijven vervol-
gens maximaal 90 seconden branden.
De tijd van deze functie kan worden
geprogrammeerd bij auto's met
Uconnect®. Als u de huidige instel-
ling wilt wijzigen, raadpleegt u voor
meer informatie de paragraaf
"Uconnect® instellingen" in het
hoofdstuk "Het instrumentenpa-
neel".
Sleutelhouder met afstandsbediening
19
WAARSCHUWING!
Bestuurders moeten altijd voor-
zichtig achteruit rijden, ook wan-
neer gebruik wordt gemaakt van de
ParkView® achteruitrijcamera.
Controleer het gebied achter de
auto altijd zorgvuldig, kijk naar
achteren en wees bedacht op voet-
gangers, dieren, andere voertuigen,
obstakels en dode hoeken, voordat
u achteruitrijdt. U bent verant-
woordelijk voor de veiligheid van
uw omgeving en moet blijven oplet-
ten als u achteruitrijdt. Anders be-
staat er een risico op ernstig of zelfs
dodelijk letsel.
LET OP!
Om voertuigschade te voorkomenmag ParkView® alleen worden
gebruikt als parkeerhulp. De
ParkView® camera kan niet elk
obstakel of voorwerp zien.
(Vervolgd)
LET OP!(Vervolgd)
Om voertuigschade te voorkomenmoet u langzaam rijden bij ge-
bruik van ParkView®, zodat u
tijdig kunt stoppen als een obsta-
kel wordt waargenomen. Het is
raadzaam om tijdens het achter-
uitrijden over uw schouder te kij-
ken, ook wanneer u gebruik
maakt van ParkView®.
OPMERKING: Wanneer de came-
ralens bedekt is met sneeuw, ijs,
modder of ander vuil, moet de lens
worden gereinigd, met water wor-
den gespoeld en met een zachte
doek worden gedroogd. U mag de
lens niet afdekken.
PARKVIEW® IN- OF
UITSCHAKELEN — MET
AANRAAKSCHERM
Voer de volgende stappen uit op het
aanraakscherm om de Parkview®
Backup Camera in of uit te schakelen:
1. Kies de schermtoets "More"
(meer). 2. Kies de schermtoets "Settings"
(instellingen).
3. Kies de schermtoets "Safety &
Driving Assistance" (hulpsystemen).
4. Kies het selectievakje "ParkView®
Backup Camera" (ParkView® ach-
teruitrijcamera) om het systeem in of
uit te schakelen.
DAKCONSOLE
De dakconsole bevat interierlichten/
leeslampen en een opbergvak voor
een zonnebril. Mogelijk zijn ook scha-
kelaars aanwezig voor het elektrisch
bedienbare zonnedak (voor bepaalde
uitvoeringen/landen). Raadpleeg het
hoofdstuk "Lights" (verlichting) voor
meer informatie.
Dakconsole
166
Lamp Out" (rechter richtingaanwij-
zer vóór defect) en "Low Tire Pres-
sure" (bandenspanning laag).
Niet-opgeslagen berichten
Deze berichten worden weergegeven
totdat de oorzaak waardoor het be-
richt is geactiveerd is verholpen.
Voorbeelden van dit type bericht zijn
"Turn Signal On" (richtingaanwijzer
aan, als een richtingaanwijzer niet is
uitgeschakeld) en "Lights On" (lam-
pen aan, als de bestuurder uitstapt).
Niet-opgeslagen berichten tot
RUN
Deze berichten worden weergegeven
totdat de contactschakelaar in de
stand RUN wordt gezet. Een voor-
beeld van dit type bericht is "Press
Brake Pedal" (rempedaal intrappen)
en "Push Button to Start" (druk op
startknop).
Niet-opgeslagen berichten met
vijf-seconden-weergave
Zodra ze van toepassing zijn, worden
deze berichten gedurende vijf secon-
den in het hoofdscherm weergegeven,
waarna opnieuw het vorige schermwordt getoond. Voorbeelden dan dit
type bericht zijn "Memory System
Unavailable - Not in Park" (geheu-
gensysteem niet beschikbaar - niet in
stand PARK) en "Automatic High
Beams On" (automatisch grootlicht
aan).
Het gedeelte met instelbare indicato-
ren bestaat uit witte indicatoren aan
de rechterzijde, oranje indicatoren in
het midden en rode indicatoren aan
de linkerzijde.
WITTE INDICATOREN IN
EVIC
In dit gedeelte worden instelbare witte
indicatoren getoond. Voorbeelden van
deze indicatoren zijn:
Status schakelhendel — alleen
dieselmotoren
De gekozen AutoStick® versnelling
wordt weergegeven als D1, D2, D3,
D4, D5 en deze indicatoren geven aan
dat Electronic Range Select (ERS) is
ingeschakeld en welke versnelling is
gekozen. Raadpleeg het hoofdstuk
"Starten en rijden" voor meer infor-
matie over AutoStick®.
Cruisecontrol ingeschakeld
Deze indicator licht op als
de cruisecontrol is inge-
schakeld. Raadpleeg de pa-
ragraaf "Cruisecontrol" in
het hoofdstuk "De functies van uw
auto" voor meer informatie hierover.
Cruisecontrol ingesteld
Deze indicator licht op als
de cruisecontrol is inge-
steld. Raadpleeg de para-
graaf "Cruisecontrol" in het
hoofdstuk "De functies van uw auto"
voor meer informatie hierover.
Adaptieve cruisecontrol (ACC)
ingeschakeld (voor bepaalde
uitvoeringen/landen)
Deze indicator licht op als
de adaptieve cruisecontrol
(ACC) is ingeschakeld.
Raadpleeg de paragraaf
"Adaptieve cruisecontrol (ACC)" in
het hoofdstuk "De functies van uw
auto" voor meer informatie hierover.
194
DOOR DE KLANT TE
PROGRAMMEREN
FUNCTIES — Uconnect®
8.4 INSTELLINGEN
Kies de schermtoets "More" (meer) en
daarna op de schermtoets "Settings"
(Instellingen) om het scherm voor het
instellen van menu's weer te geven. In
deze modus hebt u via het Uconnect®
systeem toegang tot programmeer-
bare functies die op uw auto aanwezig
kunnen zijn, zoals scherm, klok,
veiligheid/hulp, verlichting, portieren
en sloten, motor afzetten, kompasin-
stellingen, audio en telefoon/
Bluetooth.
OPMERKING: Er kan telkens
slechts één onderdeel van het aan-
raakscherm tegelijk worden weer-
gegeven.Kies een schermtoets om de gewenste
modus te activeren. Zodra de ge-
wenste modus actief is, kunt u een
instelling kiezen tot er een vinkje
naast de instelling wordt weergege-
ven. Dit geeft aan dat de instelling is
gekozen.
Nadat de instelling is voltooid, kiest u
de schermtoets met de pijl naar links
om naar het vorige menu terug te
keren of kiest u de schermtoets X om
het instellingenscherm te sluiten. U
kunt een instelling selecteren door de
schermtoets Omhoog of Omlaag te
kiezen.
Display (scherm)
Nadat u de schermtoets Display
(scherm) hebt gekozen, zijn de vol-
gende instellingen mogelijk. Display Mode (Schermmodus)
In dit scherm kunt u een van de auto-
matische scherminstellingen selecte-
ren. Voor het wijzigen van de modus-
status drukt u kort op de schermtoets
Day (dag), Night (nacht) of Auto (au-
tomatisch). Kies vervolgens de
schermtoets met de pijl naar links.
Display Brightness With Head-
lights ON (Helderheid van het
scherm bij ingeschakelde koplam-
pen)
In dit scherm kunt u de helderheid
van het scherm bij ingeschakelde
koplampen instellen. Pas de helder-
heid aan met de schermtoetsen + en –
of door een punt te kiezen op de
schaal tussen de schermtoetsen + en –.
Kies vervolgens de schermtoets met
de pijl naar links.
Display Brightness With Head-
lights OFF (Helderheid van het
scherm bij uitgeschakelde koplam-
pen)
In dit scherm kunt u de helderheid
van het scherm bij uitgeschakelde
Schermtoetsen van Uconnect® 8.4
203
(veraf), Near (dichtbij) of Off (uitge-
schakeld). De standaardinstelling van
het FCW-systeem is Far (veraf). Hier-
bij waarschuwt het systeem u voor een
mogelijke aanrijding met een voertuig
vóór u terwijl u nog op een relatief
grote afstand van dit voertuig rijdt.
Dit geeft u de langste reactietijd. Voor
een meer dynamische rijervaring kiest
u de instelling Near (dichtbij). Het
systeem waarschuwt u dan voor een
mogelijk aanrijding wanneer de af-
stand tot uw voorligger veel kleiner.
Hierdoor is een meer dynamische rij-
ervaring mogelijk. Om de FCW-status
te wijzigen kiest u de schermtoets
OFF (uit), Near (dichtbij) of Far
(veraf). Kies vervolgens de scherm-
toets met de pijl naar links.
Raadpleeg de paragraaf "Adaptieve
cruisecontrol (ACC)" in het hoofd-
stuk "De functies van uw auto" voor
meer informatie hierover.
Park Assist (Parkeerhulp)
De parkeersensoren achter tasten het
gebied achter de auto af op obstakels
indien de versnellingspook in de ach-
teruitversnelling staat en de snelheidlager is dan 18 km/u. Het systeem kan
worden ingesteld met Sound Only (al-
leen geluid), Sound and Display
(beeld en geluid) of worden uitge-
schakeld. Als u de parkeerhulpstatus
wilt wijzigen, kiest u de schermtoets
OFF (uit), Sound Only (alleen geluid)
of Sound and Display (beeld en ge-
luid). Kies vervolgens de schermtoets
met de pijl naar links. Raadpleeg de
paragraaf "ParkSense® parkeer-
hulp" in het hoofdstuk "De functies
van uw auto" voor meer informatie
hierover.
Tilt Mirrors In Reverse (spiegels
kantelen bij achteruitrijden) (voor
bepaalde uitvoeringen/landen)
Wanneer deze functie is geselecteerd,
kantelen de buitenspiegels omlaag
wanneer de contactschakelaar in de
stand RUN staat en de schakelhendel
in de stand REVERSE staat. De spie-
gels keren terug naar hun oorspronke-
lijke stand zodra u uit de achteruitver-
snelling schakelt. Kies de schermtoets
Tilt Mirrors in Reverse (spiegels kan-
telen bij achteruitrijden) tot een
vinkje naast de instelling verschijnt,
dat aangeeft dat de instelling is geko-
zen. Kies de schermtoets met de pijl
naar links om naar het vorige menu
terug te keren.
Blind Spot Alert (dodehoekwaar-
schuwing) (voor bepaalde
uitvoeringen/landen)
Wanneer deze functie is geselecteerd,
kan de dodehoekwaarschuwing wor-
den ingesteld op: Off (uit), Lights
(lampjes) of Lights and Chime (lamp-
jes en geluidssignaal). U kunt de func-
tie Blind Spot Alert (dodehoekwaar-
schuwing) activeren in de modus
"Lights" (lampjes). Wanneer deze
modus is geselecteerd, is de dode-
hoekbewaking ingeschakeld en wor-
den waarschuwingen als visuele sig-
nalen weergegeven in de
buitenspiegels. Wanneer de modus
"Lights and Chime" (lampjes en ge-
luidssignaal) is geactiveerd, zal de do-
dehoekbewaking een visuele waar-
schuwing in de buitenspiegels tonen
en een geluidssignaal weergeven wan-
neer de richtingaanwijzers worden in-
geschakeld. Als de instelling "Off"
(uit) is geselecteerd, is de dodehoek-
bewaking uitgeschakeld. Wanneer u
206
de status van Blind Spot Alert (dode-
hoekwaarschuwing) wilt wijzigen,
kiest u de de schermtoets Off (uit),
Lights (lampjes) of Lights & Chime
(lampjes en geluidssignaal). Kies ver-
volgens de schermtoets met de pijl
naar links.
OPMERKING: Wanneer uw auto
schade heeft opgelopen in het ge-
bied waar zich de sensor bevindt,
kan het zijn dat de sensor niet
meer juist uitgelijnd is, ook wan-
neer het plaatwerk niet bescha-
digd is. Laat in een dergelijk geval
de uitlijning van de sensor contro-
leren door een erkende dealer. Als
een sensor niet correct is uitge-
lijnd, zal de dodehoekbewaking
niet op de juiste manier werken.
ParkView® Backup Camera
(ParkView® achteruitrijcamera)
(voor bepaalde uitvoeringen/
landen)
Uw auto is mogelijk voorzien van een
ParkView® achteruitrijcamera. Hier-
mee kunt u het gebied achter de auto
op het scherm zien wanneer de scha-
kelhendel in de stand REVERSE isgezet. Het beeld wordt op het aan-
raakscherm van de radio weergege-
ven, samen met een waarschuwing
dat u op de hele omgeving moet blij-
ven letten. Na vijf seconden verdwijnt
deze opmerking. De ParkView® ca-
mera bevindt zich aan de achterzijde
van de auto, boven de kentekenplaat.
Kies de schermtoets ParkView® Bac-
kup Camera (ParkView® achteruit-
rijcamera) tot een vinkje naast de in-
stelling verschijnt, dat aangeeft dat de
instelling is gekozen. Kies de scherm-
toets met de pijl naar links om naar
het vorige menu terug te keren.
Rain Sensing Auto Wipers (re-
gensensor) (voor bepaalde
uitvoeringen/landen)
Wanneer deze functie is geselecteerd,
schakelt het systeem automatisch de
ruitenwissers in wanneer de sensor
vocht op de ruit detecteert. Kies de
schermtoets Rain Sensing (regensen-
sor) tot een vinkje naast de instelling
verschijnt, dat aangeeft dat de instel-
ling is gekozen. Kies de schermtoets
met de pijl naar links om naar het
vorige menu terug te keren.
Hill Start Assist (Wegrijhulp op
hellingen)
Wanneer deze functie is geselecteerd, is
het Hill Start Assist (HSA) systeem ac-
tief. Raadpleeg de paragraaf "Elektro-
nische remregeling" in het hoofdstuk
"Starten en rijden" voor informatie
over de werking en bediening van het
systeem. Kies de schermtoets Hill Start
Assist tot een vinkje naast de instelling
verschijnt, dat aangeeft dat de instel-
ling is gekozen. Kies de schermtoets
met de pijl naar links om naar het vo-
rige menu terug te keren.
Lights (Verlichting)
Nadat u de schermtoets Lights (Ver-
lichting) hebt gekozen, zijn de vol-
gende instellingen mogelijk.
Headlight Off Delay (Uitschakel-
vertraging koplampen)
Als u deze functie selecteert, kunt u
kiezen of bij uitstappen de koplampen
nog 0, 30, 60 of 90 seconden blijven
branden. Om de instelling van de uit-
schakelvertraging te wijzigen, kiest u
de schermtoets 0, 30, 60 of 90. Kies
vervolgens de schermtoets met de pijl
naar links.
207
Headlight Illumination on Ap-
proach (Koplampen inschakelen bij
nadering)
Als deze functie is geselecteerd, zullen
de koplampen worden ingeschakeld
en gedurende 0, 30, 60, of 90 secon-
den blijven branden wanneer de por-
tieren worden ontgrendeld met de af-
standsbediening. Kies de schermtoets
+ of - om de status van de verlichting
bij nadering te wijzigen en de ge-
wenste tijd te selecteren. Kies de
schermtoets met de pijl naar links om
naar het vorige menu terug te keren.
Headlights With Wipers (kop-
lampen inschakelen met ruitenwis-
sers) (voor bepaalde uitvoeringen/
landen)
Als deze functie is ingeschakeld en de
koplampschakelaar in de stand
AUTO is gezet, gaan de koplampen na
ongeveer 10 seconden branden nadat
de ruitenwissers zijn ingeschakeld.
Wanneer de koplampen via deze func-
tie zijn ingeschakeld, gaan ze uit wan-
neer u de ruitenwissers uitschakelt.
Kies de schermtoets Headlights With
Wipers (koplampen inschakelen metruitenwissers) tot een vinkje naast de
instelling verschijnt, dat aangeeft dat
de instelling is gekozen. Kies de
schermtoets met de pijl naar links om
naar het vorige menu terug te keren.
Auto Dim High Beams (grootlicht
automatisch dimmen) "Smart-
Beam™" (voor bepaalde
uitvoeringen/landen)
Wanneer u deze functie selecteert, zal
het grootlicht onder bepaalde omstan-
digheden automatisch uitgeschakeld
worden. Kies de schermtoets Auto High
Beams (automatisch grootlicht) tot een
vinkje naast de instelling verschijnt, dat
aangeeft dat de instelling is gekozen.
Kies de schermtoets met de pijl naar
links om naar het vorige menu terug te
keren. Raadpleeg de paragraaf
"Verlichting/SmartBeam™(voor be-
paalde uitvoeringen/landen)" in het
hoofdstuk "De functies van uw auto"
voor meer informatie hierover.
Daytime Running Lights (dag-
lichtlampen) (voor bepaalde
uitvoeringen/landen)
Wanneer deze functie is geselecteerd,
worden bij draaiende motor de dag-
lichtlampen ingeschakeld. Kies de
schermtoets Daytime Running Lights
(daglichtlampen) tot een vinkje naast
de instelling verschijnt, dat aangeeft
dat de instelling is gekozen. Kies de
schermtoets met de pijl naar links om
naar het vorige menu terug te keren.
Steering Directed Lights (bocht-
verlichting) (voor bepaalde
uitvoeringen/landen)
Wanneer deze functie is geselecteerd,
draaien de koplampen mee met het
stuur. Kies de schermtoets Steering
Directed Lights (bochtverlichting) tot
een vinkje naast de instelling ver-
schijnt, dat aangeeft dat de instelling
is gekozen. Kies de schermtoets met
de pijl naar links om naar het vorige
menu terug te keren.
208
Headlight Dipped Beam (Traffic
Changeover) (Koplampafstelling
(links-/rechtsrijdend verkeer))
(voor bepaalde uitvoeringen/
landen)
De lichtbundels van het dimlicht wor-
den aan de bovenzijde afgeschermd.
De lichtbundels zijn voornamelijk
naar beneden gericht en worden afge-
stemd op links- of rechtsrijdend ver-
keer om verblinding zoveel mogelijk
te voorkomen.
Doors & Locks (portieren en
sloten)
Nadat u de schermtoets Doors &
Locks (portieren en sloten) hebt ge-
kozen, zijn de volgende instellingen
mogelijk. Automatische vergrendeling
Wanneer deze functie is geselecteerd,
worden alle portieren automatisch
vergrendeld wanneer het voertuig een
snelheid van 24 km/u bereikt. Kies de
schermtoets Auto Lock tot een vinkje
naast de instelling verschijnt, dat aan-
geeft dat de instelling is gekozen. Kies
de schermtoets met de pijl naar links
om naar het vorige menu terug te
keren.
Automatisch portieren ontgren-
delen bij uitstappen
Wanneer u deze functie selecteert,
worden alle portieren ontgrendeld
wanneer de auto stilstaat, de schakel-
hendel in de stand PARK of NEU-
TRAL staat en het bestuurdersportier
wordt geopend. Kies de schermtoets
Auto Unlock On Exit (portieren ont-
grendelen bij uitstappen) tot een
vinkje naast de instelling verschijnt,
dat aangeeft dat de instelling is geko-
zen. Kies de schermtoets met de pijl
naar links om naar het vorige menu
terug te keren. 1st Press of Key Fob Unlocks
(Ontgrendelen door eenmaal te
drukken op de sleutelhouder)
Wanneer de optie 1st Press Of Key
Fob Unlocks (ontgrendelen met één
druk op de ontgrendelknop) is gese-
lecteerd, wordt alleen het bestuur-
dersportier ontgrendeld bij de eerste
druk op de ontgrendelknop van de
afstandsbediening. Wanneer de optie
1st Press Of Key Fob Unlocks (ont-
grendelen met één druk op de ont-
grendelknop) is geselecteerd, moet u
twee keer op ontgrendelknop van de
afstandsbediening drukken om de an-
dere portieren te ontgrendelen. Wan-
neer u All Doors 1st Press selecteert,
ontgrendelen alle portieren bij de eer-
ste keer indrukken op de UNLOCK-
toets op de afstandsbediening.
209